in zijn man-zijn voelt aangevallen. Dat laat jij de ik zelf signaleren: ‘En wat de mannen betreft - afgezien van hen die het niet kon schelen en die op een normale manier op ons reageerden, zag ik twee reacties in hun ogen: geilheid op die twee meiden, of, vaker, haat, woede, omdat zij door ons ontkend werden, vernietigd’ (36). Zij, die vrouwen, hebben mannen in feite ook slechts sekundair nodig als je het beschouwt vanuit wat Mulisch het ‘goddelijk’ plan noemt: leven ontvangen en doorgeven in eeuwige kettingreaktie. Ook daarvan is de ik zich bewust: ‘ik zag plotseling een wonderlijk beeld: de vrouwen, die aan elkaar vastzaten met een miljoenen jaren oude, onafgebroken voortwoekerende zich vertakkende navelstreng. De mannen hingen eraan als losse eindjes, franje’ (64).
Het is de eeuwige, diepgelegen, vaak onbewustgebleven haat van de man tegen zijn ‘goddelijke overbodigheid’ die de man Mulisch de liefde tussen twee vrouwen belachelijk liet maken: de relatie tussen ‘ik’ en Sylvia is ‘lekker’ toch niet volledig zonder een kind, er is ‘lekker’ toch een man voor nodig om dat te verwekken, en een man die er ook een agressief bruut einde aan moest maken.
Toch is dit nóg niet de verstgaande verklaring van de vraag waarom Mulisch liefde tussen seksegenoten per se aan vrouwen-mensen absurd en melodramatisch wil maken. Er zit in zijn boek een kleine maar niet mis te verstane kontradiktie. Ook die is terug te vinden in de spil van dit werk, het teatergebeuren Liefde tussen mannen onderling is in wezen nooit helemààl als absurd ervaren, integendeel, werd dikwijls hoger gewaardeerd dan die tussen vrouw en man. In dit verband wijst Mulisch zelf op Plato's Gastmaal en ‘het oudste verhaal van de mensheid, het Gilgamesh Epos’ (71).. In de teaterscène zelf beschrijft hij de man die Euridike speelt als van ‘een meedogenlozer schoonheid dan een vrouw ooit kan hebben, zoals een jongenssopraan of een counter tenor altijd ongenadiger is dan een sopraan’ (73).
Als Mulisch daarom konsekwent was geweest, dan had hij zijn melodrama tussen twee mannen moeten opvoeren. Dat was veel harder aangekomen, want dan was het effekt geweest als volgt: Piet en Jan (gescheiden) vallen op elkaar. Piet voelt hun relatie eigenlijk aan als onvolkomen omdat een man eigenlijk toch pas echt man is in het vaderschap, en een relatie toch pas echt een huwelijk mag heten als het door kinderen is gezegend. Piet verklaart Jan zijn liefde onder de beroemde affiche van een zwangere man met een gezwollen buik die al jaren lang overal geplakt wordt door feministes die voor abortus-legalisering zijn, en ook de man verantwoordelijk stellen voor een ongewenste zwangerschap. Hij trekt er vervolgens met Jan zijn eksvrouw vandoor. Jan weent op de sofa met de liefdesbrieven van Abélard en Heloïse. Piet zwanger. Biedt Jan dit kind aan als hun kind. Opgetogen heeft Jan Piet lief en luistert aan zijn buik. ‘Hoor je al iets, moeder?’, vraagt Piet. Beiden hopen ze natuurlijk dat het een dochtertje wordt. Maar helaas schiet de eksvrouw van Jan Piet neer Jan pleegt zelfmoord.
Door twee vrouwen te nemen om de absurditeit en eventuele onvolkomenheid van de homoseksuele liefde te bewijzen, heeft Mulisch duidelijk de gemakkelijkste weg gekozen. Maar had hij zich echt in de traditie van de Gilgamesh-auteur en van Plato willen scharen, dan had hij het veel schokkender effekt van zo'n liefde tussen twee mannen op een dergelijk-drakerige manier neer moeten schrijven. Dat had wel ietwat meer moed geeist, en ook literaire kreativiteit. Want laten we nuchter blijven, met zo'n produkt had Mulisch niet alleen toute Amsterdam tegen zich gekregen, maar onze hele mannelijke kultuur waarin de heersende sekse zich het nog niet permitteren kan op een dergelijke half subtiele half grove wijze ridikuul gemaakt te worden. De draak achter het toneel wàs de hoofdpersoon, maar soms vallen zelfs draken binnen het systeem. Deze heeft in ieder geval niet doorgehad hoe hij door kulturele, waaronder literaire, konventies geremd werd, en daarmee een inspirationele kans van de eerste orde aan zijn neus voorbij laten gaan.
Hanneke Van Buuren
Harry Mulisch, Twee vrouwen, Amsterdam, De Bezige Bij, 1975.