Ons Erfdeel. Jaargang 19
(1976)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 240]
| |
Altaarstuk in de katedraal te Roskilde (Antwerpen ± 1560). Nationalmuseet. Kopenhagen.
| |
[pagina 241]
| |
kulturele betrekkingen tussen de nederlanden en denemarkenguy vande putte Til mine Danske venner og Prof. Dr. phil. et liff. L.L. Hammerich (†) til aere. Vorig jaar werd zowat overal in Denemarken de 100e verjaring van H.C. Andersens overlijden herdacht, wat met tal van plechtigheden en jubileumuitgaven gepaard ging, waaronder de groots opgezette publikatie van zijn Dagboek (in 10 delen), reeds begonnen in 1971Ga naar eind(1). Hier werd dan ook een grote kans gemist om het publiek uit het geheel van ons taalgebied met een facet (van wereldformaat dan nog wel) uit de Deense kultuurwereld te konfronteren, want al zijn sinds het toetreden van Denemarken tot de E.E.G., in 1973, honderden Deense inwijkelingen Europa binnen gekomen en al hebben zij zich in en om de Europese hoofdstad neergezet, toch blijven de (persoonlijke) kontakten tussen Nederland-België en onze nieuwe partner uit Skandinavië nog steeds van veel te geringe betekenisGa naar eind(2). Nochtans heeft Denemarken in het verleden met weinig landen buiten Skandinavië | |
[pagina 242]
| |
Zegel van Karel de Goede of ‘Karl den Danske’, de ‘Deense’ graaf van Vlaanderen. Naar Thisets Danske Kongelige Sigiller. Det Kongelige Bibliotek. Kopenhagen.
Doopvont van Naams marmer in de kerk van Ballum (Jutland), omstreeks 1200. Det Kongelige Bibliotek. Kopenhagen.
zoveel banden onderhouden als met de Nederlanden. De bezoeker uit de Lage Landen - vooral dan de Noord-Nederlander, dacht ik - zal bij een eerste kennismaking met Kopenhagen al getroffen zijn door tal van trekjes die hem aan thuis doen herinneren. En bij een wat diepergaande studie zal het hem duidelijk worden dat er vooral in de 17e eeuw op velerlei gebied sterke Hollandse en Vlaamse (waaronder ook Waalse) impulsen naar Denemarken zijn uitgegaan. Kunst, wetenschap, handel, scheepvaart en tuinbouw hebben in hoge mate opengestaan voor vernieuwde of stimulerende invloeden uit de Noordzeelanden en de vreemde maar toch verwante elementen hebben zich laten opnemen in en zijn versmolten met de Deense kultuurGa naar eind(3). Het is onbegonnen werk een volledig overzicht te geven van alle invloeden die Denemarken van de Nederlanden heeft ondergaan in een studie als deze, die hoofdzakelijk vulgariserend wil zijn; onvermijdelijk zullen er hoofdaksenten gelegd moeten worden en sommige - vaak even belangrijke aspekten als de hier behandelde - wegvallen. Vertrekpunt van mijn studie is het prachtwerk Holland-DanmarkGa naar eind(4) dat voor een 30-tal jaren in Kopenhagen het licht zag; een schare van specialisten hebben er hun eigen werkterrein grondig in behandeld. Eén bezwaar evenwel tegen de opzet van deze merkwaardige uitgave: de Noordnederlandse invloeden wordt het leeuweaandeel toebedeeld (juist vooral in de Nederlandse resumees achteraan in het 2e boekdeel), zodat het me hier interessant lijkt en passant ook eens ekstra te wijzen op meer specifieke Zuidnederlandse, respektievelijk Belgische, bindingen tussen de behandelde kultuurgebieden. In een 1e deel | |
[pagina 243]
| |
zal ik de kulturele betrekkingen t.e.m. de 18e eeuw onder de loep nemen, terwijl in deel 2 de lijn dan tot op heden doorgetrokken wordt. | |
Toen de Noormannen Denen waren... die zich bij ons kwamen beschaven.In het kontakt tussen Denemarken en de Nederlanden zijn verschillende fasen te onderscheiden. Een eerste fase loopt van de 6e tot de 11e eeuw, toen Friese kooplieden vanuit Dorestad geheel Noord-Europa bevoeren en een belangrijke rol speelden bij de bouw der oudste Deense steden zoals Ribe. Door bemiddeling van de Friezen konden ook de eerste zendelingen, Willebrord en Ansgar, in Denemarken optreden. Tijdens de 2e fase kwamen de Denen dan terug naar onze streken en stichtten een Deens rijk in Friesland, in 826. Dat deze aanrakingspunten geen model van vreedzaamheid waren, herinneren wij ons nog wel van de naïeve centsprentjes uit onze klassieke geschiedenisboekjes: in 843 ging Antwerpen in de vlammen op en Gent werd hetzelfde lot beschoren in 851, toen eindelijk de Noormannen ‘gelukkig’ werden tegengehouden op de Dijleboorden nabij Leuven, in 891! In een uiterst boeiende en deugddoende demystifiërende studie over de Noorse invallen ten onzent heeft A. D'HaenensGa naar eind(5) trachten aan te tonen dat onze voorstellingen hierover sterk beïnvloed werden door het boekentaaltje - op klassieke leest geschoeid - dat onze verdwaasde monnikenreporters bij hun berichten gebruikten. In feite zouden zij de zo geduchte Vikings voor niets minder dan ‘biblioteek-barbaren’ uitschelden, daar zij in hun dik opgeschroefde ‘kronijken’, aldus schrijver, stijlfiguren gebruiken die regelrecht uitDomkirke te Ribe (Jutland). Ribe is een der oudste Deense steden en was een belangrijke draaischijf voor de betrekkingen tussen Denemarken en de Nederlanden ten tijde van de Vikings. Stenders Forlag.
Het Amagermuseum in Store Magleby, de ‘Hollandersstad’ nabij Kopenhagen. Foto Amagermuseet.
de antieke retorikatraktaten stammen en reeds identiek in de klaagschriften te vinden zijn, die de invasies van de 4e en 5e eeuw relateren! I.p.v. deze ‘invallen’ van de Vikings dus te beschouwen als een opeenvolging van desastreuze barbaarse stroop- en moordtochten, zoals dat tot hiertoe het geval was, dient de moderne historikus ze veeleer te interpreteren als geprivilegieerde | |
[pagina 244]
| |
‘Nederlands’ opschrift in de kerk van St. Magleby op Amager: ‘Anno 1611 hebben deisse keirsspelsmenn latten deisse kerck verbetteren wp eirre eigene wnkosste’. Det Kongelige Bibliotek. Kopenhagen.
momenten om de reakties van de Franken te observeren en te ontleden, omdat zij op merkwaardige wijze de mentale en sociale strukturen van het Frankische milieu reveleren, waarop zij diepgaand ingewerkt hebben. Vanuit dit origineel kritisch oogpunt beschouwd, blijkt dan ook zeer vlug dat, met hun fatalistische houding, de Franken trouwens de invasies in de hand werken, want de Noormannen, eens in hun land teruggekeerd, vertellen er dat ze nog nooit zulke rijke landbouwgronden hebben gezien... en zo'n ongelooflijk laf volkje. Het wordt dus langzamerhand tijd van Frankische zijde de toestand te dedramatiseren en het ‘katastrofale’ aspekt van deze ‘overrompeling’ te nuanceren. Het is trouwens onjuist te beweren, dat deze periode bij ons verbonden was met een grondige inzinking van het literaire leven; ook de stedelijke kernen en handelscentra gingen niet ten onder. Alleen de klerus schijnt écht geleden te hebben onder de ‘invallen’, omdat de van rijkdom overvloeiende abdijen het mikpunt bij uitstek waren van deze tochten en de monniken - die ook de enigen waren die het ons konden vertellen - er hun fortuin bij verloren. Anderzijds moet het ook duidelijk zijn dat van Deense zijde - A. D'Haenens bewijst dat het merendeel der ‘Noormannen’ die in de 9e eeuw op het vasteland ontschepen Denen zijn - deze ‘kontakten’ (of noem het ‘botsingen’) met de Franken te beschouwen zijn als een gouden eeuw van grote ontdekkingen, gepaard met een verhoging van de levensstandaard en een kulturele verrijking. Samen met de ‘invasies’ worden inderdaad de eerste stappen van de kerstening gezet, wat de enigszins enge wereld van deze Noorse ‘barbaren’ geleidelijk zal openstellen voor de beschaving van het Avondland... In de 11e eeuw zien we dan ook ‘beschaafde’ Denen als steun van de keizer ditmaal naar de Nederlanden terugkomen, zoals Svend Estridsen, in 1047. Zijn zoon, Knud de Heilige, huwt met Adela, dochter van Robrecht de Fries, graaf van Vlaanderen. Wanneer Knud in 1086 te Odense vermoord wordt, keert Adela met haar zoon naar Vlaanderen terug. Deze Karel, bijgenaamd ‘de Goede’ - in de Deense geschiedenisboeken steeds ‘Karl den Danske’ genoemd - zal eveneens worden vermoord (Brugge 1127) en zalig verklaard worden. Omstreeks die tijd worden het Vlaamse laken en de Rijnse wijn naar Denemarken verhandeld, en vanuit Ribe jaarlijks 8 à 9000 paarden naar Vlaanderen geëksporteerd. In het Brugs archief van ± 1300Ga naar eind(6) zijn ook sprekende dokumenten te vinden over handelsverbindingen met Denemarken, die tevens aantonen dat terzelfdertijd | |
[pagina 245]
| |
‘kultuur’ verhandeld werd: granietsteen wordt uit de streek van Tønder naar onze gewesten uitgevoerd en, omgekeerd, tufsteen uit het Rijnland transiteert door de Nederlanden en wordt in diezelfde periode gebruikt voor kerkenbouw in Denemarken. Ook Waals-België speelt een aanzienlijke rol in deze betrekkingen, daar men in verschillende kerken aan de westkust van Jutland doopvonten van Naams marmer kan aantreffen die alle tussen ± 1200 en ± 1500 te dateren zijn. De artistieke betrekkingen tussen beide kultuurgebieden kan men dus gerust doen opklimmen tot de middeleeuwen, speciaal de Hanzetijd, wanneer altaarstukken en heiligenbeelden werden uitgewisseld tegen vis, voornamelijk haring! In de 14e eeuw vooral werden er een aantal gegraveerde metalen grafplaten uit Vlaanderen (Gent, Brugge) ingevoerd, waarvan alleen die van koning Erik Menved (†1319) en koningin Ingeborg in de kloosterkerk te Ringsted bewaard is gebleven. Zelfs de katedraal van Roskilde, gebouwd in het begin van de 13e eeuw, zou geïnspireerd zijn door bepaalde architektuurdetails in de katedraal van Doornik en de verklaring hiervoor is te zoeken in de vriendschap tussen Peder Sunesøn, bisschop van Roskilde, en abt Etienne, bisschop van Doornik. Op doorreis naar Parijs, in 1193, zou P. Sunesøn zijn vriend bezocht hebben en onder de indruk gekomen zijn van de in 1171 ingewijde Doornikse katedraal... Betrouwbaarder is evenwel het feit dat Denemarken een aantal prachtig gesneden zuiver gotische altaarstukken, uit Antwerpen en Brussel afkomstig (rond 1520), heeft bewaard. Die retabels waren beroemd over heel Europa en dragen meestal het merk van de Antwerpse Sint-Lukasgilde, zoals het prachtigePraalgraf van Frederik II in de katedraal te Roskilde, door Gert van Egen. Nationalmuseet. Kopenhagen.
altaarstuk in de Domkirke van Roskilde. Omstreeks 1560 werden er eveneens een aantal zgn. ‘Vlaamse’ albasten altaarstukken in Denemarken ingevoerd. | |
Christian II, een Deense vorst met een Vlaamse gemalin en een Hollandse maîtresse.Toen in de 16e eeuw de macht van de Duitse Hanze, het sterke stedenverbond onder leiding van Lübeck, begon te tanen, stond de weg naar de hegemonie van de Nederlandse (later de Hollandse) zeevaart ook in de Oostzeelanden open. Vooral sinds het huwelijk van Christian II met de jonge prinses Elisabeth, zuster | |
[pagina 246]
| |
De Beurs te Kopenhagen. Grønlunds Forlag.
van Karel V, kregen de Lage Landen nog een grotere betekenis in het Noorden. Dit huwelijk werd ingezegend te Brussel - per prokuratie - in 1514. Pas één jaar later zou de 15-jarige prinses naar Denemarken reizen... waar zij direkt gekonfronteerd zou worden met de romantische affaire tussen haar gemaal en de Hollandse Duveke, wier moeder - de later van hekserij beschuldigde Sigbrit - de raadgeefster van de koning was en de zgn. ‘Sijbrechtse periode’ in de Deense geschiedenis inluidde (1517-23). Zij doet nl. Hollandse boeren naar het eiland Amager (ten Z. van Kopenhagen) overkomen, beinvloedt het bestuur met ‘Hollandse’ elementen en vaardigt Hollandse reglementen uit, i.v.m. ‘properheid’ van straten bijv. In 1521 ondernam de Deense vorst een reis naar de Nederlanden, waarvan de pracht en praal door Albrecht Dürer in zijn Dagboek zorgvuldig opgetekend staat. De Deense koning bezocht bij die gelegenheid Erasmus en Kwinten Metsijs die zijn portret schilderde, terwijl Dürer van Christian II één van zijn mooiste etsen graveerde, tans in de Koberstiksamling te Kopenhagen. Het oponthoud bij zijn zwager, Keizer Karel, maakte een diepe indruk op koning Christian en als gevolg van zijn bezoek en zijn huwelijk riep de koning van Denemarken architekten, plaatsnijders en andere ambachtslieden naar Kopenhagen met het oog op de verfraaiing van zijn hoofdstad. Maar in 1524 moet de koning, ten gevolge van de politieke gebeurtenissen, het land verlaten en kiest het Deense hof verblijf in Vlaanderen, waar Christian II ditmaal koeltjes ontvangen wordt. Met de goedkeuring van Margareta van Oostenrijk richtte hij zijn hof in ballingschap te Lier in waar hij in het tans nog bestaande Hof van Denemarken tot 1531 zou verblijvenGa naar eind(7). Een fascinerende Zuidnederlandse figuur in het kielzog van Christian II van Denemarken is Cornelius Duplicius Sceperus of de Schepper, dokter, filoloog, geschiedschrijver, astronoom en diplomaat (geb. te Nieuwpoort in 1502), die het bracht tot geheimschrijver en rijkskanselier van deze eksentrieke monarch. Hij wist onmiddellijk handelsverdragen te sluiten, zowel met de Hanzesteden als met de Nederlandse provincies en het is zeker dank zij zijn bemiddeling dat emigranten uit onze streken zich in Denemarken gingen vestigen. Naar alle waarschijnlijkheid zouden zich trouwens ook inwijkelingen uit zijn geboortestad onder de kolonisten op Amager bevonden hebbenGa naar eind(8). | |
Amager, een Hollandse kolonie bezuiden Kopenhagen en Nordstrand, een Vlaams eiland nabij de Duitse kust.Lang voordat in 1521 Christian II en zijn gemalin het eiland Amager aan 184 Hollandse boeren afstonden, kan een levendig handelsverkeer tussen het dorpje | |
[pagina 247]
| |
Praalgraf van Herluf Trolle en Birgitte Gøye in Herlufsholm Klosterkirke (Seeland), door de Antwerpenaar Cornelis Floris. Nationalmuseet. Kopenhagen.
Dragør op dat eiland en de Zuiderzeehavens gekonstateerd wordenGa naar eind(9). In 1547 kregen de Nederlandse inwijkelingen de toelating in het zuidelijk deel van het eiland, nl. in Store Magleby, ook de ‘Hollandersstad’ genoemd, te blijven wonen tegen een jaarlijkse cijns en de verplichting het koninklijk paleis te Kopenhagen van wortels en uien te voorzienGa naar eind(10). De kracht van de Nederlanders op Amager lag in een sterk saamhorigheidsgevoel, trots op hun afkomst en trouw aan de voorvaderlijke zeden. Zij leefden er volledig geïsoleerd van de Deense boeren en het is wel typerend dat het eerste gemengd huwelijk pas in 1759, 200 jaar na hun vestiging dus, werd ingezegend. In de kerk van Store Magleby zijn er nog Nederduitse opschriften te vinden en in de komische mengtaal die de bewoners gevormd hadden - waarin o.m. de psalmboeken werden opgesteld - werd tot in 1811 nog geprediktGa naar eind(11). | |
[pagina 248]
| |
Het kasteel Rosenborg te Kopenhagen. Rosenborg Samlingen.
Het kasteel Kronborg te Helsingør: het meest typische voorbeeld van ‘Hollandse renaissance’ in Denemarken. Grønlunds Forlag.
Ook hebben de bewoners van Amager lang een speciale klederdracht behouden, zodat tot bij het begin van deze eeuw de Amagerboeren bekende figuren in het straatbeeld van Kopenhagen vormden, wanneer zij hun groenten en bloemen op de tans nog bestaande Amagertorv te koop kwamen aanbieden. Sinds 1922 is er in Store Magleby een museum gevestigd, waar men zich een uitstekend idee kan vormen van dit stukje pure Nederlandse kultuur op een boogscheut van de Deense hoofdstadGa naar eind(12). Aan de andere kant van het vroegere Deense rijk, tussen Husum en Bredstedt, nu in de Duitse bondsstaat Schleswig-Holstein, ligt het schiereiland Nordstrand, midden in het Halligen-gebied, aan de Oostfriese kust. Deze streek werd geweldig geteisterd ten gevolge van een belangrijke springvloed, in 1634. Het gebied kreeg toen die sterk ontwikkelde kustlijn die er vandaag nog te zien is, met het gevolg dat de vele eilanden ontstonden waarvan de meeste tans door een smalle dijk met het vasteland verbonden zijn. Een groepje Vlaamse uitwijkelingen besloot het aldus ontstane eiland Nordstrand weer op te bouwen, waartoe zij de toelating kregen van Frederik III, hertog van Sleeswijk-Holstein; zij werden gedurende 14 jaar vrijgesteld van belastingen en de lutherse vorst stond deze katolieke Vlamingen zelfs toe vrij hun godsdienst te beoefenen. Buiten Vlaamse en Hollandse vissers en dijkbouwers gingen de Oratorianen van Mechelen en Leuven zich aldaar vestigen. Toen in 1777 markies François d'Yve, Maria Theresia's gezant, een bezoek aan Nordstrand bracht, moest deze Waalse diplomaat met verwondering vaststellen dat, meer dan een eeuw na de vestiging van de Vlaamse kolonisten, zij er nog steeds hun voorouderlijke taal in ere hielden. Maar met leedwezen konstateerde hij toch ook dat zij er het jansenisme hadden ingevoerd, omdat kolonisten uit het leperse zich bij hen hadden gevoegd... Sindsdien heeft het Vlaamse eiland in Oostfriesland alle peripetieën van ‘de | |
[pagina 249]
| |
hertogdommen’ meegemaakt, d.w.z. de Pruisische overheersing na 1864 en de inlijving bij de Weimar-Republiek na de volksstemming van 1920... alhoewel de inwoners van Nordstrand - tegen de stemmenmeerderheid van het geheel van Zuid-Sleeswijk in - voor Denemarken gestemd haddenGa naar eind(13). Omstreeks 1600 vestigden er zich heel wat Nederlanders in de Sleeswijkse marslanden, toen nog Deens gebied, waar bijv. Frederikstadt in 1621 gesticht werdGa naar eind(14). Ze leerden de boeren daar hun manier van zuivelbereiding en deze breidde zich tenslotte uit over het hele Deense rijk. De grote boerderijen - ‘hollaenderierne’ genoemd, d.i. letterlijk ‘hollanderijen’ - vooral in Sleeswijk-Holstein en op Zeeland, richtten een aparte afdeling voor zuivelbereiding op, waar men volgens Nederlands voorbeeld te werk gingGa naar eind(15). | |
Vlaamse architekten-beeldhouwers en ‘Hollandse Renaissance’Ga naar eind(16).‘Denemarken is op architektonisch gebied buitengewoon veel aan de Nederlanders verschuldigd, speciaal aan de zuidelijke’, aldus kunstkritikus Vilh. LorenzenGa naar eind(17). Tussen 1550 en 1600 beleefde Denemarken een tijd van betrekkelijk grote welstand. De koningen en de adel ondernamen de bouw van talrijke kastelen en paleizen en op aandrang van Frederik II en Christian IV werden er verschillende Vlaamse architekten naar Denemarken geroepen, vaak ballingen als gevolg van godsdienstige moeilijkheden in de Zuidelijke Nederlanden. Van de 750 namen, opgesomd in Weilbachs Kunstnerleksikon van uitheemse kunstenaars in Denemarken bedrijvig tussen de 16e en de 18e eeuw, stammen er een 200-tal uit de Lage Landen, d.i.Het kasteel Frederiksborg te Hillerød. Grønlunds Forlag.
ruim 1/4. Deze reeds zeer indrukwekkende lijst komt me nochtans vrij onvolledig voor, omdat de musici bijv. er niet in opgenomen werden. Daarbij moeten er zeker enkele tientallen Walen gerekend worden onder deze ‘artists from the Netherlands’Ga naar eind(18). Technische, dekoratieve - de in Denemarken zgn. ‘Cornelis- Floris- en Vredemande-Vriesstijl’ - en zuiver architektonische motieven (zoals het uitgebouwde en van een topgevel voorziene dakvenster) werden reeds vroeg in de gevelarchitektuur toegepast, vooral in de burgerlijke bouwkunst te Kopenhagen en Helsingør goed | |
[pagina 250]
| |
Een van de beroemde Kronborg-gobelins, door de Antwerpenaar Hans Knieper. Nationalmuseet. Kopenhagen.
| |
[pagina 251]
| |
zichtbaar, evenals in een paar stadhuizen en kerken, zoals bijv. in Slangerup, tussen 1580-90 door Hans van Steenwinckel sr. gebouwd. Deze kwam uit Antwerpen, was eerst te Emden bedrijvig en vanaf 1583 t.e.m. zijn dood, in 1601, Rijksbouwmeester van de koning van DenemarkenGa naar eind(19). Verreweg het belangrijkste werk uit deze periode is het beroemde zgn. Hamletslot Kronborg te Helsingør (1574-85) het puik der Deense kastelen, waar zowel Zuid- als Noordnederlandse bouwmeesters, beeldhouwers en andere kunstenaars hebben samengewerkt. Het werd begonnen door de Vlaming Hans van Paeschen (in Denemarken werkzaam tussen 1564 en 1580)Ga naar eind(20) en voltooid door Anthonis van Opbergen, van Mechelen (1543-1611), uitgeweken naar Denemarken in 1575, aan wie ook de Ridderzaal van Kronborg toe te schrijven is. Van deze Vlaming, die een tijdlang in Dantzig bedrijvig was, kan dus gerust worden gezegd dat hij de grootste zaal van Noord-Europa bouwde. Al deze bouwmeesters uit onze streken hadden een grondige opleiding als beeldhouwer genoten en waren tevens zeer bedreven vestingbouwers. Een hele schare steenhouwers uit de Lage Landen afkomstig volgden hen naar het ‘Hoge Noorden’ met sprekende namen als: Tønnes von Brøssel (d.i. Teunis van Brussel), Pieter von Brøssel, Bernt von Campen e.d. Cornelis Floris de Vriendt, geboren en overleden te Antwerpen (1514-'75) - de beeldhouwer van het Antwerps stadhuis - is tevens de eerste bij naam bekende beeldhouwer die een reeks schitterende praalgraven in zuivere renaissance-stijl voor Deense koningen geleverd heeft, o.a. dat van Frederik I in de domkerk van Schleswig en Christian III in de domkerk van Roskilde. Zijn werkzaamheid voor Denemarken bereikt een hoogtepunt in de jaren 1560, wanneer hij o.m. het dubbelpraalgraf voor Herluf Trolle en Birgitte Gøye in Herlufsholm Klosterkirke vervaardigt. In oude en nieuwe steden is er een sterk Nederlandse invloed (vanaf de 17e eeuw hoofdzakelijk Noordnederlandse) in de burgerlijke architektuur en in openbare gebouwen te bespeuren, zoals in het Marine-arsenaal in Kopenhagen (± 1600), vermoedelijk door Hans van Steenwinckel sr., en de Beurs (1619), waarbij zijn zoons Laurens en vervolgens Hans - beiden leerlingen van Hendrik de Keyser (1565-1631) - een leidende rol hebben gespeeldGa naar eind(21). Ook vele Kopenhaagse paleizen zijn zuiver Hollands klassicisme, evenals de Gereformeerde Kerk en Lambert van Havens Vor Frelsers Kirke, beide in Kopenhagen tussen 1680-'90 verrezenGa naar eind(22). Maar niet alleen het geslacht van Steenwinckel heeft zich bijzonder verdienstelijk gemaakt in Denemarken. Ook het Antwerps beeldhouwersgeslacht Quellinus staat zowel in Noord-Duitsland als in Denemarken bekend. Stamvader Erasmus was geboren in Luik. Dat zijn zoon, Artus Quellinus sr., geboren te Antwerpen in 1609 en er overleden in 1668, het Amsterdams Raadhuis van architekt Van Campen dekoreerde is voldoende bekend, maar van hem is ook de dekoratie van de kapel der Gottorpse hertogen in de Sleeswijkse dom (1660-63) en hij heeft bovendien het praalgraf van Frederik III van Gottorp vervaardigd. Van zijn neef, Artus Quellinus jr., in 1625 geboren, is het praalgraf van generaal Hans Schack in de Trinitatis Kirke te | |
[pagina 252]
| |
Grafkapel van het Noord-Nederlandse koopmansgeslacht Marselis-Rodsteen in de katedraal van Aarhus, door de Zuid-Nederlander Thomas Quellinus (1661-1709). Nationalmuseet. Kopenhagen.
| |
[pagina 253]
| |
Kopenhagen (1687-'89) en diens zoon Thomas Quellinus (geb. te Antwerpen in 1661 en er overleden in 1709) is een groot ontwerper van een hele reeks epitafen en praalgraven (zoals het Marselis-Rodsteenske praalgraf in Aarhus Domkirke)Ga naar eind(23), waarvan er tans vele in Schleswig-Holstein te vinden zijnGa naar eind(24). Toen Thomas Quellinus omstreeks 1707 Denemarken verliet, na er een aanzienlijk vermogen verworven te hebben - hij had o.m. een modewinkel van Brabantse kant in de Deense hoofdstad! - werd het kontakt met Nederlandse beeldhouwers plotseling verbroken. | |
Musici, kunstschilders, toneelspelers en andere kunstenaars.De wereldvermaarde polyfone muziek werd ook aan het Deense hof hooggeschat en de Deense koningen deden een beroep op ‘Belgen’ om ‘koninklijke musici en komponisten’ te worden. De stroom van Nederlandse musici begon onder Christian III (1539-'59) die een tijdlang twee Nederlandse kapelmeesters in dienst had om zijn koor op peil te houden, nl. John Paston en Franciscus Marcellus Amsfortius, opgevolgd door Arnold de Fine (of van Ende). Onder de bekendste bevinden zich verder Brumel, Josquin des Prés, Clemens non Papa en Adriaan Petit CocliusGa naar eind(25). De dood van Melchior Borgervink (1632) moet als einde van dit roemrijke Nederlandse tijdvak in Denemarken beschouwd wordenGa naar eind(26). Terwijl de musici de kasteelfeesten opluisterden, werden de geraffineerde interieurs van deze majestatische woningen versierd door talrijke schilders en andere kunstenaars, eveneens uit de Lage Landen afkomstig en hoofdzakelijk door Christiaan IV - die een verwoed verzamelaar was van Vlaamse, en Hollandse schilderijen (trouwens niet altijd de beste) - naar Denemarken gelokt. Eén van de belangrijkste onder hen is de Antwerpenaar Hans Knieper, die met behulp van Vlaamse ambachtslieden in Helsingør een serie wandtapijten vervaardigde, bestemd voor het interieur van Kronborg. Verscheidene hiervan hangen daar nog ten toon, een ander deel is in het Nationaal Museum te Kopenhagen te bewonderen. Helaas zijn de 20 à 30 gobelins die Karel van Mander II (de zoon van Karel van Mander I, de Zuidnederlandse schrijver van het Schilder-Boeck) ontworpen en geweven heeft, in 1859 totaal vernietigd bij de brand van Frederiksborg. Onder de artiesten die het sterkst hun stempel gezet hebben op de 17e-eeuwse kunst in Denemarken figureert Karel van Mander III (± 1610-'70), zoon van voornoemde, op de beste plaats. Hij moet in Delft geboren zijn en kwam rond 1628, na de dood van zijn vader, naar Denemarken met zijn moeder. Hij stond er hoog in de gunst van de koning en heeft biezonder veel portretten van adellijke personen en aanzienlijke burgers geschilderd. Hij fungeerde tevens als hofdichter. De luksueuse woning van deze praalzieke ‘Rubens van het Noorden’, zoals L. Bobé hem noemtGa naar eind(27), was te Kopenhagen het middelpunt van de Nederlandse beschaving. Ook Abraham Wuchters (†1682) maakte zich, vanaf 1638, verdienstelijk als portretschilder in Denemarken. Verder zijn er nog Nederlandse graveurs, waaronder Simon de Pas en Albert Haelwegh (†1673). Zelfs de bloeiende Nederlandse toneelkunst uit de 17e eeuw liet elders haar sporen na. ‘Nederlandse’ toneelgezelschappen trokken heel Europa door en deden o.m. ook Denemarken aan. In 1649 treft | |
[pagina 254]
| |
Karel van Mander (†1670) met echtgenote Maria Fern en moeder Cornelia Roswijk, door de schilder zelf. Frederiksborg. Det Kongelige Bibliotek. Kopenhagen.
men er voor het eerst zulke beroepskomedianten aan, nl. tijdens een feest op het slot Gottorp, waar zij weliswaar als ‘Brusselsche comedianten’ betiteld worden! Het zou best kunnen, dat deze Zuidnederlandse troep onder leiding stond van de Hollander Jan-Baptista Fornenbergh, de stichter van een echte kunstenaarsdynastie (vgl. de latere cirkusdynastieën) en van de Haagse schouwburg (1660). Ook de in Amsterdam geboren Andreas Joachim Wulff kwam naar Kopenhagen in 1662 met een belangrijke troep Hollandse toneelspelers en kreeg toelating een schouwburg op te richten op Slotsholmen, in feite de eerste Deense schouwburg (Komediehuset); hij werd in 1663 naar het model van de Amsterdamse heringericht. In het begin van de 18e eeuw nog kende een ander Hollands gezelschap o.l.v. Jacob van Rijndorp een grote bijval op de Kopenhaagse planken, maar met de oprichting van ‘Den Danske Skueplads’, in 1772, was het definitief uit met de Hollandse invloed op het toneelleven in Denemarken. | |
Wetenschappelijke, literaire en velerlei andere betrekkingen t.e.m. de 18e eeuwGa naar eind(28).Er moet nog eens uitgezocht worden hoeveel Deense studenten er aan de Leuvense Alma Mater studeerden sinds haar stichting, nu 550 jaar geleden t.e.m. de oprichting van de Leidense universiteit in 1575. Een tamelijk intense ‘uitwisseling’ avant-la-lettre van geleerden moet er wel geweest zijn en het is bijv. bekend dat een Deens teoloog, rektor van Vor Frue Skole te Kopenhagen, vanaf 1529 sterrenkunde te Leuven doceert. Maar vooral na de Hervorming ontstaat er een levendig kontakt met de Nederlandse wetenschap. Inderdaad, van 1575 tot ± 1700 studeerden er ongeveer 1300 Deense studenten voor langere of kortere tijd aan de (Noord)-Nederlandse akademies en aan de universiteit te Leiden. De plaats ontbreekt hier om uit te weiden over internationale Deense geleerden zoals Ole Worm, Ole Borch, Thomas Bartholin en Christoffer Dybvad, die allen in het humanistische Nederland hun kennis kwamen opdoen. Ook op de Deense filologie ging er in die periode een grote invloed van Noord-Nederland uit en Christian IV benoemde zelfs drie Hollanders (Pontanus, Meursius en Stephanius) tot koninklijke geschiedschrijvers. Vooral de Hollandse klassieke filologie stond hoog in aanzien in het Noorden en de bekende Grammatica danica van Erik Pontoppidan (1668) werd opgesteld naar het model van de | |
[pagina 255]
| |
Latijnse spraakkunst die de Amsterdamse hoogleraar Gerard Vossius in 1607 had gepubliceerd. Er werd bovendien veelvuldig gekorrespondeerd tussen beide kultuurgebieden... evenwel in het Latijn en het Frans; geen enkele Hollandse geleerde toonde belangstelling voor de moedertaal van zijn Deense kollega's! In de 17e eeuw schijnt de kennis van het Nederlands trouwens meer verspreid in Skandinavië dan de Skandinavische talen in Nederland; Nederlandse (Hollandse) stukken werden met sukses in Denemarken en Zweden opgevoerd, speciaal Vondels produktie. ‘De prins der Nederlandse letteren’ reisde zelfs tweemaal naar Denemarken (in 1628 en 1657) en gaf o.m. een verzamelbundel uit van diverse huldedichten aan het adres van Deense personaliteiten, waarvoor van Mander de tekeningen leverde: De Parnassus aen den Belt. Verscheiden dichten in Denemark gedicht. In feite behoren Vondels Denemarkengedichten niet tot zijn beste en het land schijnt hem ook niet zozeer aan het hart te hebben gelegen. Eindigt deze verzameling niet op het 2-regelig misprijzende versje: ‘O Heer! Wil mij verlossen Van deze Deensche ossen!’? Naast Vondel was Cats in Denemarken erg populair: Søren Terkelsen, geheimschrijver van Christian IV, vertaalde enkele leerdichten van hem uit de Throu-Ringh en Tønnes Langman schreef een aangepaste versie van Cats' Galathea. Op tal van andere gebieden dan de strikt wetenschappelijke en literaire zou nog op ‘kulturele’ aanrakingspunten gewezen kunnen worden t.e.m. het einde van het Ancien RegimeGa naar eind(29). In het Deense zakenleven bijv. hebben de inwijkelingen uit de Lage Landen, dank zij hun handelstalentTitelpagina van S. Terckelsens Den Christelige Hustrue, een Deense vertaling van J. Cats, gedrukt te Kopenhagen bij de Nederlander Abraham Wuchters, in 1675. Det Kongelige Bibliotek. Kopenhagen.
en kapitaal, een belangrijke rol gespeeld. Bovendien leerden zij de Denen nieuwe of vergeten takken van nijverheid, zoals het weven van gobelins, zijde en fluweel, en gingen hen voor in de scheepsbouw en de landbouw, bij de zuivelbereiding en hopbouw, in de steenbakkerij en in het pottenbakkersbedrijf, bij het bouwen van molens en het vervaardigen van zout, zeep, buskruit, salpeter e.d.m. In de tijd van de Sondtol vestigden Nederlanders zich massaal zowel op Seeland als in het Jutse schiereiland. De Kopenhaagse wijk Christianshavn, aange- | |
[pagina 256]
| |
legd door de Groninger Johann Semb, vanaf 1617, wordt Nieuw-Rotterdam genoemd. In de 16e en 17e eeuw waren er zoveel Nederlanders in Helsingør dat die stad de bijnaam Nieuw-Amsterdam zou meekrijgen, precies zoals New-York dus... Zowel over de handwerkers als over de prominenten en patriciërsgeslachten van Nederlandse afkomst kunnen uitvoerige biografieën en genealogische studies geschreven worden. Aan de beroemdste onder hen, de rijke handelsdynastie Marselis, werd onlangs nog in het tijdschrift Spiegel Historiael een interessant artikel gewijdGa naar eind(30). Een nog vermeldenswaard kuriosum is tenslotte dat men in het archief van de Jutse stad Horsens een eigenaardig genootschap - een soort uitloper van de hanzeatische handelsgezelschappen - van rondreizende ketelslagers uit de Nederlanden kan terugvinden. Deze ‘teuten’, die er zelfs hun katolieke praktijken op nahielden, waren afkomstig uit Lommei en omgevingGa naar eind(31). In 1756 wordt Horsens, waar reeds in 1627 Nederlandse koperslagers opgeschreven staan in het belastingenboek, het centrum van hun handelstochten in het land. De teuten, die de kompagniestruktuur toepasten, dreven hun handel in groepen van ‘kameraden’ of ‘kompagnons’ waarvan de Deense kompagnie verreweg de belangrijkste was: zij telde tot 10 teuten, daar waar de andere uit 2 à 3 personen bestond, hoogstens 4 à 7. De Deense kompagnie onderscheidt zich trouwens nog door het feit dat personen uit verschillende buurdorpen (Lommei, Luikgestel, Bergeik) samengaan. De laatste met naam gekende Deens-Brabantse teut of ketelslager was Franciscus van de Reijdt (geb. Luikgestel 1824, overleden Horsens 1896). Zelfs de woordenschat van deze teuten onderscheidt zich door typische trekjes waar Deense invloeden te bespeuren zijn. Bijvoorbeeld ‘uit de biecht praten’ heet in het teuts ‘quezen’ (waarschijnlijk uit het Deens ‘kwaede’ d.i. hoogdravend spreken, zingen) en een Deense teut wordt uitgescholden met de woorden ‘gij lompen Deen’...Ga naar eind(32).
(Deel 2 in volgend nummer.) |
|