1150 à 1300o; en ten slotte porselein dat een temperatuur van 1300 à 1500o vergt en waarvoor een witte aanslibbingsklei, kaolin, wordt gebruikt.
Aanslibbingsklei is grofkorrelig, niet zo kneedbaar en zeer vuurvast. De meeste keramici echter gebruiken sedimentaire klei die fijner van korrel is, goed kneedbaar is en niet zo'n hoge temperatuur vereist. Gewone keramiek is niet volledig waterdicht, zelfs niet met verglasel. Steengoed is dat wel, zelfs als scherf (blote gebakken vorm) en het geeft een klank als van brons. André Van de Maele heeft, om dat aan te tonen, speciaal een bel vervaardigd.
Aanslibbingsklei, die ook door André Van de Maele wordt gebruikt, is kiezel- of zandsteenklei, die vooral in beddingen wordt gevonden. Zijn werk is dan ook iets uitzonderlijks in deze tijd, waarin keramiek als gemeengoed wordt beschouwd. Het heeft hem heel wat jaren gekost, de klei te vinden die hij gebruiken wou. Hij informeerde bij alle mogelijke handelsfirma's. Samen met zijn vrouw ondernam hij heel wat zoektochten, tot hij de materie gevonden heeft die hem voldeed.
Vervolgens bleven nog veelvuldige eksperimenten nodig voor behandeling, kleuren en bakken. Want voor niets kon Van de Maele bij een leermeester terecht, altans niet voor wat hij bereiken wilde. Niet alleen zijn grondstof, ook de bedekkende kleuren wilde hij zo zuiver, zo oorspronkelijk mogelijk. Hij let er vooral op, dat ze de gevoelige vormen niet schaden, maar wel hun schoonheid vervolmaken. Hij heeft een hekel aan versieringen die de aandacht afleiden van de vorm of zelfs trachten de gebreken ervan te verdoezelen. De puurheid van de vorm is
Afgewerkta stukken van André Vab de Maele.
steeds zijn eerste en hoogste doel. De geschiedenis van dekoratie en bedekking is een boeiend verhaal. Volledig geglazuurde keramiek ontstond pas in de 14e eeuw, al is glazuur ouder dan glas.
Als dichtingsmiddel hoeft André Van de Maele zijn glazuren niet aan te wenden. Wel gebruikt hij ze om te kleuren en ook wel om een zekere glans te geven als hij dat wenselijk acht. Bij voorkeur echter houdt hij zijn stukken mat, door toevoeging van een bepaalde chemische stof. Soms gebruikt hij ook zout om te glazuren. Dat is een werkwijze die sinds de 15e eeuw bekend is. Door verdamping tijdens het bakken, zet het zout zich in een uiterst dunne maar dichte laag vast. Van de Maele wil zijn glazuren volkomen in de hand hebben. Hij bereidt ze zelf. Hij heeft een grondige hekel aan kleuren die niet autentiek zijn. die vals zouden blijken, zoals bijv. helrood of helgeel. Eenvoudig omdat ze niet echt kunnen zijn, omdat ze zouden verbranden in de hitte die voor steengoed nodig is. Ook onze Primitieven bereidden zelf hun kleuren. Hun werkplaats had iets van een laboratorium. Die van Van de Maele eveneens. Hij eksperimenteert nog voortdurend. Hij ziet er echter niet tegen op, zijn kollektie oxyden, basen en andere chemicaliën te tonen. Daardoor verraadt hij immers nog niets van zijn alchemie. Zijn kleuren zijn steeds zeer diskreet, meestal zelfs niet enkelvoudig benoembaar.
Als pottenbakker is Van de Maele een autodidakt. Hij was inderdaad zijn eigen leermeester door een uiterst streng geleide ervaring. Zijn atelier was zijn leerschool en hij heeft het zich bij die scholing waarachtig niet gemakkelijk gemaakt. Hij hecht namelijk zeer veel waarde aan de beheersing van de techniek, daar de scheppende qeest erdoor vrij blijft.
Heeft hij het pottenbakken alleen geleerd bij de strenge leermeester die hij voor zichzelf was en is; hij erkent graag dat de kur-