menwerking werd ook een struktureel karakter gegeven door de oprichting van het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen. Naast de drie fondsen gingen alle belangrijke Vlaamse verenigingen, zoals de Vlaamse Volksbeweging, het Verbond van Vlaams Overheidspersoneel, het IJzerbedevaartcomité, het Vlaams Komitee voor Brussel, het Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond en vele andere samenwerken in het kader van dit Overlegcentrum.
Het is een onbetwistbare verdienste van het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen in de loop van het jongste decennium de eensgezindheid van de Vlamingen rondom vitale doelstellingen en standpunten van de Vlaamse Beweging te hebben geformuleerd en terzake praktische akties te hebben ondernomen. Belangrijke realizaties van het Overlegcentrum zijn o.m. de nationale betoging te Antwerpen op 5 november 1967, de Staten-Generaal van de Vlaamse verenigingen in november 1968, het algemeen Vlaams Kongres van juni 1971, het manifest inzake Brussel van juni 1972 en op 24 november 1974 de betoging te Halle, waarbij heel speciaal werd opgekomen voor de bescherming van de Nederlandstaligen te Brussel.
Wie de politieke ontwikkeling in België op het vlak van het samenleven van Nederlands- en Franstaligen van nabij volgt, weet dat de minorisatie van de Nederlandstaligen te Brussel een ernstig feit blijft en dat de Franstaligen hun hoop blijven stellen op de aanhechting van Vlaamse gemeenten rondom het Brusselse In het teken van deze ernstige bedreigingen van de taal- en kulturele integriteit van Vlaanderen, krijgt de oproep, opgesteld en ondertekend door 8 Vlaamse letterkundigen een speciale betekenis. Namens de acht (Louis-Paul Boon, André Demedts, Hubert Lampo, Marnix Gijsen, Maria Rosseels, Gerard Walschap, Albert Westerlinck en Anton van Wilderode) werd de oproep tijdens de viering van tien jaar Overlegcentrum voorgelezen door een zichtbaar ontroerde Marnix Gijsen. De tekst van deze oproep luidt als volgt:
‘Zoals Streuvels en Teirlinck in 1959 richten wil in ongeveer gelijke omstandigheden een plechtige oproep tot onze landgenoten, mede namens de duizenden die hun stem niet kunnen laten horen.
Evenmin als toen Streuvels en Teirlinck hun gezagvolle stem verhieven, zal men zich erover verbazen dat het nogmaals schrijvers zijn, zich bedienend van het Nederlands als artistiek uitdrukkingsmiddel, die met klem wensen te waarschuwen voor de lichtzinnigheid, de laatdunkendheid, ja, het cynisme, waarmee men telkens weer het probleem Brussel schijnt te willen aanpakken. De ondertekenaars van deze verklaring zijn té sterk bewust van wat wetenschappelijk het begrip ‘taal’ inhoudt, en koesteren tevens een té grote waardering voor de autentieke Franse kultuur, om zich door verschaalde romantische overwegingen of kortzichtig politiek opportunisme te laten leiden.
Iedereen zou moeten weten dat Brussel geografisch geen grensstad is, maar aan alle zijden omgeven is door Vlaams grondgebied; dat Brussel historisch een Vlaamse stad is, even Vlaams als Antwerpen en Gent, en dat zijn wereldvermaard kultureel patrimonium Vlaams is.
Iedereen zou moeten weten dat de verfransing van Brussel eerder van recente datum is en dat die verfransing geen natuurlijk verschijnsel is geweest, maar door sociaal-ekonomische druk werd afgedwongen.
Dat de Vlamingen deze stad niet volledig willen herwinnen, dat zij rekening houden met het feit der frankofone bevolking, is het sprekend bewijs van hun grote gematigdheid, redelijkheid en werkelijkheidszin. Dat is hun grote en bestendige toegeving.
Voor het welzijn van ons volk en de staat waarin wij leven, achten wii het biigevolg noodzakelijk dat de nu getrokken grenzen tussen Vlaanderen, Wallonië en het Brusselse Gewest van de 19 gemeenten, onaantastbaar blijven. Dan alleen is een vreedzame overeenkomst mogelijk, die het Vlaamse en het Waalse volk toelaat, door eigen beleid, de eigen toekomst naar best vermogen op te bouwen.’
Dat een dergelijke oproep in 1976 nog noodzakelijk blijkt, moet voor de Nederlandstaligen buiten België een vingerwijzing zijn dat het van een gebrek aan kennis zou getuigen de ernst van de bedreiging van onze kultuur in het Brusselse te onderschatten. De emancipatie van de Vlamingen in Belgie is nog lang niet voltooid en ieder lichtzinnig optimisme terzake kan alleen maar het imperialisme van de franskiljonse, unitaire en konservatieve machten in het Brusselse aanwakkeren. Vandaar dat het eensgezind optreden van alle kulturele verenigingen in Vlaanderen onontbeerlijk blijft en dat de leidende figuren als Prof. A. Gerlo, Clem de Ridder, Prof. A. Verhulst, Dr. P. Daels e.a. blijvend moeten kunnen rekenen op de morele steun van ieder rechtgeaard demokraat.
Jozef Deleu