Jeanine Behaeghel.
De Brugse grafika Jeanine Behaeghel behoort tot de talrijke schare van artiesten die de Korrekelder in stad en land hebben doen uitgroeien tot een vast begrip. Vijftien jaar geleden nam zij voor de eerste maal deel aan een tentoonstelling van jonge fotografen te Düsseldorf. Daar had zij drie jaar toegepaste grafiek gestudeerd na voltooiing van haar studietijd aan de Brugse akademie. In maart 1965, terug thuis uit Londen na nog een jaar kursus aan het Royal College of Art, hield zij haar eerste individuele tentoonstelling in het Huidevettershuis. Materiaal voor deze toen opvallende ekspositie leverden haar publicitaire grafiek, enkele tekeningen en pastels, en foto's die duidelijk maakten hoe deze jonge vrouw haar eigen tijd had gezien.
Op haar jongste tentoonstelling (Brugge, Korrekelder, 20 september - 31 oktober 1975) ligt de inbreng wezenlijk anders. Jeanine Behaeghel heeft bewust de terugblik verzaakt op wat men kent uit haar professionele arbeid, hoe keurig en innemend deze ook is gebleven. Zij heeft namelijk deze ekspositie allereerst voor zichzelf gemaakt, los van elke opdracht, want een uiterst strenge selektie uit de vele honderden bladen die zij de jongste tijd vrijblijvend met onstelpbare werkkracht heeft volgeschreven. Ongetwijfeld gaat het vermogen om dat te doen terug op de vakkundige opleiding van destijds. Die opleiding heeft de pols voldoende gedrild. Ook de aanmaningen van vroegere leermeesters die een jonge artieste kunnen overtuigen van haar talent, en haar het onontbeerlijk geloof in zichzelf hebben meegegeven, helpen deze kreatieve drift mede verklaren. Maar de kern van het verbazend vruchtbaar scheppingsproces moet natuurlijk worden gezocht in de mens zelf, in wat Theodore Roszak noemt ‘de rapsodische krachten van de geest’: het vermogen om de haast talloze indrukken en invallen die iemand uit de dagelijkse realiteit overvallen, in weerwil van hun disparate zin en zelfs zonder deze te verdoezelen, tot eenheid te herscheppen met behulp van een strikt persoonlijke stijl. Werk in opdracht vervaardigd legt de artistieke spontaneïteit aan banden. Sommigen gevoelen zich in die gedisciplineerde beroepssituatie behaaglijk omdat zij de marge van het risiko versmalt. Maar, gaat een artiest die uitsluitend op streng omschreven opdrachten zou moeten werken, op de duur voor de vrije kunst niet verloren? Of en in welke mate een kunstenaar als Jeanine Behaeghel haar werk uit de Korrekelder daarom ervaart als evasie, is trouwens een vraag zo oud als de mens. Zelfs de gewone sterveling beschikt over zo'n veiligheidsklep. Alleen is deze bij de een veel beter ontwikkeld dan bij de ander. Men zou eens na een krachten slopende vergadering van bijvoorbeeld de Kabinetsraad
de blaadjes moeten verzamelen waarop de leden hun verveling of mogelijk hun besluiteloosheid tekenend hebben afgereageerd. Grafologen zowel als psychiaters zouden bij de gedachte alleen al watertanden.
Soms geeft Jeanine Behaeghel aan vrienden iets prijs over de grote vrijheidsdrang die in dat enorm tekenwerk van haar meetrilt. Het komt haar voor dat de vlotheid waarmee zij improvisatorisch lijnen op papier zet haar zou ontbreken zodra zij zou beginnen te werken met de vooropgezette idee: ik wil dit of dat motief. Achteraf is het motief herkenbaar omdat het is ontstaan en gegroeid onderweg, maar men mag het dus niet zien als de uitwerking van een vooraf gekoncipieerde leidraad. In dit opzicht verschilt haar werk als ‘peinture spontanée’ wezenlijk met dat van bijvoorbeeld een Vasarely en is het daarvan in zijn genese een tegenvoeter.
Als beeldende kunst op deze wijze tot stand komt, a.h.w. verbaasd over de speelse lijn die zij tekenend achter zich laat, moet haar veruitwendiging toch gedragen worden door een onzichtbaar want innerlijk ritme, een nauwelijks onder woorden te brengen drang die de mens in andere omstandigheden beweegt tot de dans of tot de muziek of tot het zeggen en neerschrijven van een gedicht. Het behoort