bedenkelijk geweest! Hoe ook de werken tot stand en in haar bezit zijn gekomen, hun gelegenheidsinventaris gehoorzaamt vlot aan de ontwikkelingskurve en aan het niveau van de beeldende kunst in de betrokken periode. Men is zelfs geneigd te stellen dat hij inzake voorkeur en opdrachten de aksenten volgt die van de grote Franse namen uit de 18e eeuw verschuiven naar de meesters van de Antwerpse school uit de 19e, en naar enkele minder bekende kunstenaars uit eigen streek. Om de boven aangehaalde reden is zulk proces natuurlijk niet te bewijzen. Het euvel van de betwistbare toeschrijvingen waarover in 1974 moest worden geklaagd, is ditmaal gelukkig te verwaarlozen. Een niet gedateerd of niet getekend werk als bijvoorbeeld het reeds geciteerd portret op naam van Goya, is immers daarom alleen niet te verwerpen. Het zou niemand verwonderen dat de intrinsieke kwaliteiten, die de naamloosheid terecht overstemmen, meteen ook kunnen gestaafd worden door huwelijksakten, testamenten of een hardnekkige familietraditie die ons helaas onthouden worden.
Merkwaardig was ook het vrij groot aantal portretten, ver over de twintig, meestal artistiek zowel als ikonografisch materiaal van behoorlijk gehalte, nog aan te vullen met de beeltenis van een bewonderd of geliefd personage die wel hier en daar onder een allegorie schuilging. Zij doen echter geenszins het ander werk vergeten: stillevens, landschappen, genretaferelen, die haast onopgemerkt vanuit de 18e en 19e eeuw binnengegleden zijn, getooid met de franje van het rococo: intimistische pronkstukken voor het burgersalon, af en toe met een belangwekkend detail dat anekdotiek met
Familieportret Goethals-Danneel door Lieven Vermote.
geschiedenis verbindt, een kasteel met dreef op naam van Jan Garemijn bijvoorbeeld, met op het achterplan de torens van Brugge. De afstand tussen twee eeuwen wordt pas duidelijker bij het vergelijken van een doek als het
Musicerend gezelschap door Peter J. Horemans, met de
Brekespel van Jean-Baptiste Madou, of de
Liefdesverklaring van Henri De Nobele, al kijken de twee romantici nog intens naar de grote Hollandse meesters uit de 17e eeuw.
Het belang van tentoonstellingen zoals deze, met de daaraan verbonden schaduwzijden, heeft zich voor ons gekristallizeerd rond een drietal schilderijen van erg uiteenlopende aard. In 1853 heeft de Kortrijkse schilder Lieven Vermote het familieportret gemaakt van het echtpaar Vincent Goethals en Eugénie Danneel, met hun negen kinderen, acht in levende lijve, het negende, de dochter Cornelie, kloosterlinge zinnebeeldig tegenwoordig gesteld met haar ingelijst portret. Een familiedokument van hoge waarde, een fijn schilderij, een hommage aan de familie die in de persoon van Jacobus Goethals (1759-1838) de stad en vele generaties van historici en genealogen merkwaardige diensten blijft bewijzen. Tegenhanger, een doek als Een onbegrepen meesterwerk, uit 1875, van de hand van Evarist Carpentier, de eenvoudige jongen uit Kuurne die direkteur geworden is van de Akademie te Luik, en in wiens werk de autenticiteit van land en volk ontroerend is vastgelegd. En het derde schilderij: de Muziekdoos, uit 1895, van de Franse Belg Henri Evenepoel, een modern gehanteerd penseel, een nieuwe vizie, een blik naar de 20e eeuw, stof voor wellicht een derde tentoonstelling over twee jaar, als Bert Dewilde en de edelmoedige sponsor opnieuw die goede dienst aan stad en land kunnen bewijzen.
Gaby Gyselen