Ons Erfdeel. Jaargang 19
(1976)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 538]
| |
Nederrijnland.
| |
[pagina 539]
| |
de ondergang van het nederlands in het nederrijnlandmarten heida Wie een verkenningstocht maakt door het gebied dat besloten ligt tussen de Nederlands-Duitse staatsgrens en de Rijn, stuit bij herhaling op het Nederlandse verleden van deze streek. De ene keer ontdekt men het in de plaats- en straatnamen, een andere keer zijn het de opschriften op gebouwen en grafstenen die daarvan getuigen. En wie hier komt om oude dokumenten te bestuderen zal spoedig tot de vaststelling komen dat ze bijna uitsluitend in het Nederlands gesteld zijn. Ruim 150 jaar van systematische verduitsing van deze streek hebben deze sporen tot op de dag van vandaag niet kunnen uitwissen. Met opzet heb ik hier het woord ‘sporen’ gebruikt, want voor het overige is er niet veel meer dat nog een relatie heeft met dat Nederlandse verleden. De Nederlandse taal, die vroeger in het hele gebied van de Nederrijn werd gesproken, heeft tot een dialekt kunnen vervallen omdat, op bevel van hogerhand, de ‘schoolse’ basis er aan was ontvallen. En een taal die niet meer wordt onderwezen, is daarmee losgemaakt van haar kulturele voedingsbodem; het gevolg is dat ze gaandeweg meer gaat verarmen om tenslotte geheel te verkwijnen. Hier en daar bezigt de oudere generatie nog een dialekt dat gelijkenis vertoont met het Betuws en Maaslands, maar zelfs dat is bezig uit te sterven. Want wie zijn oor te luisteren legt, b.v. als kinderen met elkaar spelen, zal ze tijdens hun spel vrijwel uitsluitend Duits horen spreken. En dat is heus niet alleen het geval in de grotere plaatsen; dit proces speelt evenzeer in de dorpen en gehuchten. | |
Situatie vóór 1815.Tot het eind van de achttiende eeuw mag het Nederrijnland nog in zijn geheel tot | |
[pagina 540]
| |
Zicht op de oude vestingswerken van Schenkenschans.
het Nederlandse taalgebied gerekend worden. Weliswaar was het Hoogduits de ambtelijke voertaal, maar aan verdere ingrijpende veranderingen ten aanzien van het taalgebruik hadden de Pruisische koningen blijkbaar geen behoefte. In elk geval werd de bevolking met betrekking tot het gebruik van de moedertaal weinig of niets in de weg gelegd. Een paar markante voorbeelden uit die tijd onderstrepen dit homogene Nederlandse karakter van deze streek.
In het jaar 1789, het jaar van de Franse Revolutie, verschijnt er te Gelder een schoolboekje voor het lager onderwijs van de hand van de Reesse kanunnik Eskes. Naar de gewoonte van die dagen heeft hij het de volgende, wijdlopige titel meegegeven: ‘Historie van het Land van Cleve. Met een kleine Beschryving van alle Steden, Dorpen, Kloosters en Kasteelen, benevens eenen Aanhang van Gelderland, Meurs, Mark en Ravensteyn’.
Blijkbaar vreest hij dat zijn goede bedoelingen met dit boekje in twijfel zullen worden getrokken; in zijn voorwoord merkt hij tenminste op dat hij het niet geschreven heeft om mee te doen ‘aan een ingewortelde mode’, maar om het te doen gebruiken door ‘Schoolmeesters en Schoolkinder’. Hij beschouwt het als een ‘handboek voor onze jeugd in een Cleefsch-Hollandsche Taal’ waardoor ze in de gelegenheid zijn ‘ten minsten eenige kennis van haar eigen vaderland te leeren’. Zonder meer komt deze kanunnik op voor het recht van het gewone volk onderwezen te worden in de eigen taal. En die taal is voor hem geen plaatselijk dialekt, maar één die hij de ‘Cleefsch-Hollandsche’ noemt.
Een tweede bevestiging van het Nederlandse karakter van deze streek komt van Franse zijde en dateert uit de jaren 1794-1795. Franse troepen zijn voor de tweede keer opgerukt naar het noorden en slagen, in tegenstelling tot de vorige keer, er nu wel in vaste grond onder de voeten te krijgen. Tot de gebieden die door dit Revolutieleger worden bezet, behoort ook de streek tussen de rivieren Maas en Rijn. Het opmerkelijke van deze bezetting is dat deze Franse revolutionnairen recht doen aan het taalgebruik van de bevolking. Het duidelijkst komt dat tot uitdrukking in de aanplakbrieven, door middel waarvan ze zich tot de mensen richten. Waren dergelijke brieven vóór hun komst uitsluitend in het Hoogduits gesteld, op die van de ‘nieuwe meesters’ staat naast de oorspronkelijke Franse tekst alleen maar een Nederlandse vertaling. | |
Het Wener Congres.Als Napoleon in 1813-1814 gedwongen wordt het veld te ruimen, laat hij in Europa de meeste landen in een ‘grenzenloze’ toestand achter. Voor de grootmachten, | |
[pagina 541]
| |
ter afbakening van hun politieke invloedssferen, was dit reden te over in de meest letterlijke zin van het woord de koppen bij elkaar te steken en zich gezamenlijk te gaan buigen over de kaart in een poging orde op zaken te stellen.
Met name voor het geheel der Nederlanden heeft het Wener Congres diep-ingrijpende gevolgen gehad en zeker niet alleen ten aanzien van het zuiden. Werd in het zuiden (vooral op aandringen van Engeland dat zo z'n vermeende belangen veilig wilde stellen) de politieke eenheid der Nederlanden hersteld, met betrekking tot het oosten bleek een dergelijke noodzaak niet aanwezig te zijn. De voor dit gebied vastgestelde grensregeling hield in het geheel geen rekening met de belangen van de bevolking; die werden zonder meer opgeofferd aan die van de Pruisische koning. Met name zijn raadsheer Freiherr Von Stein had sterk gepleit voor uitbreiding van de Pruisische macht ten westen van de RijnGa naar eind(2). De drijfveer was vrijwel gelijk aan die van Engeland dat zo geijverd had voor het tot stand komen van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, n.l. het voorgoed onschadelijk maken van Frankrijk. Het gevolg is geweest dat de mogelijkheid, die in 1815 zeker aanwezig was, alsnog recht te doen aan het Nederrijnse en zijn bevolking, niet omgezet werd in een politieke werkelijkheid; met uitzondering van de Liemers dat voortaan tot Rijks-Nederland zou behoren, kwam de grens te liggen op de plaats waar hij nu nog ligt, uitgezonderd enkele na de Tweede Wereldoorlog aangebrachte korrekties. Deze beslissing betekende dat de koning van Pruisen het opnieuw in dit deel der Nederlanden voor het zeggen kreeg. Vrijwel onmiddellijk geeft hij het Hoogduits weer de funktie van ambtelijke voertaal. Weliswaar betrof het gebruik van deze taal alleen het verkeer tussen overheid en burgerij, maar met het verstrijken der jaren wint deze taal steeds meer aan terrein én aan invloed. En daarmee was het Nederrijnse in vrijwel dezelfde situatie terecht gekomen als in Frans-Vlaanderen en Vlaanderen al tijden het geval was, n.l. dat het taalgebruik een bepalende aanduiding was geworden van de sociale status. | |
Het bisschoppelijke rondschrijven.Vanaf het begin van de Restauratie is door het Pruisische bestuur doelbewust gewerkt aan de verduitsing van het Nederrijnland. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat dit (altans gedurende de eerste jaren) weinig in het oog lopend gebeurde.
Een eerste aanzet is wel geweest de kerkelijke herindeling van het gebied in 1821. In dat jaar werd Kleef met omgeving overgeheveld van het bisdom Keulen naar het bisdom Munster. De achtergrond van deze hoogkerkelijke maatregel was, dat het bisdom Keulen meer gericht was op het westen, terwijl het bisdom Munster alleen al vanwege de meer oostelijke ligging betrouwbaarder werd geacht.
In welk opzicht die betrouwbaarheid moest uitkomen werd duidelijk in 1827. In dat jaar ontvangt de Munsterse bisschop een schrijven van het gewestelijk bestuur te Dusseldorp, waarin gesteld wordt dat er in de lagere scholen in de Bestuurskringen Geldern, Kleef en Rees te weinig vorderingen gemaakt worden op het vlak van het onderwijs in de Duitse taal. Voor een niet onbelangrijk deel zou dat te wijten zijn aan de houding van met name de ouderen onder de lage geestelijken, die zowel bij het geven van het | |
[pagina 542]
| |
Het Huis Zelm te Mehr.
godsdienstonderwijs als bij het uitspreken van de preken gebruik blijven maken van de streektaal. Ze dwingen daardoor de scholen les te geven zowel in het Duits als in het Nederlands; en dat wordt door het gewestelijk bestuur uiterst nadelig geacht voor de kinderen.
Voor de bisschop houdt dit schrijven de opdracht in een onderzoek te gaan instellen naar de toestand op taalgebied onder de geestelijken, een opdracht waaraan hij zonder tegenwerpingen gehoor geeft. Alle dekens in het Kleefse krijgen korte tijd later een bisschoppelijk rondschrijven; op hun beurt moeten zij dit schrijven, vergezeld van een vragenlijst, doorsturen naar hun pastoors. Van één van deze dekens, n.l. die van Kalkar, is dit schrijven mét de antwoorden van de pastoors uit zijn dekenaat bewaard gebleven. | |
Toestand rond 1830.Het zal duidelijk zijn, dat juist deze antwoorden van groot belang zijn voor het verkrijgen van inzicht in de werkelijke taalsituatie in het Nederrijnse in de jaren rond 1830. Zo antwoordt één pastoor dat hij zich vlot schriftelijk in het Duits kan uitdrukken (men mocht in Munster eens aan zijn gezindheid gaan twijfelen), maar dat hij zich in zijn parochie wel van het Nederlands móet bedienen, ‘omdat de parochianen geen andere taal verstaan’. Een andere, n.l. pastoor Van Laak uit Grieth, schrijft: ‘In Grieth heeft men seedert lange jahre den onderricht in de kerk voorgedraagen in het Hollandsch, het grootste gedeelte van den gemeendenaren verstaan geen duytsche taal, daarbij ben ik dezelve niet machtig’.
En dan is er nog de pastoor van Wissel, die zich de moeite getroost heeft in het Duits de bisschoppelijke vragen te beantwoorden (deze antwoorden heeft hij eerst in het Duits moeten laten vertalen). Deze pastoor, die afkomstig is uit Holland, komt zonder omhaal van woorden voor zijn mening uit, een mening die hij aan het eind van zijn verslag samenvat in de woorden: ‘Wir sind und bleiben Kleber’. Verder deelt hij mee dat hij sinds 1819 met grote zegen in de parochie werkzaam is en dat hij zich bij zijn werk uitsluitend van de moedertaal (‘d.i. in der holländischen oder klevischen’) bedient, aangezien noch hij noch zijn parochianen Duits verstaan. | |
Twee konkluzies.Het eerste dat hieruit te konstateren valt, is dat deze gang van zaken opvallend veel gelijkenis vertoont met die in Vlaanderen. Net als daar probeerden ook hier de wereldlijke machthebbers hun politieke doeleinden (taaleenheid als basis voor politieke eenheid) te verwezenlijken met inschakeling van het kerkelijk gezag. En voor de eenvoudige gelovige in de vorige eeuw | |
[pagina 543]
| |
mag de zwaarte van dat gezag niet onderschat worden. En dit kerkelijk gezag heeft zich voor dit doel láten gebruiken; blijkbaar waren er ook hoog-kerkelijke belangen mee gediend dat dit Nederlandstalige gebied zo spoedig mogelijk werd verduitst. Het tweede dat uit de antwoorden duidelijk wordt, is het grote verschil in houding tussen de hogere en de lagere geestelijkheid. Staat de hogere achter het politieke streven van de wereldlijke machthebbers, de lagere geestelijkheid kiest welbewust de zijde van het gewone volk. Tussen de regels van hun antwoorden door (in sommige gevallen ook onverbloemd neergeschreven) valt duidelijk een ondertoon van verzet te beluisteren tegen de wijze, waarop de kerkelijke overheid meent de behulpzame hand te moeten bieden aan de wereldlijke regeerders; zij komen op voor de belangen van hun parochianen die ze op onmiskenbare wijze door hun meerderen zien veronachtzaamd. De enig juiste konklusie die uit het voorgaande getrokken kan worden, is, dat rond 1830 op het platteland van Nederrijnland nog niet veel van een aktieve verduitsingspolitiek te merken valt. Op enkele uitzonderingen na (die gezocht moeten worden in de hogere geledingen van de bevolking) wordt er in deze streek dan nog uitsluitend Nederlands gesproken. Op de dorpsscholen wordt in het Nederlands les gegeven en op de kansels bedienen pastoors en predikanten zich van dezelfde taal. Stille getuigen daarvan zijn bewaard gebleven preekboekjes. Maar lange tijd zal deze toestand niet meer voortduren; als gevolg van het bisschoppelijk rondschrijven zijn er ingrijpende veranderingen op til, veranderingen die een algehele verduitsing hebben ingeluid. | |
Greep op het onderwijs.Het meest ingrijpende gevolg van de bisschoppelijke brief is wel geweest de greep, die vanaf dat ogenblik de burgerlijke overheid steeds meer gaat krijgen op het onderwijs in het Nederrijnse. Met toenemend sukses wordt het Nederlands uit het lager onderwijs geweerd. Daardoor ontstaat er een dubbelslachtige toestand: de jongere generatie uit die tijd spréékt nog steeds de Nederlandse streektaal, maar kan zich schriftelijk alleen maar meer in het Duits uitdrukken. De algehele verduitsing mag dan een werk van lange adem geweest zijn, naarmate de jaren verstrijken wordt het steeds duidelijker dat de overheid aan de winnende hand is.
Een aspekt dat ongetwijfeld in sterke mate bevorderend op deze verduitsing heeft ingewerkt, is het grote verschil in kwaliteit van het onderwijs geweest. De Duitstalige onderwijzers hadden een veel betere opleiding gehad dan hun Nederlandstalige kollega's van vroeger. Verder mag worden aangenomen dat het zeker niet de slechtste onderwijzers geweest zullen zijn die in deze streek voor benoeming in aanmerking kwamen, gelet op de belangrijkheid van hun taak.
Rond 1870 kan, voor wat het onderwijs betreft, vastgesteld worden dat de verduitsing zijn beslag gekregen heeft. Dan is de generatie, die nog onderwijs heeft genoten met het Nederlands als voertaal, bezig uit te sterven.
Het resultaat van deze ontwikkeling is geweest dat het Nederlands van het Nederrijnland in sterk toenemende mate een geïsoleerde streektaal ging worden; op het eind van de vorige eeuw was er zo goed als geen sprake meer van enige band met het Nederlands als kultuurtaal. | |
[pagina 544]
| |
Sint-Martenskerk te Bimmen.
Daardoor werd deze streektaal steeds meer beroofd van zijn uitdrukkingskracht, als gevolg waarvan steeds minder abstrakte begrippen onder woorden gebracht konden worden. En daarmee was ze aangekomen op het bedenkelijke peil, dat ze voortaan alleen nog maar bruikbaar was voor het eenvoudigste van het alledaagse leven. | |
Het droombeeld van 1888.Gedurende de anderhalve eeuw die nu voorbij is, sinds het Nederrijnse definitief bij Pruisen werd ingedeeld, heeft zich maar één keer een gelegenheid voorgedaan, die er toe had kunnen leiden dat een eind werd gesteld aan de systematische verduitsing. En al hoe vreemd het ook mag klinken, het was een Fransman die daarvoor leek te zullen zorgen.
In Frankrijk nam men de nederlaag van 1870-1871 hoog op; velen konden het niet verkroppen dat Elzas-Lotharingen in Duitse handen was overgegaan. Men zon op wraak en de man die ruimschoots voedsel voor dit vuur aandroeg, was Boulanger, minister van Oorlog in de jaren 1886-1887. Velen in Europa vreesden terecht dat een nieuwe krachtmeting tussen de beide landen niet kon uitblijven. En als dat inderdaad werkelijkheid zou worden, dan hoefde aan de uitslag niet getwijfeld te worden: Frankrijk zou zich wreken om zo de schande van de nederlaag uit te wissen. Tot ieders opluchting is het zover niet gekomen. Toen bleek dat Boulanger bij tussentijdse verkiezingen in 1888 geldelijk gesteund was door koningsgezinde kringen, was zijn rijk gauw uit; dit stond gelijk met het plegen van verraad tegen de Franse republiek. Nog tijdens de voorbereiding van een gerechtelijk proces dat tegen hem was aangespannen, vluchtte hij naar België waar hij zelfmoord pleegdeGa naar eind(3). Wat deze Boulanger met de situatie in het Nederrijnse te maken heeft gehad? Rechtstreeks niets; vermoedelijk heeft de man van het bestaan van dit gebied niet eens afgeweten, laat staan van de verdrukking van de streektaal. Toch moet in bepaalde kringen in deze streek het Boulangisme voedsel gegeven hebben aan de hoop dat herstel van de band met de Nederlanden nog tot de mogelijkheden behoorde. Het kan toch niet met de opmerking ‘een toevallige samenloop van omstandigheden’ worden afgedaan dat uitgerekend in dat bewuste jaar 1888, terwijl elk ogenblik een Frans-Duitse oorlog kan uitbreken, in Amsterdam een boekje uitkomt onder de titel ‘Hollanders in Kleef’. Aan het eind van zijn beschrijving van de toenmalige taalsituatie slaakt de onbekende schrijver (hij noemt zich ‘een Kleefschen Hollander’) de verzuchting: ‘Waarom, vraag ik mij telkens, heeft het Weener Congres van 1815, toen de meeste grenzen andere lijnen bekwamen, onze | |
[pagina 545]
| |
Oostergrenslijn niet van Winterswijk regelrecht op Venlo getrokken, dan was het grondgebied meer afgerond; het heuvelachtige Kleef was een sieraad voor ons vlak land geworden en Duitschland als equivalent Limburg, zuidelijk van Venlo, verworven hebbende, zoude een goede ruil gedaan en aan Maastricht eene onoverwinbare vesting tegenover de Franschen gehad hebben’. Het blijkt niet meer dan een droombeeld geweest te zijn, waardoor hij zich heeft laten boeien. Als hij weer tot de werkelijkheid is teruggekeerd, besluit hij zijn geschrift met de volgende woorden, waarin duidelijk een ondertoon doorklinkt van het zich hebben neergelegd bij een voldongen feit: ‘Doch daarom niet getreurd, nu blijven de Kleverianen goede Pruisen en goede buren van de Hollanders’. | |
Een gevoelige klap.Via het onderwijs was in de loop van de vorige eeuw de verduitsingsmachine op volle toeren gaan draaien. Toch betekent dit niet, dat daarmee gelijktijdig in omgekeerde evenredigheid de funktie en de invloed van de streektaal werd afgebroken. Zo stelt b.v. de anonieme schrijver uit 1888, dat toen in Kleef ‘de Hollandse taal, niet te snel geuit, door een ieder verstaan en door de meesten gesproken’ werd. Al was dan het peil verlaagd tot gebruik voor huis-, tuin- en keukengesprekken, als een onderstroom was de streektaal blijven voortbestaan. Zowel uit deze situatie als uit de vrijwel aan deze gelijke in Frans-Vlaanderen blijkt duidelijk dat streektalen een veel taaier leven hebben dan dat ze van overheidswege wordt toegemeten. Erg verwonderlijk is dat niet, als bedacht wordt, dat niets zó nauw met de mens verweven is als zijn taaluiting. Met name op dit vlak heeft het Nederrijns een gevoelige klap gekregen tijdens de jaren van de Eerste Wereldoorlog, een klap waarvan deze streektaal zich nooit volledig van heeft kunnen herstellen. Gedurende deze jaren kreeg de verduitsingsmachine de beschikking over een uitermate belangrijk verlengstuk, n.l. de militaire dienstplicht. En dit verlengstuk was daarom zo belangrijk, omdat door de lange duur een groot deel van de mannelijke bevolking werd losgemaakt uit de beschermende omgeving. Zij, die het gruwelijk krijgsbedrijf hebben overleefd en naar huis mogen terugkeren, keren voor het merendeel als Duitstaligen terug. Het is bekend, dat gezinnen, waar vóór 1914 de huiselijke taal het Nederrijnse dialekt was, na de oorlog als gevolg van vaders thuiskomst, blijvend werd overgeschakeld op het Duits. | |
De Dietse Bond.Toch hield dit niet in dat eenieder zich bij deze gang van zaken kón en wílde neerleggen. Met name in de kring van de Nederrijnse dialektschrijvers bestond in de jaren dertig grote onvrede met de gegroeide toestand. Naar buiten uitte dit zich in de oprichting van een vereniging, die korte tijd later de naam van ‘De Dietse Bond’ toebedacht kreeg. De Duitse overheid was met de oprichting van een vereniging onder deze naam bepaald niet ingenomen. Agenten van de Reichsschrifttumskammer werden op de bijeenkomsten afgestuurd om een onderzoek naar achtergrond en doelstelling in te stellen. Argwanend als men in de toenmalige Duitse politiestaat was, vermoedde men dat achter deze Nederlandse naam een politieke doelstelling schuilging, n.l. die van Diets irridentisme dat | |
[pagina 546]
| |
Gezicht op de Düffelward vanaf de Duivelsberg.
op grond van historische verbondenheid aansluiting zocht bij Nederland.
Eerst als blijkt dat er geen sprake is van een netwerk van geheime verbindingen die met Nederland tot stand zouden zijn gebracht, m.a.w. als ze vastgesteld hebben dat het Dietse irridentisme alleen maar in hun eigen machtsfantasie bestaat, wordt een iets soepeler houding aangenomen. Zo krijgt ‘De Dietse Bond’ in 1937 mededeling van een regeringsbeslissing dat in het lager onderwijs twee uur per week besteed mag worden aan lessen in het dialekt.
Betekende deze officiële erkenning van de streektaal na meer dan een eeuw van stelselmatige verdrukking van het Nederlands, dat nu het ogenblik van de keer ten goede was aangebroken? Het aanvankelijke optimisme sloeg al gauw om in teleurstelling en wel als gevolg van de onlogische opzet van het plan. Naar de mening van Dr. Gorissen besefte men niet ‘dat alleen een schrijftaal met vaste regels voorwerp van systematisch onderwijs kan zijn en dat zo'n taalonderwijs alleen dan geaksepteerd wordt, als het aan de behoefte naar kommunikatie voldoet en wel dáár, waar een andere taal niet geleerd wordt of meer moeilijkheden oplevert dan het onderwijs in de eigen taal’. | |
Twee oorzaken.Van de oorzaken die in de na-oorlogse jaren bevorderend hebben ingewerkt op een bijna volledige verduitsing van de streek, wil ik er twee noemen. Daar is allereerst de oorzaak die een rechtstreeks gevolg is van de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Ik bedoel de opdeling van het Duitse volk in twee politiek geheel verschillende staten. Gedurende de eerste jaren na de oorlog (tot de Berlijnse Muur een eind maakte aan deze ‘Grote Trek') hebben enige miljoenen Duitsers uit het oosten hun toevlucht gezocht in het westen. Ook het Rijnland heeft zijn deel van deze ‘immigranten’-stroom te verwerken gekregen. In het kontakt met deze inwijkelingen werd de plaatselijke bevolking wel gedwongen zich in toenemende mate te gaan bedienen van het Algemeen Beschaafd Duits.
Verder wil ik er in dit verband op wijzen, dat deze ‘nieuwkomers’ geen enkele binding hebben aan het Nederlandse verleden van het Nederrijnland. Dat is natuurlijk geen verwijt aan hun adres, maar wel geeft dat hier en daar aanleiding tot spanningen. Dat is bijv. het geval als ze in aanmerking komen voor betrekkingen die sterk streekgebonden zijn. En daar dit doorgaans leidinggevende funkties betreft, ligt het in de lijn van de verwachtingen, dat dergelijke benoemingen een negatieve invloed zullen hebben op die | |
[pagina 547]
| |
aktiviteiten die zich richten op de veiligstelling van datgene wat nog van het oorspronkelijke Nederlandse karakter is overgebleven.
Als tweede oorzaak wil ik wijzen op de invloed die in onze tijd van de massamedia uitgaat. Zoals dat in meer landen het geval is (bijv. Frankrijk) blijkt ook in Duitsland met name de televisie een machtig middel te zijn om taalminderheden binnen de eigen grenzen onder het officiële kultuurjuk te doen doorgaan. Het trieste gevolg is dat deze bevolkingsgroepen daardoor in kultureel opzicht onderhevig worden aan een toenemend verarmingsproces, waardoor ze in een soort taal-vakuüm terecht komen. Immers in de eigen streektaal vinden ze niet meer voldoende uitdrukkingsmogelijkheid, terwijl ze van het Algemeen Beschaafd Duits maar een beperkt aantal woorden tot hun beschikking hebben, te weten een woordenschat die voornamelijk is aangeleerd door het dagelijks gebruik van het televisietoestel. | |
Huidige toestand.De situatie, waarin zich als gevolg van de hierboven geschetste ontwikkeling het Nederrijnse dialekt bevindt, laat zich alleen maar samenvatten in het woord ‘slecht’. Daarvan getuigen o.a. de versjes in de volksalmanakken, waarvan Dr. Gorissen opmerkt: ‘ze zijn stunteliger als ooit tevoren. Maar hoe zal een schrijver zich kunnen uiten in een taal die onder onze ogen wegloopt als de zandkorrels uit een zandloper’.
Verbetering in deze toestand zal alleen dan kunnen plaats vinden als de streektaal weer kan steunen op het fundament van een kultuurtaal, in dit geval het Algemeen Beschaafd Nederlands. En dat is mogelijk als op grote schaal besloten wordt het Nederlands als keuzevak op de scholen in te voeren. Op dit punt is hoop voor de toekomst gewettigd.
Krachtens een besluit van de Minister van Onderwijs in de Bondsstaat Noordrijn-Westfalen wordt de studie van het Nederlands nu officieel erkend; leerlingen van de drie hoogste klassen van gymnasia kunnen dit nieuwe schoolvak óf als bijvak óf als hoofdvak kiezen; in het laatste geval is het ook eindeksamenvakGa naar eind(4).
In dit verband mag niet voorbijgegaan worden aan de aktiviteiten van het ‘Verbond van Duitse leraren Nederlands’Ga naar eind(5). Geboeid als de stichters waren door de Nederlandse taal en letterkunde hebben ze zich ingezet voor de verwezenlijking van wat zij als hun ideaal zagen: volledige toelating van het Nederlands als schoolvak bij het voortgezet onderwijs. Op deze weg moest menige hindernis uit de weg geruimd worden, waarvan de belangrijkste wel geweest zijn het verkrijgen van de wettelijk vereiste goedkeuring van de te gebruiken boeken én het uitwerken van een volledig leerplan.
Het afkondigen op 22 juli 1975 van het daareven al genoemde Ministeriële Besluit mag beschouwd worden als een rechtstreekse vrucht van de inspanningen die dit Verbond zich getroost heeft. Hiermee is een voorlopig eindpunt bereikt wat gelegenheid biedt de balans op te maken en zich te bezinnen op het trekken van nieuwe lijnen betreffende de ontwikkeling voor de komende jaren.
Die zullen eerst en vooral betrekking moeten hebben op de zo noodzakelijke vergroting van ‘de mankracht’. Gezien de eisen die in Duitsland gesteld worden aan | |
[pagina 548]
| |
De burg te Kleef.
leraren bij het Middelbaar Onderwijs komen eigenlijk alleen maar Duitsers in aanmerking voor het geven van deze lessen. Gelukkig bestaat er onder de jonge mensen voldoende belangstelling voor deze studierichting. Helaas zijn ze erg beperkt in de mogelijkheden deze studie te verwezenlijken als gevolg van het uitvallen van de opleiding aan de Technische Hogeschool te Aken. | |
Zicht op de toekomst.Voor mij is dit meer dan voldoende aanleiding om ook langs deze weg erop aan te dringen dat in het Nederlandse taalgebied pogingen worden ondernomen, die er toe leiden dat Aken weer de beschikking krijgt over een volledige opleiding voor toekomstige leraren Nederlands in Duitsland.
In het geval dit op korte termijn niet verwerkelijkt kan worden, moet de mogelijkheid onderzocht worden of in het kader van samenwerking tussen de Technische Hogeschool te Aken (die in de loop der jaren is uitgegroeid tot een volwaardige universiteit) en de in januari 1976 geopende Rijksuniversiteit te Maastricht niet te komen is tot een grens-overschrijdende Duits-Nederlandse leraarsopleiding. Het studieprogramma zou als kern moeten bevatten de vakken Nederlands en Duits en voor wat de didaktische kant betreft afgestemd moeten worden zowel op de onderwijssituaties als op de wettelijke eisen in beide landen.
Tegenwoordig is het mode de mond vol te hebben over samenwerking over de grenzen heen; helaas blijft het maar al te vaak bij woorden. Maar hier dient zich een gelegenheid aan, die, zonder dat men beducht behoeft te zijn voor verlies van nationale zelfstandigheid aan weerskanten van de grens, een mogelijkheid tot realisatie biedt. Vanuit het Nederlandse taalgebied zal niet mogen worden nagelaten deze mogelijkheid op verwerkelijking te onderzoeken.
Dat de taaltoestand in dit deel der Nederlanden heeft kunnen verworden tot het huidige peil is mee onze schuld. Ik besef zeer wel, dat ik dit zeer ongenuanceerd stel; een keur van argumenten zal kunnen worden aangevoerd ter verontschuldiging én ter ontkrachting. Maar ik ben van mening dat het niet nu de tijd meer is ons dáárin uit te putten. Hier moet een daad gesteld worden. Hopelijk kan daardoor eindelijk iets goed gemaakt worden. |