fers, de boom, de kat, de kikker enz. Onder invloed van die toverwereld wordt het kind geleidelijk tot betere gevoelens gebracht. Paul Celis heeft dat werk in een zeer persoonlijke en toch verantwoorde visie voorgesteld. Hij hield de ganse tijd het kind bijna statisch op de voorscène. Mogelijk strookt dat niet helemaal met de opvatting van Ravel, die wellicht een terrorizerend ‘enfant terrible’ op de planken had gewild. Doch de betoverende fantaziewereld die Paul Celis nu rond dat kind tot leven wist te brengen beantwoordde in elk geval honderd procent aan de konceptie en de zonderlinge omgeving van de toondichter. In een bonte afwisseling en verrassende vlotheid liet hij de circa dertig fantasmen op het toneel verschijnen: nu eens in een gewild opgedirkte kostumering of een hallucinante inkleding, dan weer in een fijn gestileerde balletgroep of een gemimeerde uitbeelding, terwijl de meeste vokale solisten vanuit de orkestbak hun partijen verklankten. Met een bijzonder suggestieve belichting bereikte hij een verrassend totaal-spektakel, dat de toeschouwers van het eerste tot het laatste beeld gefascineerd boeide. Ook de dirigent Frits Celis had de allerbeste zorgen aan de partituur besteed; onder zijn leiding kwam Ravels verfijnde en gedifferentieerde orkestratiekunst ten volle uit de partituur. Niet minder aantrekkelijk was de prezentatie van L'heure espagnole. Daar kon de regisseur de operasolisten zelfs zover krijgen, dat ze elk personage raak typeerden en bovendien in een ongedwongen buffostijl op de muziek akteerden.
Zoals reeds gezegd, gingen dit speelseizoen ook twee opera's van Benjamin Britten in première:
Midzomernachtdroom van Benjamine Britten In een koreografie van Jeanne Brabants.
A Midsummer Night's Dream (21 februari) en
Peter Grimes (24 april). Met zijn achttien opera's is deze Engelse komponist de produktiefste teaterkomponist uit de hedendaagse generatie. Naar inhoud en zelfs naar stijl bieden die partituren wel een grote verscheidenheid: kinderopera's en mirakelspelen, kameropera's en grote ensemblewerken, dramatische bladzijden en vaudevillepartituren. De twee hierboven vermelde opera's illustreren duidelijk die differentiatie.
Peter Grimes (opus 33, 1945), Brittens eerste volwaardige opera en o.i. nog steeds een van zijn best geslaagde bladzijden, is een sterk dramatische partituur. Ze schildert een episode uit het leven van de meedogenloze zeebonk, Peter Grimes, die door zijn roekeloosheid en ondanks het verzet van het ganse dorp, voor de tweede maal een scheepsjongen de dood injaagt. Daarvoor schreef Britten een ekspressieve muziek. Op een direkte wijze laat hij de handeling op de toehoorder overkomen o.m. door een kernachtig reciet, dat soms op een meesterlijke wijze in een lyrisch arioso overgaat, of door de vele pregnant uitgewerkte koorfragmenten. De sfeer van het ogenblik en de gevoelens van de akteurs worden op een evokatieve wijze verklankt door het orkest. In dat opzicht zijn de bekende
Four sea-interludes pareltjes van schilderende en suggestieve instrumentatiekunst.
Voor A Midsummer Night's Dream (opus 64, 1960) haalde Britten zijn stof bij William Shakespeare. Dat bekende gegeven werd ingekort, en het hoofdaksent werd gelegd op de sprookjeswereld rond Oberon, Puck en de elfen. Daarvoor ontwierp de komponist een sfeerrijk, vaak eterisch orkestspel, vooral van de harp, de celesta en enkele slaginstrumenten. De handwerklieden, die de bombastische komedie van Pyranus en Thiobe voor het hof mogen opvoeren, zingen in een parodiërende operastijl. En de liefdeshistorie aan het hof van Theseus - die hier minder aandacht krijgt dan in het originele toneelstuk - wordt dan weer verklankt in een psychologisch gekleurd reciet. Door de muzikale tegenstelling en de voortdurende afwisseling tussen