geografisch, kultureel, ekonomisch en algemeen maatschappelijk zeer nauw (zijn) verbonden met wat we gemakshalve de ‘Benelux’ zouden kunnen noemen’, met het doel de betrekkingen tussen de twee gebieden te bevorderen. Van het begin af aan moeten de kultuurimperialisten teleurgesteld zijn, en de Franse lezers gerustgesteld: men vertrekt van een feitelijke toestand, van ‘een Frans-Vlaanderen van vlees en bloed' zoals Eric Defoort schrijft op p. 205, zonder de bedoeling een bloedtransfusie uit te voeren, hoogstens de bloedgroep te onderzoeken, en de rhesusfaktor.
De namen van de medewerkers, en de aard van de artikelen bevestigen deze vooropgestelde bedoelingen. Men heeft de medewerking gevraagd van niet-geengageerde, maar om de degelijkheid van hun artikels bekende Vlamingen, zoals Prof. dr. A. Derolez, die een boeiende bijdrage levert over de kartografische opvattingen van de middeleeuwse Lambert van Sint-Omaars, en de Hongaarse Nederlander dr. A.L.I. Sivirsky, die een bio-bibliografische studie publiceert over Nicasius Ellebodius van Kassel. Het zijn beide knappe bijdragen, die onmiddellijk een wetenschappelijk niveau geven aan het jaarboek, ofschoon zij voor de kennis van Frans-Vlaanderen niet relevant zijn. Dit zijn wel: de uitstekende bijdrage van dr. M. Gysseling over Het ontstaan en de verschuiving van de taalgrens in Noord-Frankrijk, die van Prof. dr. J. Smeyers, over De achttiende-eeuwse literatuur in het Nederlands in Noord-Frankrijk. 1. De toneelbedrijvigheid; die van drs. H. Ryckeboer over De behoefte aan een taalsociologisch onderzoek in Frans-Vlaanderen (waarbij hij toch meent dat uit het taalonderzoek ‘adekwate toepassingen’ zouden moeten worden afgeleid, en wijst op de noodzaak een taal- en onderwijspolitiek op kleine schaal uit te testen en te evalueren, p. 166) en het Lexicon van de hedendaagse schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk door C. Moeyaert. Ik heb veel bijgeleerd van twee artikelen: dat van Bernard Doncker over Les prétentions allemandes sur les Pays-Bas français, en dat van drs. M. Nuyttens over De weerslag van de Franse onderwijswetten op de achteruitgang van de volkstaal in Noord-Frankrijk in de 19e eeuw. Beide artikelen, evenals dat van Odette Crombez over de Richesses des bibliothèques du Nord et du Pas-de-Calais, zijn echter te kort uitgevallen.
De auteurs hebben zichtbaar geleden onder het beperkt aantal bladzijden dat hen was toegemeten (daaraan heeft L. Trenard zich goddank niet gestoord). Ik geloof dat het jaarboek eraan zou winnen indien voortaan minder, maar eventueel langere bijdragen opgenomen worden. Een jaarboek is immers geen aflevering van een maandblad, en waar moeten de auteurs van lange artikelen op de duur nog een plaatsje vinden? Voor korte artikelen bestaat overigens nog Ons Erfdeel.
Tot het allerbeste, dat dit jaarboek al onmiddellijk onmisbaar maakt voor de wetenschappelijke studie van Frans-Vlaanderen behoort enerzijds het ook al te kort gehouden artikel van J.C. Bruneel, Connaissance et protection du littoral de Flandre française, de zeer degelijke studie van P.J. Thumerelle, L'emploi et le chômage dans le Nord et le Pas-de-Calais, maar vooral de indrukwekkende syntese van L. Trenard, L'Historiographie actuelle des Pays-Bas français, die in veertig dik bedrukte bladzijden een waarschijnlijk exhaustieve en kritische inventaris brengt van de Franstalige en Amerikaanse bijdragen over Frans-Vlaanderen in de laatste tien jaar, - een syntese die sterk herinnert aan wat de te vroeg overleden Jan Dhont deed in zijn Bulletin critique. De enige aanzienlijke leemte in dit artikel, nl. de Nederlandstalige bijdragen, wordt, voor wat 1975 betreft, opgevangen door de gekommentarieerde bibliografie van Eric Defoort en Erik Vandewalle elders in het jaarboek. Het is te hopen dat deze drie auteurs samen in het vervolg de bibliografie zullen blijven verzorgen, zoals het te hopen is dat Erik Vandewalle zijn zeer kernachtig geschreven Kroniek zal voortzetten en ook al wat uitbreiden.
Een studie die mij tegengevallen is, is L'univers imaginaire d'Emmanuel Looten, door R. Vanhercke. Het gaat hier hoogstwaarschijnlijk om een samenvatting van een licentiaatsskriptie van het literaire genre. Misschien is het beroepsmisvorming, maar zelfs van een dichter verneem ik graag wanneer en waar hij geboren is, en wie hij was, voordat men met de krachtlijnen van zijn tematiek gekonfronteerd wordt. En die krachtlijnen lees ik liever in zijn eigen taal, uit een paar representatieve gedichten voorzien van een intelligent kommentaar, dan in een artikel van 10 bladzijden, met uitgerekend die citaten uit het werk van de dichter, waarvan er een zeventien afgekorte regels bevat uit één gedicht.
Maar het was er de samenstellers duidelijk om te doen in dit jaarboek enkele namen te doen figureren die voor elke doorsnee