Ons Erfdeel. Jaargang 19
(1976)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 334]
| |
Pascaart vande Noort-zee, uit Joannes Janssonius' Atlas Novus. Amsterdam, 1652 Det Kongelige Bibliotek. Kopenhagen.
| |
[pagina 335]
| |
kulturele betrekkingen tussen de nederlanden en denemarken • 2guy vande putte | |
Holberg gaf de voorkeur aan Brussel.Tot en met de 18e eeuw is het duidelijk dat de kulturele stroming tussen beide kultuurgebieden nogal eenzijdig van het Zuiden naar het Noorden uitging. Hier zou nu een kentering in komen vooral met de ‘Deense Molière’, Ludvig Holberg (1684-1754), die tot vijfmaal toe de Nederlanden bezocht, waarbij hij ook de Zuidelijke Nederlanden aandeed (1704-05, 1714, 1716, 1725, 1726). Zijn werken oogstten een grote bijval, vooral in Holland waar zij uitstekend in het eigentijdse kultuurpatroon pasten. Een Nederlandse vertaling, De onderaardsche Reis van Claas Klim verscheen in hetzelfde jaar als Niels Klim's originele tekst in het Latijn (1741) met verdere vertalingen van hetzelfde werk in 1744, 1761 en 1778.
In 1747 werden er een reeks blijspelen van Holberg te Amsterdam uitgegeven, maar uit het Hoogduits vertaald. Holbergs stukken werden graag opgevoerd in Noord-Nederland gedurende heel de 18e eeuw en stonden er nog regelmatig op het repertoire tot 100 jaar geleden ongeveer. Dat een vertaling uit de originele tekst nochtans niet noodzakelijk geloofwaardig en getrouw is, bewijst een uitgave van Holbergs Levnedsbreve, ‘Levens Beschryving van den Heere Holberg’ (1765), uit de Latijnse oorspronkeljike tekst door Van der Mersch, en waarin de ‘vertaler’ nogal vrij ongegeneerd aan het hineininterpretieren gaat met episodes van de reisbeschrijving in Holland, daar waar de tekst van de Deense ‘toerist’ hem - als Hollander - niet zozeer bevalt! Holberg zelf trouwens kwam meer onder de bekoring van de Oostenrijkse Nederlanden en laat niet na ons volgend | |
[pagina 336]
| |
Titelpagina van de eerste Nederlandse vertaling van Holbergs blijspelen, verschenen te Amsterdam in 1747. Det Kongelige Bibliotek. Kopenhagen.
charmant kompliment toe te zwaaien, in nr. 48 van zijn Epistler: ‘Van alle landen die ik bezocht heb, zijn er geen die mij behaagd hebben zoals Vlaanderen en Brabant, maar daar het merendeel van de Europese oorlogen daar plaats vindt, hebben deze landen ook hun ongemakken. Doch wanneer dat gezegd is, heb ik daar tal van diverse voordelen gevonden en mocht ik genoodzaakt worden in het buitenland te wonen, dan zou ik Brussel als woonplaats kiezen. De inwoners van deze stad zijn even vriendelijk als de Parijzenaars, maar daarbij zijn zij eerlijker; zij stellen zich niet zo aan en maken niet zoveel lawaai; ik kan daar voor minder geld bijna even zoveel vermaak vinden als in Parijs en als ik zin heb te reizen kan ik in minder dan acht dagen vijftig grote en prachtige steden bezoeken...’ Bovendien wordt de Deense (en lutherse) far-traveller en journalist in de Habsburgse Nederlanden getroffen door het feit dat daar zo'n ijverige roomskatolieken zijn. ‘Steden, voorsteden, dorpen en wegen krioelen zozeer van kapellen en heiligenbeelden dat het gemakkelijker is een heilige te ontmoeten dan een mens...’, merkt Holberg zeer ironisch opGa naar eind(33)! Dit wordt nu zowat de periode waarin de eerste toeristische - en vaak amusante - inlichtingen in de literaire werken te vinden zijn. Toen Holbergs Niels Klim het licht zag (1742), onder invloed van de Nederlandse vrijzinnige geest, lokte deze roman zo'n hevige reaktie uit bij de piëtistische geestelijkheid in Denemarken, dat Erik Pontoppidan ‘de kristelijke Niels Klim’ uitgaf, nl. Menoza (1742-43), de eerste Deense roman in briefvorm. Ook Pontoppidan had in Holland verbleven (1720), zodat Menoza eveneens handelt over het dagelijkse leven in de Wahlheimat, de koffiehuisjes, de Leidse universiteit, de scheepsbouw te Zaandam, de pittoreske Amsterdamse gebouwen, de progressieve sociale en administratieve instellingen aldaar e.d. | |
Romantische reisverhalen. Vertalingen en studies uit de 19e eeuw.Onder invloed van de Romantiek ontstaat natuurlijk een ruimere belangstelling voor | |
[pagina 337]
| |
Skandinavische taal- en letterkunde en het is bijv. bekend dat J.F. Willems enkele Deense en Zweedse geschriften in zijn biblioteek had, naast talrijke boekdelen over Skandinavië in het Duits. Maar in feite zal E.J. Potgieter de interesse voor het Noorden lanceren, met Het Noorden in omtrekken en taferelen (1e d. 1836, 2e d. 1840), een relaas van zijn reis naar Zweden (1831-32), waarbij hij vanzelfsprekend ook Denemarken doorkruist. Bij zijn terugkeer in Nederland probeert Potgieter er o.m de Deense literatuur te popularizeren en hij vertaalt wat gedichten van Oehlenschläger, J.L. Heiberg en H.C. Andersen.
Van Zuidnederlandse zijde had de juristdichter J. Nolet de Brauwere van Steeland in 1843 Een reisje in het Noorde uitgegeven. Begeleid door J.B. David heeft de schrijver de Deense dichter Oehlenschläger bezocht, die achteraf erelid van het Brusselsch Tael en Letterkundig Genootschap zou worden. Maar Nolets belangstelling voor literatuur en kultuur was tamelijk gering, terwijl reeds diverse werken in de 1e helft van de 19e eeuw in Nederland werden vertaald, o.m. Ingemanns historische romans. Vlaanderen kan in dit verband geenszins de vergelijking met Nederland doorstaan, allereerst omwille van het feit dat het Rooms-katolicisme een ernstige handikap vormde in de betrekkingen met het Noorden; daardoor is het ook gemakkelijk te verklaren dat de belangrijkste kontaktpunten in Vlaanderen, wanneer die er zijn, in liberale (niet-katolieke) kringen te bespeuren vallen.
Van de hand van C.J.N. Nieuwenhuis (1813-81), een afstammeling uit het Deense Nygaard-geslacht, verschenen o.m. vertalingen van Ingemann en Oehlenschläger, maar zijn voornaamste verdienste is de eerste Andersen-vertaler in het Nederlands geweest te zijn, met De Improvisator (1846). De grote Andersen himself kwam meermaals naar Nederland (o.m. in 1847 en 1866) en zijn sprookjes werden er onmiddellijk even populair als elders, zodat zij ook vlijtig vertaald werden, maar niet steeds met de nodige akkuratesse. Aan de Andersen-studie heeft o.m. W. van Eeden enkele bijdragen gewijd, getiteld H.C. Andersen in HollandGa naar eind(34). In Andersens roman De twee Baronessen (1848) vindt men enkele opmerkingen over Nederland, waar hij o.m. J. van Lennep, J. Kneppelhout en J.J. ten Kate leerde kennen. Ook in zijn autobiografie, Mit Livs Eventyr, Het sprookje van mijn LevenGa naar eind(35) en in zijn Dagbøger of Dagboeken, waarin hij zijn veelvuldige reizen beschrijft, zijn soms pittige uitlatingen over onze kontreien te vinden, meer bepaald België, waar hij zijn afkeer uitspuwt over Rubens' plantureuze vrouwen ‘met hun vulgair gezicht en hun verkreukte kleren’ evenals voor Manneken-Pis, ‘een Cupidootje dat het bekijken niet waard is’Ga naar eind(36). Ondertussen bruist in het Zuiden de Antwerpse stadsbibliotekaris Constant-Jakob Hansen (1833-1910) over van entoesiasme voor Skandinavië. Hij was in Vlissingen geboren, maar van Deense afkomst. Zijn reis naar Skandinavië, beschreven in Reisbrieven uit Dietschland en Denemark en Noordsche Letteren (beide werken in 1860 verschenen) wordt dan ook een pelgrimage naar de bron. Als aanhanger niet alleen van de Vlaamse Beweging maar vooral als vurige verdediger van de Aldietse Beweging, zoekt hij aanknopingspunten in het Germaanse Noorden. In Denemarken, waar Hansen zijn familie | |
[pagina 338]
| |
Hans-Christian Andersen (1805-1875). Archief en Museum Vlaams Cultuurleven Antwerpen.
terugvindt (te Ristinge, op Langeland), wordt hij diep ontroerd door de zogenaamde zuiverheid der patriarchale zeden evenals door het natuurschoon. Zijn Noordsche Letteren is een bloemlezing van Deense literatuur met veel aandacht voor Ingemanns historische romans (typisch voor Hansens tijd en geestesinstelling); in feite is alles bedoeld als een protest tegen ‘het valse verderfelijke zuiden’ waartegen al deze schetsen stenen in het bolwerk zijn, want vergeet toch vooral niet dat wij Nederlanders ‘voorwacht voor het geestelijk Germanismus’ zijn! Zijn bedoeling was dus nauwe banden aan te tonen tussen de talen van Vlaanderen, Holland, Noord-Duitsland (Nederduitsland) en Denemarken. Hij was een utopist die een kulturele en taalkundige eenheid tussen deze gebieden wilde scheppen, zonder rekening te houden met de politieke werkelijkheid. Zijn grote verdienste blijft nochtans, dixit O. Wattez, die in 1931 nog in de Kon. Vlaamse Akademie een korte studie over de Reisbrieven las, ‘dat door hem, de deuren van het Noorden, wat betreft taal en letteren, wagenwijd voor de Vlamingen werden geopend’Ga naar eind(37). Wij gaan andere figuren voorbij, zoals de Deen H. Scherling die in Nederland teologie studeerde en Breve fra Holland (1864) in het licht gaf, en het werk van de Hollander J. van Grevenweert Het Noorden en het Oosten. Reisherinneringen (1840-41). Terloops zij nochtans het kurieuze boek van de Gentse publicist P. Lebrocquy vermeld, die in 1845 in zijn Analogies linguistiques o.m. door een bonte verzameling hoofdzakelijk Deense dialektproeven poogde aan te tonen dat ‘les langues scandinaves se rapprochent par le fond de leur vocabulaire et surtout par la forme de leurs mots beaucoup plus de la branche du nederduitsch que de celle du haut-allemand’ en dat ‘un travail de quelques jours suffirait pour donner au Flamand qui a cultivé sa langue maternelle l'intelligence du scandinave moderne’. Hierin staat ook nog te lezen dat ‘le norvégien est au danois comme le flamand est au hollandais’Ga naar eind(38). De Deense dichter en kunstschilder Holger Drachman (1846-1908), die zich vanzelfsprekend door Vlaanderen aangetrokken voelde via de Vlaamse schilderkunst, liet zich ook door de Vlaamse Beweging inspireren, daartoe aangezet door C.J. | |
[pagina 339]
| |
Hansens werken waarvoor hij een grote bewondering koesterde. Ook zocht hij inspiratie aan de Belgische kust en in zijn Skyggebilleder fra Rejser i Indland og Udland (1883) komt het stukje Oostende-Brugge voor, waarin hij een parallel trekt tussen, enerzijds het door de Franse beschaving verdorven, oppervlakkige, onechte, onzedelijke Oostende tegenover het gezonde echte, pittoreske Vlaamse Brugge, met de verhoudingen in het Deense vaderland anderzijds, d.i. de al te grote hoofdstad met de Fransgezinde joodse Brandes-kliek tegenover het gezonde Deense boeren-, vissers-, en arbeidersvolk. Voordien had hij ook Rejsebilleder (1882) uitgegeven en onderwerpen behandeld uit het Friezengebied van de Zuid-Jutsekust in Syndflodsogn en Vandenes Datter (beide van 1881). Doordat Drachmans kontakten beperkt bleven tot de liberale milieus heeft hij nooit een degelijk en overzichtelijk inzicht gekregen in de Vlaamse problematiek. Typerend ook voor de slechte kennis van België als land is dat in Drachmans Poetiske skrifter (2 d.) zijn reisschetsen werden verzameld onder de titel Skildringer og Breve fra Holland (sic!) wat niet wegneemt dat hij bijv. enkele mooie bladzijden aan Lier heeft gewijd, waarin hij alles ziet met het oog van de schilderGa naar eind(39). Dichter bij onze tijd heeft een ander beroemd Deens letterkundige, de Europeesgezinde Georg Brandes (1842-1927), leerling van Taine, meermaals België bezocht. Hij kwam er vooral onder de indruk van Brugge, ‘het Pompeï van het middeleeuwse België’, ‘het Nürnberg in de Nederlanden’, een stad die hij ziet ‘als een reliekschrijn en geschilderd met het penseel van een der Primitieven, een mikrokosmos vol antieke bekoringen’Ga naar eind(40). DeConstant-Jacob Hansen (1833-1910) Ons Erfdeel
joodse en anti-klerikale Brandes schijnt daarentegen de religieuze sfeer van het Venetië van het Noorden veel minder geapprecieerd te hebben... precies zoals zijn illustere voorganger, Holberg, anderhalve eeuw vroeger. Tijdens zijn verblijven in België bezocht Brandes zowel Vlaamse als Fransschrijvende auteurs en heeft dan ook in zijn Samlede Skrifter, buiten zijn reisbeschrijvingen van België en Nederland, enkele bladzijden gewijd aan Maurits Sabbe, Pol de Mont en Edmond Picard. Via Pol de Mont trouwens werd hij ingewijd in de Vlaamse problematiekGa naar eind(41) en al moet hij toegeven dat de Vlaamse intellektuelen in België hem even sympatiek voorkomen | |
[pagina 340]
| |
De Hoge Brug te Lier. Pentekening van schrijver-schilder Holger Drachmann voor zijn verhaal En dag i Byen Lier (Een dagje in de stad Lier), gepubliceerd in ‘Ude og Hjemme’, 1881-82. Det Kongelige Bibliotek. Kopenhagen.
als de Franstalige, hij is en blijft de man die - als uitgesproken frankofiel - de heropleving van de ‘Belgische’ literatuur eerder ziet geschieden via de Franse (kosmopolitische) taal en de beweging La Jeune Belgique, het tijdschrift van Max Waller, in 1881 gestichtGa naar eind(42). Al bij al werd er van Deense zijde maar weinig belangstelling getoond voor België in de 19e eeuw, terwijl in 1891 Alfred Ipsen het eerste grondige en leerrijke boek over Nederland in het licht gaf, dat onvermijdelijk de titel Holland draagt en waardoor hij tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letteren werd benoemd. In diezelfde periode is Margareta Meyboom (1870-1913) op vertaalgebied intens bedrijvigGa naar eind(43). Tussen april 1905 en april 1906 gaf ze een ‘Tijdschrift voor nederlandsche en Scandinavische Taal, Letteren en Kultuur’ uit, dat Scandinavië-Nederland heette en een verdieping van de Nederlands-Skandinavische betrekkingen beoogde, speciaal de Deense. Een dergelijk initiatief had Prof. Logeman in 1904 reeds genomen te Gent, met het tijdschrift ScandiaGa naar eind(44). | |
‘Poor little Belgium’ wekt meewarigheid en... een vernieuwde belangstelling in Denemarken.De brutale inval in het neutrale België tijdens W.O. I, met o.m. de brandstichting van de Leuvense universiteitsbiblioteek, wekte een intense interesse voor het zo zwaar geteisterde ‘poor little Belgium’ overal in de naburige landen en niet het minst in het neutrale Denemarken. Een hernieuwde belangstelling voor België zoals men die nog nooit had getoond! Een klein boek als Johannes Jørgensens Klokke Roeland (1915), opgedragen aan kardinaal Mercier, kende 15 uitgaven omdat de auteur hierin de bewering van 93 Duitse geleerden ontzenuwde, als zou door de Duitse inval in België het volkenrecht niet geschonden zijn. Daar zijn flandrofilie in dit werk op opzienbarende wijze tot uiting kwam, bezorgde het de auteur achter de frontlinie een grote populariteit (de vertaling ervan verscheen in 1916 in de Belgische Standaard). Tot het katolicisme bekeerd o.m. onder invloed van Léon Bloy, maar vooral tijdens een verblijf in Italië in 1894, kwam J. Jørgensen (1866-1956) in kontakt met enkele vooraanstaande Vlaamse katolieken, onder wie Maria-Elisa Belpaire. Jørgensen was van 1913 tot 1914 docent in de estetika te Leuven en werd in 1927 doctor honoris causa aan deze universiteit. Zijn grote liefde voor het Vlaamse land en volk inspireerde hem nog tot andere werken. De bekendste hiervan zijn de reisverhalen / det yderste BelgienGa naar eind(45), In het uiterste België (1916) en Flanderns Løve, De Leeuw van Vlaanderen (1916)Ga naar eind(46). In een zelfde al te enge kontekst van hoera-patriottische bewondering voor het | |
[pagina 341]
| |
lijdende België dient nog het werk van Kai Friis-Møller te worden vermeld, Belgien, in 1916 te Kopenhagen uitgegeven, dat nochtans heel wat kulturele informatie verstrekt over België, evenals zijn twee jaar later verschenen Belgiske Dage. Noter og Marginalier (1918). Belgien verscheen zelfs met een voorwoord van Emile Verhaeren en Maurice Maeterlinck, de twee grote nationale ‘Belgische’ dichters aan de spits van hun glorie en aan wie Chr. Rimestad in 1915 reeds een studie had gewijd, na enkele werken van Maeterlinck te hebben vertaaldGa naar eind(47).
Ook de eminente Deense romanist Kristoffer Nyrop, lid van de ‘Académie belge de langue et de littérature française’, zette zich in voor de aktie ten gunste van het strijdende België. In 1917 gaf hij een brochure uit getiteld L'arrestation des professeurs de l'Université de Gand en in hetzelfde jaar publiceerde hij Guerre et civilisation, waarvan verschillende hoofdstukken m.b.t. België. Hij onderhield bovendien trouwe betrekkingen met Belgische vakgenoten zoals Maurice Wilmotte en Auguste Scheler. Onder zijn impuls zag dan ook in 1924 een ‘Dansk-Belgisk Selskab / Société belgo-danoise’ in Kopenhagen het licht. Dit genootschap heeft tot doel de samenwerking tussen België en Denemarken te bevorderen op kultureel, industrieel en kommercieel gebied en richt regelmatig voordrachten in over Belgische onderwerpen, waarop meestal gastsprekers uit het moederland uitgenodigd wordenGa naar eind(48). Maar Nederland bleef in de jaren twintig geenszins achterwege. Een ‘Nederlandse tentoonstelling’ werd te Kopenhagen op touw gezet (1922), die veel sukses behaalde - mede te danken aan Halfdan Portret van Holger Drachmann (1895), door P S Krøyer (1851-1909). Skagens Museum
Jespersen, de uitgever van Holland-Danmark, een grote vriend van Nederland - en er bestond toen ook geen geringe belangstelling voor de zgn. koloniale tentoonstellingGa naar eind(49). De in Amsterdam gevestigde Deense tandarts dr. G. Lind nam in 1929 het initiatief tot het oprichten van het ‘Dansk Samfund i Holland’, dat met behulp van het Carlsbergfonds de ‘Bibliotheca Danica’ aan de Amsterdamse universiteit kado deed. In 1929 wist Prof. R.C. Boer eveneens te bereiken dat er aan de universiteit van Amsterdam een lektoraat in de Skandinavische talen en letterkunde werd ingesteld en in dezelfde periode startte Prof. L.L. Hammerich met het geven van onderricht | |
[pagina 342]
| |
Portret van Georg Brandes (1900), door P.S Krøyer (1851-1909) In het Michael og Anna Anchers Hus, Skagen Helga Anchers Fond
in het Nederlands aan de Kopenhaagse universiteit, terwijl de Gentse hoogleraar Prof. Logeman, een groot Holbergspecialist, heel wat studies over de Deense Molière publiceerde. Zijn echtgenote, Mevr. Logeman-van der Willigen, zou zich in Vlaanderen enorm verdienstelijk maken met o.m. vertalingen van Herman Bang en Joh. JørgensenGa naar eind(50). | |
Clara en Louis L. Hammerich. Moderne vertalingen en bloemlezingen.Al heeft Prof. Bolckmans in een recent artikelGa naar eind(51) aangetoond dat voor de traditionele literatuuronderzoeker het resultaat van een steekproef aan de hand van de klassieke bibliografieën voor de skandinavist als desastreus kan bestempeld worden, omdat het Skandinavisch taalgebied een nauwelijks belangrijk te noemen procentueel aandeel in de vertaalde literatuur van vandaag betekent (voor Nederland ligt het iets over 2% en voor België is het iets dergelijks), is het een feit dat de Deense letterkunde, vooral in de periode tussen de twee wereldoorlogen, een krachtige weerklank gevonden heeft bij het Nederlandstalig publiek. De grote namen van de Deense letterkunde hebben dan ook vaak de aandacht van onze kritici getrokken. Voor België zijn daar bijv. de studies over Andersen door H. Van TichelenGa naar eind(52) en over Kierkegaard door V. Leemans en Louis Dupré, de monografieën over Pontopiddan en Gjellerup door Piet Schepens, die bovendien de novellen van Jens Peter Jacobsen in het Nederlands vertaald heeftGa naar eind(53). Bij de Franstalige Belgen ging de letterkundige Carlo Bronne dromen in de schaduw van het Kronborgkasteel in Helsingør en heeft Franz Hellens zich door dezelfde naam laten inspireren. Dat bovendien in de jongste 50 jaren Nederland, België en Denemarken, op kultureel gebied, steeds dichter bij elkaar konden worden gebracht, is zeker grotendeels te danken aan de ijver van de Kopenhaagse germanist, Prof. L.L. Hammerich en zijn echtgenote Clara, die een ware Hammerich-periode op vertaalgebied inluidt! Prof. Hammerich, die op eigen houtje Nederlands studeerde via Hildebrands Camera Obscura, voerde zoals reeds gezegd, ‘hollandsk’ in als universiteitsvak in Denemarken, schreef een ‘hollandsk’ grammatika (1930), publiceerde tal van artikelen over Nederlandse taal- en letterkunde en stelde, samen met | |
[pagina 343]
| |
Knud Fabricius en Wilhelm Lorenzen het indrukwekkende tweedelige boekdeel Holland-Danmark op, de beste en veelzijdigste beschrijvende dokumentatie over het gemeenschappelijk kultuurgebied, dat in 1945 te Kopenhagen verscheen en een enorme schat aan gegevens bevatGa naar eind(54). Prof. Hammerich, die tot hoogleraar in de Germaanse filologie te Utrecht benoemd werd (1946-'47), heeft talrijke voordrachten gehouden over zijn geliefd studieobjekt, zowel in Denemarken als in Nederland en België. In 1963 hield hij een lezing te Kopenhagen - op initiatief van de Deens-Belgische Vereniging aldaar en met medewerking van de Nederlandse Vereniging in Denemarken - over de Vlaamse literatuur in Europees verband. Hetzelfde onderwerp behandelde hij ook nog twee jaar daarna te Gent, Brussel en Antwerpen (op het A.M.V.C.) waar hij sprak n.a.v. zijn benoeming tot doctor honoris causa aan de Rijksuniversiteit te Gent. Drie jaar geleden heeft L.L. Hammerich zijn Memoires en die van Clara uitgegeven, als piëteitsvolle hulde aan de nagedachtenis van zijn vrouwGa naar eind(55). Zij bevatten een schat van - vaak zeer sappige - anekdoten over de kontakten van het Deense echtpaar met kollega's, vrienden en schrijvers uit Noord en Zuid. Lang weidt Clara er bijv. in uit over de Hoogdagen van de Vlaamse Literatuur in 1937 in Antwerpen en Brussel gehouden, waarop ze als eregast uitgenodigd was en ze laat zich geestdriftig uit over Streuvels, Toussaint van Boelaere, Ernest Claes en Willem Pée die tot de Vlaamse vriendenschare van de Hammerichs zouden gaan behorenGa naar eind(56). In 1923 was Clara begonnen met het vertalen van Engelse romans en ook eenProf dr. phil et litt. L.L. Hammerich (1892-1975), de grondlegger van het onderricht in het Nederlands aan de Kopenhaagse universiteit Wøldikes Forlag KopenhagenGa naar eind(56bis).
paar Franse, in het Deens. Na haar verblijf in Nederland, in 1926, begon zij ook aan de vertaling van Nederlandse literaire werken. Gedurende haar aktief en welgevuld leven heeft Clara Hammerich meer dan 300 boeken in het Deens vertaald! Daarvan zijn er meer dan 100 uit het Nederlands. Tot de bekendste Noordnederlandse auteurs behoren: Ina Boudier-Bakker, A.M. de Jong, Anne de Vries, Piet Bakker, Marie Dermout en Jef Last; tot de | |
[pagina 344]
| |
Clara Hammerich-Flensborg (1894-1972). Wøldikes Forlag. Kopenhagen.
Zuidnederlandse Herman Teirlinck, Gerard Walschap, Willem Elsschot en Filip de Pillecijn. Haar benoeming tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden bewijst hoe hoog men in Nederland haar verdiensten wist te schattenGa naar eind(57). Tijdens de oorlog reeds had zij het plan opgevat een Deense bloemlezing van Vlaams proza uit te geven, wat pas in 1966 verwezenlijkt zou kunnen worden, in het kader van het Belgisch-Deens kultureel akkoord. Een paar jaar later volgde een bloemlezing van Hollands proza, gepubliceerd met de medewerking van G. de Vries, die er ook een gepaste titel voor gevonden had: Sluserne aabnes, De sluizen openGa naar eind(58).
‘Op die manier dacht ik nu wat afbetaald te hebben van datgene wat ik de twee landen verschuldigd ben, die mij zoveel vreugde en kennis hadden geschonken. En daar een journalist bij ‘Børsen’ de vertaling suveraen (d.i. letterlijk: vorstelijk) had genoemd, was ik gerustgesteld’, aldus Clara in DuoGa naar eind(59). Clara Hammerich mocht dan nog over beide publikaties erg tevreden zijn, toch werd er in dit tijdschrift op gewezen dat met zo'n afzonderlijke uitgave van ‘Hollands’ en ‘Vlaams’ proza weer eens een kans gemist werd om ‘het buitenland ervan te overtuigen dat de Nederlandse taal en letteren één zijn’Ga naar eind(60).
Onder de belangrijke bloemlezingen die de jongste jaren het licht zagen, moeten - voor het Deens taalgebied - de Hollandske Noveller van Jan F. de Zanger natuurlijk vermeld, maar voor vele Vlamingen en Nederlanders zal de onlangs bij Manteau verschenen tweetalige bloemlezing uit de Deense literatuur zeker een brug vormen naar de Deense kultuur, en ‘een wegwijzer naar een dieper en meer genuanceerd begrip voor de lange geestesgeschiedenis van een klein land’ aldus de wens van de samenstellers, F.J. Billeskov Jansen en A. BolckmansGa naar eind(61). Het lofwaardige bij deze puike antologie is dat zij niet alleen literaire of estetische maatstaven aanwendt maar een volledige(re) kijk wil brengen op het geestesleven door de wisselende eeuwen heen, o.m. via de presentatie van de merkwaardige gedenkschriften, typisch voor die tijd, van | |
[pagina 345]
| |
prinses Leonora Christina, dochter van Christian IV, die 22 jaar gevangen zat; hierdoor kon tevens een leemte aangevuld worden in de tot hiertoe voorhanden vertalingen waarop Prof. Bolckmans reeds vroeger gewezen hadGa naar eind(51). | |
Cobra.Ongeveer een kwarteeuw geleden groepeerden de jonge eksperimentele kunstenaars van de Lage Landen en Denemarken zich in de beweging COBRA, ‘de kulturele as Kopenhagen-Brussel-Amsterdam’ (opgericht in Parijs), die één van de meest aktieve artistieke bewegingen van de naoorlogse jaren zou blijken te worden, alhoewel van korte duur (1948-'51). De betekenis van COBRA waarvan de Belg Christian Dotremont als woordvoerder optrad, reikt echter veel verder dan die periode en omvatte veel meer kunstenaars dan de bij ons beter bekende Deen Asger Jorn, de Nederlanders Constant en Appel en de twee andere Belgen, Corneille en Alechinsky. Onder de Denen zijn daar nog o.m. Egill Jacobsen, Carl-Henning Pedersen, Henning Heerup, Ejer Bille en Erik Thomsen. De Cobra-groep wilde een nieuwe zgn. primitieve kunst scheppen, die noords en ekspressionistisch van wezen zou zijn, een ongedwongen fantasiekunst die zich zou voeden aan de droom, de fabel en de myte. Onder de Cobra-leden vormden de Denen een van tevoren sterk bewuste groep die, voor de oorlog reeds, het surrealisme en de abstrakte kunst als uitgangspunt gekozen hadden. Maar gedurende de izolatie van de oorlogsjaren werd hun inspiratie geleidelijk meer die van de volkskunst, kindertekeningen en primitieve kunst, wat zij nadien gingen
Aegte nisse (1959), door Asger Jorn. Uit Asger Jorn 1914-1973. Retrospektiv Udstilling 1940-1972, Nordjyllands Kunstmuseum, 5-7 tot 12-8-73. Louisiana, 19-8 tot 23-9-73.
koppelen aan een spontane werkmetode, ‘automatisme’ genoemd. Dit alles gaf aan hun werk een gemeenschappelijke stempel, niet alleen wat stemming en kleuren betreft, maar ook vaak in hun noordse menging van humor en droefheid.
De eerste tentoonstelling had plaats in het Stedelijk Museum te Amsterdam (1948), gevolgd door een andere in het Palais des Beaux-Arts te Luik (1951). Ook Kopenhagen en Parijs kwamen aan de beurt en in 1968 richtte het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel een belangrijke retrospektieve tentoonstelling Deense kunst in om de stichting en het efemeer | |
[pagina 346]
| |
Katalogus van de tentoonstelling ‘Jonge Belgische schilderkunst’, ingericht te Odense tijdens de Belgische kultuurweek (1-22/9/73). Portret van H C. Andersen.
bestaan van de Cobra-groep te herdenkenGa naar eind(62). Het tijdschrift van de beweging, dat ook ‘Cobra’ heette, zou om de beurt in Kopenhagen, Brussel en Amsterdam uitgegeven worden, maar was van even korte duur als de beweging zelfGa naar eind(63). | |
Het Deens instituut te Brussel.Denemarken kreeg enkele jaren na W.O. II een bescheiden maar goed funktionerende afdeling van het Deens Instituut in Amsterdam en één in Brussel, die in 1959 werden samengesmolten, hetgeen betekent dat er sindsdien te Brussel een Deens Instituut voor de Benelux gevestigd is, opgericht door ‘Det Danske Selskab’, een vereniging die sinds 1940 een betere kennis van Denemarken en de Denen in het buitenland beoogt. Daarbij kwam in 1958, amper tien jaar na de oprichting van het Deens Instituut te Brussel, het Deens-Belgisch Kultureel Akkoord tot stand, tot verdere uitbouw en bloei van de kulturele betrekkingen tussen beide landen. Nederland daarentegen heeft slechts met Noorwegen een kultureel verdrag gesloten.
De funktie van dit uniek dokumentatiecentrum te Brussel gevestigd, bestaat erin boeken en films uit te lenen, voordrachten, koncerten en tentoonstellingen in te richten, uitwisselingen van kunstenaars en belangstellenden te stimuleren, waartoe de sinds 1949 jaarlijks ingerichte Vakantiekursussen veel bijdragen, daar zij de deelnemers de gelegenheid willen bieden nader kennis te maken met het land, volk en allerlei Deense verwezenlijkingen. Een innovatie wordt een Deens-Belgische vakantiekursus in België. Ook hier zal het gaan om een betere kennismaking met typisch Belgische problemen en realisaties afwisselend met toeristische uitstapjes. Naast dit alles organiseert het Deens Instituut nog studiereizen en -verblijven voor meer gespecialiseerde groepen uit de Beneluxlanden (bijv. bibliotekarissen, landbouwers, architekten, enz.). In 1956 werd tevens gestart met een kursus Deense taal op het Instituut te Brussel; sinds enkele jaren worden er ook taalkursussen te Gent en op de E.E.G. gegeven. Het dient gezegd dat, zowel voor de vakantie- | |
[pagina 347]
| |
kursussen in Denemarken als voor de studiereizen, de belangstelling - vooral van Vlaamse zijde - sinds een 6-tal jaren gestadig toeneemt.
Onder de belangrijkste aktiviteiten, in het bijzonder de tientallen tentoonstellingen ingericht door het Deens Instituut te Brussel, verdient vooral de Veertiendaagse Deense Kultuur te Mechelen, in 1956, gememoreerd te worden. Op het rijkgevarieerd programma stonden tentoonstellingen over het boekwezen in DenemarkenGa naar eind(64), over Deense kunst in de 20e eeuw en eentje over... Vlaamse invloeden in Denemarken. Deze ekspo, de eerste in haar genre, werd nadien in verschillende Belgische steden getoond. Er kwam bovendien een Andersententoonstelling bij te pas met een plechtige Andersenherdenking door Richard Wagner Hansen, de toenmalige direkteur van het Deens Instituut. Het jaar tevoren reeds had een grootse Andersenherdenking plaatsgehad, zowel te Brussel als te Gent, n.a.v. de 150e verjaring van de geboorte van de vermaarde Deense sprookjesdichter, wat in Nederland gevierd werd o.m. met een lezing van Prof. Hammerich aan de Leidse universiteit; Clara Hammerich hield een kauserie over de radio m.b.t. Andersens jeugdGa naar eind(65).
Op het staatsbezoek van de Deense vorsten in België, in 1968, volgt een Belgische week te Kopenhagen, in het voorjaar van 1969, terwijl er in de herfst van datzelfde jaar feestelijke Deense dagen te Brussel op touw gezet werden. Ondanks de hoofdzakelijk kommerciële opzet werd het kultureel aspekt bij al deze manifestaties zeker niet verwaarloosd en sindsdien is de belangstelling voor Denemarken steeds maar toegenomen. Sinds 1970 zorgt Micheline Revets-Van Lokeren, sekretaris-generaal van het Deens Instituut er dan ook voor met de aktiviteiten buiten de muren van de hoofdstad uit te zwermen; zij gaat o.m. ontelbare voordrachten geven over de meest diverse aspekten van Deense kultuur en maatschappij, in de verste uithoeken van het landGa naar eind(66).
Eén van de meest geslaagde ‘akademische’ aktiviteiten van het Instituut was wellicht het Deens week-end, ingericht in het kasteel Van Ham, te Steenokkerzeel, in mei 1971. Prof. A. Bolckmans (Gent), wijlen Prof. P. Halleux (Liège), V. Claes (Antwerpen) en M. Goethals (Brussel) hielden er lezingen over hedendaagse aspekten van Deense taal- en letterkunde. Monique Goethals, die assistente geweest is aan de R.U.G. en gedurende enkele jaren docente Deens op het Instituut en bij de E.E.G. te Brussel, promoveerde in 1973 aan de U.L.B. (Vrije Universiteit Brussel) op een proefschrift getiteld H.C. Branner et ses rapports avec la psychanalyse et l'existentialisme, meteen het eerste doktoraat Deens in België. Promotor was Prof. Dr. H. Plard.
Qua bilaterale betrekkingen is 1974 tenslotte een zeer verheugend jaar te noemen. Terwijl te Brussel in de schoot van het Deens Instituut de Vereniging België-Denemarken het licht zag, om de steeds groter wordende schare sympatizanten van Denemarken en België te groeperen, vierde te Kopenhagen het ‘Dansk-Belgisk Selskab’ zijn 50-jarig bestaan, o.m. met de uitgave van een boek over België, van de hand van Vagn Heiselberg, die gedurende een 10-tal jaren korrespondent te Brussel van Berlingske Tidende is geweest. Met ‘Belgische’ ogen bekeken, heeft dit werk slechts tamelijk povere | |
[pagina 348]
| |
Titelpagina van V. Heiselbergs boek over België, in 1974 bij Carit Andersen te Kopenhagen verschenen.
klichee-achtige informatie te bieden over heden en verleden in een snel evoluerend België (met tal van fouten en inkonsekwenties). Nochtans verstrekt Heiselbergs Belgien interessante inlichtingen betreffende de Belgisch-Deense betrekkingen in de jongste jaren en zal dit boek wel een beste handleiding zijn voor de Deen die, sinds zijn land in 1973 een volwaardige E.E.G.-partner geworden is, het riskeert af te zakken naar voor hem kwasi onbekende oorden en in de doolhof van de mastodonten aan het Schumannplein hoopvol naar nieuwe werkgelegenheid uitziet... | |
E.E.G.: nieuwe kansen voor Deens en Nederlands?Sinds 1965, hetzelfde jaar waarin te Kopenhagen het Deens-Nederlands Genootschap gesticht werd, is de docent in de Nederlandse taal- en letterkunde aan de universiteit van Kopenhagen vast benoemd. Dat is lektor Geerte de Vries, die tans ook met halve-assistenten werkt. Het is uitermate verheugend dat, voor het goed funktioneren van de kulturele uitwisseling, het onmisbaar Deens-Nederlands en Nederlands-Deens woordenboek onder haar leiding, langzaam maar zeker zijn voltooiing nadertGa naar eind(67). Drs. G. de Vries heeft ook artikelen bijgedragen over Zuiden Noordnederlandse en Zuidafrikaanse letterkunde voor het belangrijk naslagwerk dat voor twee jaar bij de bekende Deense uitgeverij Gyldendal verscheenGa naar eind(68).
Omdat skandinavistiek in België helaas nog steeds het studieterrein bij uitstek van slechts een handvolletje specialisten uitmaakt - sinds het afsterven van de Luikse hoogleraar Prof. P. Halleux, hoofdzakelijk gekoncentreerd rond het Seminarie voor Skandinavistiek geleid door Prof. A. Bolckmans te Gent - en het Deens dan nog wel traditioneel als het zwakkere broertje komt nahinkenGa naar eind(69), schijnt de studie van het Deens in België vooralsnog en meer dan ooit alle heil te moeten verwachten van een instituut zoals de Brusselse afdeling van Det Danske Selskab, met taallessen ingericht op het Instituut zelf en bij de E.E.G.
Het valt inderdaad niet te betwijfelen dat de positieve afloop van het plebisciet i.v.m. aansluiting bij de Euromarkt zowel | |
[pagina 349]
| |
te Kopenhagen als te Brussel zijn sporen heeft nagelaten. Er is immers meer belangstelling voor het Deens van Belgische (en andere) E.E.G.-ambtenaren gekomen, terwijl er een vernieuwd werkterrein voor Deense studenten openligt. Enerzijds kunnen zij als vast of freelance vertaler bij de E.E.G. te werk gesteld worden, anderzijds is er op de Deense ministeries bijv. meer belangstelling gekomen voor mensen die Nederlands passief of aktief beheersen. De steeds groeiende interesse voor het vak en het toenemende aantal studenten lijkt dan ook in verband gebracht te moeten worden met meer belangstelling voor de E.E.G.-partner in het algemeen en grotere werkgelegenheid voor Deense nederlandisten in het bijzonderGa naar eind(70), zodat de eeuwenoude intense betrekkingen tussen het Nederlands en Deens kultuurgebied tans een nieuwe fase intreden waarvan beslist nog veel te verwachten isGa naar eind(71). | |
[pagina 350]
| |
(Bibliografie afgesloten op 31 december 1975) |
|