Ons Erfdeel. Jaargang 19
(1976)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 529]
| |
reynaerts buitenspelvalGa naar eind(*)jan franken
Willem die een droomboek schreef
- waar hij veel om wakker bleef -,
hem deed het zoveel verdriet
dat het verhaal dat Perrot na liet
te schrijven, over Reinaerts daden,
in 't Diets onafgerond bleef te raden,
dat hij het ware eind ging zoeken
en hij dat naar de Franse boeken
in onze taal aldus is begonnen.
God sta ons bij, en onze bronnen.
Er is een lange traditie van dierenverhalen waarvan alleen de geschreven lijn duidelijk is. Ze loopt van de cynische oudindische vorstenspiegels, via Perzië, naar de moralistische fabels in de Griekse en Romeinse kultuur. De romaanse uitlopers daarvan en de satirische variaties in het neolatijn van de kloosterliteratuur ontmoeten bij de taalgrens de Germaanse dierenverhalen. De hier inheemse, verklarende diersproken hebben een mondelinge traditie. Waar Romaanse en Germaanse kultuur samen komen, in Vlaanderen, in Lotharingen, de Elzas, in Picardië, versmelten beide genres tot één nieuw: het dierverhaal. Eén daarvan is de ‘Isengrimus’ van magister Nivardus uit Gent. Hij vertelt o.m. hoe de wolf met zijn staart in een wak wil vissen en hoe Reinaert de wolvin verkracht. In dezelfde vissersrol plaatsen de Germaanse sprookjes de beer om te verklaren hoe die zijn staart verloor. De boelage met de wolvin wordt, na Nivardus' Latijnse verhaal van rond 1150, opgerakeld in de Franse siklus, de Roman de Renart. De schrijver van dit verhaal, deze branche van rond 1175, was Pierre de Saint-Cloud. Hij noemde zich Perrot. Een andere branche, Li Plaid, verhaalt van de rechtzitting die het gevolg is van dat overspel. De onbekende schrijver vindt dit het beste onderwerp, hoewel voorganger Perrot het vergat uit te werken. Die rechtzitting voor Nobels hof nu, | |
[pagina 530]
| |
de Franse branche I, is de basis voor de eerste helft van Vanden Vos Reynaerde. Willem schreef met deze adaptatie en zijn eigen originele voortzetting de meest konsistente en tegelijk de definitieve Reinaert-versie. Definitief, want de 14de-eeuwse Reinaerts Historie (Reinaert II) is een letterlijke herhaling, uitgebreid met een wijdlopige, bespiegelde variatie op hetzelfde verhaalstramien. | |
Ontwikkelingen.Men kan een ontwikkelingsgeschiedenis schetsen van verhalen over dieren, die uitloopt op het dierverhaal rond wolf en vos. Binnen de laatste soort is er weer een ontwikkeling van allegorieën uit de kloosterliteratuur naar vrijblijvende ‘nooit eerder gehoorde geschiedenissen’. Ze vormen losse ketens van episoden die nooit hoeven te eindigen; waarin de dieren onsterfelijk zijn; waar het vermakelijke ligt in het feit dat de dieren steeds uit hun ridderrol vallen; waarin meer gepraat wordt dan dat er iets gebeurt en waarin de gebeurtenissen elkaar zonder verband opvolgen, omdat ze door toeval en door de willekeur van de personages bepaald worden.
Dan maakt die Dietse Willem een einde aan de epische opzet, wanneer hij niet vertelt om de vertelkunst maar om het verhaal. In zijn dramatisch perspektief hangt alles samen en is alles op de ontknoping gericht. Zijn berekend opgebouwde verhaal over de berekening van de vos moest wel het definitieve slot opleveren. Ook in karaktertekening was het niet meer te overtreffen. Willem heeft geen antagonisten nodig die beurtelings mens en dier zijn. Zijn dramatische handeling wordt gedragen door personen die beide tegelijk zijn, terwijl dat dubbelperspektief nergens stoort. Willem heeft het verhaal onsterfelijk gemaakt. Vanaf dat moment hoeft de vroegere epische held Reinaert niet meer onsterfelijk te zijn.
De derde ontwikkeling is die binnen de definitieve Reinaerttekst. Er is een onbekende Vanden Vos Reynaerde geweest van de eerste auteur, Willem. Maar er zijn verschillende lezingen van elke afschrijver in de gevonden handschriften. Elke bewerker maakte zijn versie, elke onderzoeker en iedere kommentator heeft zijn eigen interpretatie. Er zijn evenveel Reinaerden als er Reinaertuitgaven en Reinaertstudies zijn. Op dit moment is Lulofs de laatste van de jagers, maar er zullen nog honderden vossen uitgebeend en opgezet worden, en verkocht onder de leus: dit is de enige echte!
Zo onbescheiden is Lulofs overigens niet. Hij is een van de beroepsspeurders, de filologen, die eerst 150 jaar uiterst voor- | |
[pagina 531]
| |
zichtig bezig zijn. In zijn boekje behandelt hij 150 regels in het dubbele aantal bladzijden, dat is nog geen 4% van de tekst. Maar vanzelfsprekend zijn bij een doorwrochte tekst uitstapjes nodig naar talloze plaatsen in de overige 96%. Daarbij gaat het hem niet om de jacht, maar om de sporen. ‘Wat hebben we aan een dode vos? Een pels. Wat haren, maar geen streken!’ | |
Slipjacht.Aanleiding tot Lulofs' publikatie zijn de relativerende opmerkingen die professor Bosch maakte over de filologische benadering van oude teksten. De feitelijke oorzaak is Lulofs' behoefte om zich te verantwoorden voor het uitblijven van een aangekondigd Commentaar op de Reinaert dat hij en Hellinga zouden verzorgen, na Hellinga's Vanden Vos Reynaerde. Teksten (1952). Als apologie is deze publikatie geslaagd. Lulofs demonstreert erg duidelijk de omvang, de reikwijdte en de kompleksiteit van de problemen die zich voordoen bij de analyse van teksten uit het verleden. Daarnaast bepleit de schrijver een metodologische aanpak om via tekstkritiek tot kommentaar te komen. Op grond van filologisch detailonderzoek denkt hij tot lokale interpretaties te komen en door die af te wegen en tegen elkaar uit te zetten, tot een doorlopend kommentaar. Dat kan per definitie nimmer definitief zijn. De laatste stap is dan de vertaling naar het hedendaagse publiek toe. Deze induktieve benadering weet hij in en met dit boek niet aanvaardbaar te maken. Zelf is hij in de meest overtuigende kwesties immers deduktief bezig, d.w.z. hij toetst hypoteses aan de tekst, zoals zijn idee over de familieband als konstituerend verhaalelement, of uitspraken van Hellinga. Hij verifieert die tesen, of formuleert voorzichtig nieuwe vragen wanneer de tekstfeiten elkaar tegenspreken. Behalve niet-realistisch is de induktieve aanpak metodologisch onjuist. Het zou stom toeval zijn als filologisch onderzoek een konsistente totaalinterpretatie opleverde. Ons lezend oog, dat van de afschrijver, de overgeleverde handschriften zijn te gebrekkig om alle stukjes van de legpuzzel op te sporen, waarop een nog lege Reinaertteorie te bouwen is. Uit tekstelementen die geïsoleerd van hun funktie in het totaal bestudeerd worden, is geen struktuur te ontwerpen. Wel is het mogelijk een teorie te falsifiëren of te bewijzen aan de hand van filologisch onderzoek. Maar dan niet eklektisch. Je moet (als Lulofs overtuigend doet) het ontstaan van interpretatiefouten in de handschriften kunnen beargumenteren. Filologisch handwerk is nodig zowel bij de werkwijze die Lulofs bepleit, als bij die hij praktiseert. Het pleidooi voor systematisch tekstonderzoek blijft zinnig. Tot welke totaalinterpretatie willen we eigenlijk komen? Tot die welke de vossestreken het best voor het 20-ste-eeuwse publiek toegankelijk maakt? Maar dat is evident de Wapenbroeders van Louis Paul Boon. Die van de oertekst van Willem? Dat blijft een onbereikbare fiktie. Tot de interpretatie van de tekst van handschrift A (het Comburgse hs) of die van hs F (het Dyckse)? We hebben toch te doen met ‘een variabele tekst met diverse fixaties’. Alle onderzoek hoort m.i. niet primair gericht te zijn op één van die konkrete teksten, en evenmin op een romantische rekonstruktie van een oertekst. Het gaat om de interpretatie van | |
[pagina 532]
| |
de beste tekst, waar die ook opgeschreven is. Het begin na de proloog kan dat illustreren:
Het was in eenen tsinxen daghe
Dat beede bosch ende haghe
Met groenen loveren waren bevaen.
Die regels zijn geïnspireerd door de Roman de la Rose, in de bewerking die we de Tweede Rose noemen. Heeroma toonde dat waterdicht aan. De regels stammen dus uit de tweede helft van de dertiende eeuw. Willem heeft ze zeker niet geschreven. Maar ook een afschrijver kan best verbeteren.
De beste tekst is overigens geen eklektische bloemlezing uit het overgeleverde materiaal. Het is geen abstrakte, ideale tekst want ze is gebaseerd op het bestaande middeleeuwse tekstaanbod en alle neergeschreven afwijkingen zullen verklaard moeten worden. Het is alleen niet de editio princeps omdat ook verkortingen, uitbreidingen en variaties die verbeteringen zijn, gehonoreerd worden, zowel in voor de interpretatie funktionele tekstgedeelten als op neutrale plaatsen. Het is de tekst die, uitgaande van het diverse materiaal, de meeste innerlijke samenhang vertoont. Een gevaarlijke gedachte, want die ‘vulscreven’ te interpreteren versie moet vastgesteld worden op basis van diezelfde interpretatie. Een vicieuze cirkel? Nee (om met Lulofs te redeneren), omdat de aan de middeleeuwse toehoorders bekende kontekst ons kontrolemiddel blijft. Alleen zal onze kennis van de middeleeuwse inzichten steeds verbeteren. Daarom kan een doorlopend kommentaar nooit definitief zijn. Een nieuw detail zal het totaalbeeld volledig kunnen veranderen. Tot die Vanden Vos Reynaerde, niet alleen van Willem maar van ons allemaal, heeft Lulofs een erg belangrijke bijdrage geleverd. Bij de beschrijving van zijn filologisch onderzoek van v. 1885-2017 (in hs A) komt hij tot interessante interpretaties van tot nu toe verwaarloosde tekstplaatsen. Uitgaande van de tekstfeiten, maar veelal op basis van zijn teorie over de clanverwantschap en van andere invallen. | |
Van rechtspraak tot kromspraak.Lulofs wijst er bijv. op dat ziekte een dingplichtige ervan ontslaat op een hofdag te verschijnen. Daarom zegt Reinaert ziek te zijn en wel van de honing die Brun zo graag lust. De dood van een verwant in de rechte lijn was ook voor heer Cantecler een geldige reden om zich te laat bij de edelen te vervoegen. Ook weet Lulofs de veranderingen over- | |
[pagina 533]
| |
tuigend te verklaren die de afschrijver van hs F aanbrengt omdat hij de feodale trekjes in zijn legger niet meer begreep. Hij geeft nieuwe argumenten die erop wijzen dat in ieder geval hs A als voorleestekst bedoeld was. In die voorleestekst blijkt beter dan in de literaire tekst (F) het woordenspel bewaard te zijn en tot zijn recht te komen. De Reynaert is, dank zij de Vlaamse h, zowel bedoeld voor ‘die gherne plegen der eeren’ (de hoofse toehoorders) als voor ‘die gherne pleghen der heren’ (de hoertjes)); Tibeert wordt geraakt in zijn oghe en in zijn hoghe waardigheid als dager; Cuwaert, de bange haas is tevens aas.
Lulofs maakt verder aanvaardbaar dat Reinert in de dagingsavonturen uit was op de dood van de eerste dagers, zonder dat de vos iets bewezen kan worden. Ze sluiten aan bij vroegere verhalen over aanslagen buiten het officiële recht om. Als het dan met Reynaerde al huten spele gaat, moet de veroordeelde tonen dat hij ook binnen het heersende recht én hoofdrolspeler én regisseur én buitenspel kan blijven. Nu Bruun en Tibeert aan de dood ontsnapt zijn en nog getuigen kunnen, is er een andere list nodig. Een list die met allen tegelijk voor altijd afrekent: de verzonnen samenzwering. De beraamde koningsmoord rechtvaardigt achteraf de dood die hij zijn dagers toedacht. Reinaert kan immers de geplande staatsgreep niet bewijzen. Alleen door illegale aanslagen kan hij de koning en diens rechtsorde beschermen. Die list aller listen slaagt. Nobel aksepteert dat de schat die Reinaert van zijn vader overgenomen had, geen bewijskracht heeft voor legale akties tegen de beer en zijn konsorten. Maar blind van begerigheid verheft de koning dat onvoldoende bewijs zonder meer tot juridisch bewijs. Nobel doet geen recht, Nobel maakt recht: de baronnen worden gevangen genomen. Dat is Reinaerts streven. Hij zal Ysengrim of Bruun of Tibeert niet doden. Hij zal zorgen dat anderen het doen. Hij zal Nobels rechtsorde niet ontkrachten. Nobel doet dat zelf, en wel tijdens een officiële rechtszitting. Reinaert beheerst de situatie en de heerser. Zijn kromme praatjes maken rechtspraak tot kromspraak. | |
Een Peetvader zonder Maffia.Lulofs noemt Reinaert het familiehoofd der kleine roofdieren, en de das zijn plaatsvervanger. Om zijn verwanten niet te duperen zou de vos met Grimbeert meegaan. De klangedachte maakt het verhaal dus mogelijk. Ik meen dat er bij deze uitwerking van de klanteorie en bij de argumentatie nogal wat vraagtekens te plaatsen zijn. Bijv. voor de vossenamen Hermeline en Rossel (eekhoorntje) kunnen geen andere regels gelden dan voor de andere eigennamen. Het zijn dus geen soortnamen. En wie is klanhoofd van de grote rovers? Brun en Ysengrim hebben hun eigen klan. Als Ysengrim met zijn verwanten in de rechtscirkel springt, is Brun er niet bij. Als er een wolvenklan is, waarom dan geen vossenklan maar een van kleine roofdieren? En wil Reinaert wel horen tot een groep ‘waarvan de leden slechts kunnen existeren als lid van de groep’? De klan maakt deel uit van de feodale, hiërarchische maatschappijstruktuur. Waarom zou Reinaert zich konformeren aan een kultuurpatroon dat hij bestrijdt? De familiebanden zijn daarmee geen onzin. Ze zijn alleen niet geldig voor de | |
[pagina 534]
| |
hoofdpersoon. Ze lijken me uitermate bruikbaar om het optreden van anderen te motiveren, o.a. dat van Firapeel. Als Reinaert nog klanhoofd is, komen zijn maghen in de knel tussen hun solidariteit met de veroordeelde leider en de maatschappij die hem veroordeeld heeft. Ze lossen dat op door oorlof te nemen als dingplichtigen. De teorie van de familiegroep heeft hier en daar een lokale funktie in de tekst. Met de allusies op andere literaire teksten, de historische reminiscensies en de satirische en erotische momenten brengt ze ter plaatse een dubbele bodem aan. Ze bepaalt het verloop niet. Dat doet de meesterschurk zelf. Werkelijk konstituerend is de machtsstrijd tussen Reinaert en Nobel. | |
dor baraet.In direkt verband met de familieverplichtingen staat het statusprobleem en de geveinsde verwantschap. In schijn vertegenwoordigen de drie dagers drie generaties: de oom, de neef en de oomzegger. Maar alleen de laatste is echt familie: vossen en dassen wonen in elkaars holen. Voor Brun en Tibeert geldt hetzelfde als voor de wolf: ‘ysengryn hiet ic oem dor baraet’. Oom en neve zijn hiërarchische aanduidingen in informele, schijnbaar niet bedreigende situaties. Formeel is er sprake van ‘here’. Zo formeel betitelt Grimbeert zowel Ysengrim als Cantecler en zelfs Cuwaert. Lagergeplaatsten als Courtois worden door hun meerderen met hun eigennaam aangesproken.
Het gebruik van ‘u’ (ook tegen lager gesitueerden) schept eveneens distantie. De aanspreekvormen zijn funktionele signalen. De sociale afstand kan alleen vanuit de hoogste verkort worden. Die doet dat als hij van de ander wat gedaan moet krijgen. Eerst daarna kan de lagere die familiaire toon overnemen, daarmee enige bereidheid tonend. Daarom lokt Reinaert het ‘soete neve en lieve vos’ van Bruun uit, maar du't en dijnt vanaf het begin tegen de kater. Het is Ysengrim die begint met de sibbe te tellen (v. 2099). Wanneer hij een beroep doet op de beer, verwaardigt zelfs de koning zich ‘here Brun’ te zeggen. Anderzijds neemt hij het dat Reinaert hem zonder meer ‘coninc’ noemt, nadat beide hoofdrolspelers zich verzoend hebben.
Wat de vos van neve Tibeert of Belin neve of wie ook, gedaan moet krijgen, is steeds een valstrik, of het is spot. De spotter Reinaert is immers de bovenliggende partij als hij de gevangen Aerswinde als ‘lieve moye’ betitelt. Spot en valstrik gaan samen wanneer hij, zelf gevangen, Brun en | |
[pagina 535]
| |
Ysengrim prikkelt door zich hun neef te noemen en hen oompjelief.
Weer speelt de vos, zich schijnbaar konformerend, een spel met de officiële riten. Een familiespel, waarvan ook de verteller-buiten-het-verhaal niet vies is. | |
Verhullen zonder te verhelen.Al die hulde die de vos rondstrooit, verhult zijn ware bedoelingen. En Hulst verhult de aard van zijn schat: de afrekening met de koning. Beleid en leiding aan de oppervlakte gaan van Nobel uit en zijn gericht tegen Reinaert. Hij drijft de baronnen tot een vonnis, wijst de beulen aan, hij beslist steeds. Het beleid onder de oppervlakte van de vos is gericht op de ontmaskering van Nobel en de dingen waar Nobel voor staat: klanband, rechtspraak, gebruiken, het blijkt allemaal eigenbelang. Reinaert gebruikt evenzo de wetten en normen van de anderen voor zijn eigen-zinnig doel. Voor Reinaert gelden de klanbelangen daarom niet. Dat hij na de tweede daging niet al in ballingschap gaat, is niet om zijn familie te sparen. Hij gaat met zijn neef mee, omdat hij er nog niet in geslaagd is om definitief af te rekenen met de maatschappij die Nobel representeert. De gezanten zijn ontsnapt zodat de koning beledigd is, maar hij is nog niet onmogelijk gemaakt. Het plot voor de definitieve eindronde heeft de vos dan ook verzonnen na de eerste twee dagingen en vóór de dageraad waarin Grimbeert verschijnt.
Vanden Vos Reynaerde gaat juist over de strijd tegen de geledingsgewijze opbouw van de klan en van de maatschappij. De top van de piramide is gelijkvormig aan de hele piramide. In die top, in Nobel, bestrijdt Reinaert alles en iedereen. Wat voor de klan geldt, geldt immers in het groot voor de maatschappij: ‘hun maatschappelijke positie en macht werd bepaald door het gedrag van hun leider’. Nobel is de maatschappelijke pater familias. Na alle epische verhalen over de rivaliteit tussen wolf en vos, gaat het nu tussen het recht van de sterkste en de verbeeldingskracht van de slimste. Het gedrag van de opperleider blijkt niet beter dan dat van de eenling Reinaert. Ook Nobels orde is het toe-ordenen van gebruiken naar zijn eigen patroon. Ook hij gebruikt Ysengrim, Brun en Tibert als dagers, als beulen en als leveranciers van schoeisel. Het gaat hem niet om Coppes dood maar om majesteitsschennis. | |
Vader en zoon.Reinaert en Nobel, ze hanteren allebei de leugen. Maar wat een verschil in meesterschap. Reinaert bedriegt zonder te bedriegen, d.w.z. hij geeft tegelijk de sleutel om de leugen te doorzien. Meestal ligt de sleutel in een woordenspel of in een tijdsverschuiving. Aan Grimbeert biecht hij bijv. al als misdaad wat hij Nobel en Gente nog wil aandoen. Hij verwijt Cuwaert dat deze de eerste is die hem verried tegenover de koning en dat is precies wat Cuwaert als postpakketje straks zal doen. Kriekepit suggereert een schat van niks, van kersepit; het is trouwens de schat van koning Ermenryc (arm en rijk) en wie er rijk van denkt te worden, komt arm uit. Cuwaert zal schat en koning samenbrengen en daar staat Nobel dan met een lege schedel. Die waardeloze aardbol past bij het machtsymbool dat Reinaert hem al eerder gaf: de skepter die een grashalm was. Uit soortgelijke leugens die waarheid | |
[pagina 536]
| |
worden, bestaat het verhaal van de koningsmoord van de vos die doet ‘of hi sconinx sone ware’ (v. 1766). Hij haalt er ‘mine heere mijn vader’ bij, een figuur die noch door andere dieren genoemd wordt, noch in de Reinaerttraditie voorkomt. Dan is het oppassen geblazen. Dan moeten we niet op de filologische zonden van die vader letten, maar op die vader zelf.
Begrijpen wij met de vroede Nobel niet op wie die ‘vroeden ouden’ (2394) wijst? Voor wie Reinaert zijn hinderlagen legt (2361)? Dat is toch een toespeling op de hovaardige coninc hodevare, die van zijn schat so overdadich ende so fier werd. ‘dese (R) maect mi heere’ (2567), denkt Nobel, een waan die de vos al voorspelde (2347). Reinaert zal de schat uit het hol van zijn vader (Cuwaert uit het hof) in zijn eigen hol brengen, waar die beter is ‘tonsen ghelaghe’. Daarbij helpt vrouwe Hermeline werkelijk met hand en tand. Nobel ziet inderdaad de waarheid achter de leugen niet. Jammer voor hem, want die gaat ‘an minen eere ende an myn leven’. Hij vergeeft Reinaert diens verleden en N.B. ‘zijns selves mesdaet toe’ (2545). Daarna steekt hij zijn hoofd in de strop van de list, ‘van alle sinen zonden vry’ (2009). Pas als de oude sine scat gaet scauwen en de schedel leeg blijkt, wordt hij gram. Niet Reinaert heeft een koningsmoord begaan, Nobel heeft zichzelf onmogelijk gemaakt. Die zelfmoord is de koningsmoord van Reinaerts list. De koning is dood, ook al blijft de persoon leven. | |
Nog even.Terug naar Lulofs' studie. Ik wil nog kort vijf bezwaren op details naar voren brengen. Dat juist omdat bijna alle interpretaties van Lulofs het verdienen om in de studieuitgaven van Reynaert I verwerkt te worden. De schrijver vergaloppeert zich wanneer hij Heeroma's uitspraak dat Willem in zijn verbeelding verliefd geweest moet zijn op Hermeline aanstipt. Heeroma's dichterlijke studies over de vos zijn nogal irritant, maar dat zo'n uitspraak iemand van bestialiteit beschuldigt, is een kolossale misser (blz. 247). Lulofs doet verder nogal boos over de bereikbaarheid van de papieren Reinaertfragmenten die in 1970 gevonden zijn. Ze zijn nog niet gepubliceerd, maar ze worden zeker niet achtergehouden. Iedereen kan ze zolang hij wil, bestuderen in hun doorzichtige hoesjes in de Koninklijke Biblioteek in Brussel. De rechtszaak speelt zich wel degelijk in drie dagen af. Lulofs rekent ons er vier | |
[pagina 537]
| |
voor. Die telling stoelt op het feit dat er een vigilie (nachtwake) gehouden wordt voor Coppe. De tekst zegt echter dat men de gezangen van de vigilie zingt, nee, men raffelt ze af op 's konings bevel (v. 441 Dat hi gheboot, was sciere ghedaen). Het gaat er juist om dat er geen nachtwake plaats vindt.
Ghine saghet nye verwoedde honden / Doen meer lachters dan men (hen) dede (A 2833-34). De grommende jachthonden zijn onderwerp van de bijzin. De honden werd geen leed berokkend, zij deden anderen iets aan. Maar daarna zet Lulofs een stap teveel. Hij konkludeert daaruit dat jachthonden in normale gevallen de gerechtsdienaren zijn. Dan gaat hij volledig voorbij aan de beeldspraak: de opportunistische dieren bespringen Brun en Ysengrim als dolle honden, niet als gerechtsdienaren. De jachthond (sies) als boevenvanger, maakt de eigenschappen van het dier funktioneel. Een bruikbaar idee voor Symon de Sies uit Kriekepitte, maar niet hier. Bij de kwestie van het ‘kloosterbier’ vergeet Lulofs dat het in de Reinaerttraditie een stereotiep is om mishandeling en doodslag te verpakken in beeldspraak rond eten en drinken. Ook wij willen iemand nog wel 's zijn portie of zijn bekomst geven, of hem een koekje bakken van eigen deeg. Hier is kloosterbier een brouwsel met eeuwigheidswaarde, een drank zonder eind. Die verbale grapjes uit de lsengrinus en de Roman de Renart, worden feit in Vanden Vos Reynaerde. We weten welke honing en welke mede Brun te wachten staan; wat de aan Tibeert beloofde muizen voorstellen; en dat de wolf de buik vol kreeg van een kruinschering. De Roman de Renart is trouwens een bron die een filoloog niet vergeten mag. Hij kan er de domme, gemakzuchtige koning in vinden, die Lulofs ondenkbaar acht. Lulofs' gelijk gaat niet verder dan de Vlaamse Nobel. Die is erg vroed. Dat zijn Lulofs' interpretaties, zijn nieuwe aksenten en zijn filologische onderzoekingen ook. |
|