werkproces. Fase vier moet als tussenfase ingeschoven worden omdat staal zich alleen buigen laat door even hard, liefst harder materiaal, dus laten we zeggen door staal.
Essentieel voor de werkwijze van Gerard Walraeven is dat hij nauwgezet uitvoert wat zijn kleiobjekt laat zien; het verrassingselement krijgt op de roete van stadium drie naar vijf binnen het werk dat bezig is te ontstaan geen kansen. De verrassing wordt voor de kijker gereserveerd. En die zal blijken te bestaan uit verschillende komponenten. Wat de beeldhouwer aan nieuwe plastische ideeën opdoet tijdens het werken met de klei, zal hij, op weg naar de voltooiing van zijn beeld, opslaan in zijn geest en gebruiken in een volgend objekt.
Voltooid werd in 1974 een Piramide die nu bestaat in momumentale afmetingen (72x100x 100) en in knus formaat (15x15x 14); de laatste, even doordacht en kompleet als de eerste, werd uitgevoerd om te verifiëren of de verwerkelijking wel beantwoordde aan de konceptie van de geest. Bovendien zou het konkrete bestaan van de kleine Piramide kunnen profeteren of een monumentaal eksemplaar bestaansrecht had.
De ‘binnen-piramide’ heeft een vierhoekig grondvlak en is opgebouwd uit gepolijst, roestvrij staal. De ‘buiten-piramide’ van cor-ten-staal, ontwikkelt bij voldoende aanwezigheid van (het vervuilende) c.o.2 in de open lucht in ongeveer twee jaar een roestmantel die alle poriën van het staaloppervlak doet dichtslibben.
Wat zich voor de leek manifesteert als een materiaal-verzwakking blijkt een versterking te zijn. De eerste vervreemding ontstaat
G. Walraeven (Foto J. Rutten, Nijmegen).
bij de kijker doordat de vier flappen van het cor-ten-staal (sterker als gewoon staal), die de top van de binnenpiramide zouden ‘moeten’ bedekken, als soepel leer naar beneden vallen.
Wellicht even belangrijk als deze materiaalvervreemding is het effekt van de tegengestelde materialen: de gesloten piramide is bereid in spiegels de wereld rondom zich open te weerkaatsen; de openvallende piramide, dof en bruin, nijgt narcistisch naar haar eigen grondvlak. De lichte binnenvorm lijkt porie-loos; de buitenvorm is ruw en donker, verliest steeds roestdeeltjes. Een kort moment wordt de bruine mantel weerspiegeld, wat de tegenstelling van de materialen verhevigt.
Wanneer de kijker in staat zou zijn om de binnenpiramide te bedekken met de flappen, zou hij een ontdekking doen waaraan hij bij oppervlakkig kijken voorbijziet. Sterker: Gerard Walraeven schijnt hem tot oppervlakkig kijken aan te sporen. Schijnt. Want wie aandachtig rondom de kubus loopt merkt dat het cor-ten-staal nergens het roestvrij staal precies zou kunnen bedekken. Het is als met de anamorfose uit de renaissance, die de kijker perspektivistisch bij de neus neemt. Bij Piramide is de vervreemdende werking van dit effekt slechts een van de beeldende middelen.
Wellicht de meest individuele plastische ervaring van dit objekt schuilt in het moment waarop het cor-ten-staal - voegzaam en soepel, zo lijkt het -, naar de kijker toebuigt; bovendien is de tegenstelling van de materialen en de weerspiegeling daar het meest werkzaam. Het mag het meest emotionele moment aan dit schijnbaar zo koele beeld genoemd worden.