Ons Erfdeel. Jaargang 19
(1976)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |||||||||||
het amateurtoneel in Vlaanderen
| |||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||
Een stukje straattoneel te Sint-Niklaas van De Barst (KWB-groep) naar aanleiding van een aktie tegen toegangsprijs voor een rekreatieoord.
| |||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||
en het uiten van noodkreten. Het is wel typisch dat men zich in het amateurtoneel steeds eerst van buitenaf bedreigd weet, en pas later (veel later) eigen tekorten opmerkt en aanpakt.
Dit herinnert mij even aan bijvoorbeeld het omstreden BRT-tv-programma over amateurtoneel in Vlaanderen, waarvan twee delen uitgezonden werden (op 14 februari en op 10 april 1966). Op teksten van Carlos Tindemans en Hugo Claus werden beelden getoond van het amateurtoneel, zoals het in enkele Oostvlaamse dorpen echt wordt beleefd. Vanuit verschillende richtingen werd heftig geprotesteerd. Men voelde het programma aan als een opzettelijke belediging. Dit gaf o.a. aanleiding tot boze brieven aan de BRT. De serie werd na 10 april 1966 niet meer voortgezet. Jammer eigenlijk, want uit het geheel van het montageprogramma (zes afleveringen waren gepland), zou heel wat voer voor gouw- en vormingsdagen te rapen zijn geweest.
Eveneens op protest werd de artikelenreeks onthaald die Luc Declercq (als pasafgestudeerde aan het R.I.T.C.S.) schreef in KreatiefGa naar eind(1). Zijn doorlichting was scherp en van alle kanten bekeken en bij mijn weten de eerste in deze aard. Een gefundeerde weerlegging van een aantal door toneelliefhebbers aangevallen argumenten werd nooit gegeven. Bijzonder droevig bovendien is het, dat men anno 1975 nog steeds op nagenoeg dezelfde gebreken en tekorten moet wijzen als destijds Declercq (en anderen) heeft gedaan. Trouwens het zeer recente nummer van Teater, samengesteld door Freek Neirynck en in zijn geheel gewijd aan het Amateurtoneel in Vlaanderen nu is er om iedereen ervan te overtuigen hoe traag de toneelmolen in Vlaanderen malen kanGa naar eind(2). | |||||||||||
Kreativiteit en vrije tijd.Amateuristische kunstbeoefening staat tegenover professionalistische, maar in beide gevallen is het een zaak van menselijke kommunikatie door middel van kreativiteit. Kreativiteit is een ordeningsproces. De metselaar die uit specie en stenen een huis bouwt, is een ordenend, en dus een kreatief mens. Dat is ook de dichter die de lettertekens ordent tot een zinnig geheel dat hij ‘gedicht’ noemt. In dit voorbeeld dragen zowel de metselaar als de dichter hun steentje bij tot de opbouw van een leefkultuur, die pas goed zal zijn, als zowel het huis als het gedicht bewoonbaar, d.i. bezield zijn. Elk mens beschikt in potentie over een groot aantal scheppende vermogens. Het ligt er maar aan of en hoe ze ontwikkeld worden. Dat wil zeggen, dat opvoeding, onderwijs, sociale, kulturele en politieke kontekst van bepalend belang zijn. In veel gevallen wordt in onze maatschappij op de kreativiteit reeds op de schoolbanken de domper gezet. Er is op de lagere en middelbare school geen tijd en geen voldoende talent om kreativiteit te ontwikkelen: het lessenpakket moet er door en de onderwijzer(es) of lera(a)r(es) is zelf alle kreativiteit verleerd. Kreativiteitsbevordering moet dan ook in Vlaanderen (en elders) naschools gebeuren, tijdens de ‘vrije tijd’. Dit betekent niet alleen voor de scholier, leerling of student, na de lesuren of tijdens de vakanties, maar voor de werknemers is dit na de dagtaak. Van een kreatieve arbeidstijd (of studietijd) is helemaal geen spra- | |||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||
ke, want van de arbeid wordt uitsluitend produktiviteit (= nuttigheid = winst) verwacht en voor de kreativiteit (= ontplooiing = bewustwording) wordt steeds weer naar de vrije tijd verwezen, hoewel we allemaal weten hoe zeer deze, onze, vrije tijd eveneens door het nuts-principe is besmet. Van een wisselwerking tussen wat tijdens en na de arbeidstijd (studietijd) wordt gedaan is dus nog geen sprake. Er is integendeel, een breuk. Het amateurtoneel, van oudsher een faktor in volksontwikkeling en persoonlijkheidsontplooiing, bekleedt in de vrije tijd een plaats, waarvan de belangrijkheid lang niet altijd gezien wordt. De situatie waarin het amateurtoneel in Vlaanderen verkeert, is problematisch in zoverre de gehele kultuurtoestand dit is. Kultuur, als een organisch geheel van een aantal waarden en strukturen waar de mens, alleen of in groep, voortdurend mee te maken heeft (religie, staat, opvoeding, onderwijs, arbeid, sport, kunst) is niet iets dat onveranderbaar is of onveranderd moet blijven. Er manifesteren zich voortdurend veranderingen en telkens is er, van behoudsgezinde kanten, verzet, argwaan en onrust daartegen. Kleinkunstenaar Jules de Corte weet al jaren ‘hoe fiktief een grens is’, maar ook op de louter geestelijke terreinen heeft alles een veranderbaarheidskarakter aangenomen. Een aantal tekenen wijzen erop, dat de hele materiële en geestelijke wereld een overgang beleeft van een nogal statische naar een dynamische struktuur, maar niet zonder de nodige eksplosies. Welke houding dient men als denkend
August, August, August (Pavel Kohout) door St.-Rembert-Torhout is geëngageerd en geeft een andere dimensie aan zaaltoneel (1975-76).
| |||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||
mens daartegenover aan te nemen? Robert Adolfs pleit voor ‘een blijvende kritische analyse van het verschijnsel’Ga naar eind(3). Deze analyse moet zich dan ook voltrekken op de diverse gebieden van de kultuuruiting, dus ook op toneelgebied, of het nu professioneel of amateuristisch is. | |||||||||||
Doelstellingen.Op de vraag naar de taak, de funktie, de doelstelling van het amateurtoneel zal elk van de drie Verbonden, waarin men het georganiseerd liefhebberstoneel in Vlaanderen kan onderbrengenGa naar eind(4), een verschillend en ontoereikend antwoord geven, elk volgens de eigen politieke en/of religieuze ideologie, waar men trouwens zeer sterk aan houdt. Tot een eensluidende en een sluitende vizie (vanuit een kritische analyse) over wat men met amateurtoneel dient te beogen, komt het dan ook niet. Wel werd een zekere bovenstruktuur verwezenlijkt, waardoor een aantal organisatorische problemen kunnen worden opgelost, maar over de uiteindelijke doelstellingen blijft men zeer vaag en houdt men zich het liefst met problemen inzake vormgeving bezig. Men vergeet daarbij dat eigenlijk het hoe door het waarom wordt bepaald. Het is tenslotte de inhoud die de vorm bepaalt. Het ontbreken van een duidelijk engagement in de inhoud van de werking heeft vrijblijvendheid tot gevolg, een ‘elk-wat-wils’-mentaliteit die men ook bij het beroepsteater aantreft, waar de amateurs tenslotte veel te graag naar opzien. Als we daarentegen ervan uitgaan dat toneel niet op de eerste plaats een kwestie is van estetika (schoonheidsstreven), maar van etika (welzijnsstreven), niet een kwestie van zelfverheerlijking, maar wel Andere inhoud vraagt andere vormgeving. ‘Ode (aan een opvoedeling)’ van Freek Neyrinck door Toneelboetiek Gent (1971), n.a.v. de ‘Vrij-en-Vrolijk’-affaire.
van kommunikatie, van wederzijdse mededeling, van relatie tussen speler en toeschouwer, dan kan men toch niet anders dan vanuit de sociologie te vertrekken, vanuit de wetenschap hoe een bepaalde mensenmaatschappij in een bepaalde tijd funktioneert en hoe ze eventueel zou moeten funktioneren.
Bij enkele afzonderlijke groepen die niet bij één van de drie verbonden zijn aangesloten, kan men wel een duidelijk engagement onderkennen, maar deze groepen | |||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||
Kreativiteit in aankleding en beweging. Kerkhofvogels in Wegens sterfgval gesloten van Jan Wolkers (Dog-teater, Roeselare. 1973).
| |||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||
zijn zo kwetsbaar opgesteld, dat een werking op lange termijn zeer problematisch wordt. | |||||||||||
Wie kijkt naar wat?Voortgaande op wat jaarlijks opnieuw geafficheerd wordt door de Vlaamse amateurgroepen, kunnen we het volgende konstateren:
Er zijn natuurlijk en goddank ook uitzonderingen. Wie zich de moeite getroost even de programmatie van de jongste landjuweeltornooien na te gaan (we veronderstellen dat daarin toch de meest representatieve groepen optreden), zal beslist meerdere stukken kunnen aanwijzen die als ‘verantwoord’ kunnen doorgaan. Maar een dergelijk stuk blijft vaak een ‘einmalige’ verschijning, en dan blijft nog altijd bij de meesten het feit van de eenzijdige vormgeving, d.w.z. het stevig vasthouden aan zaaltoneel à l'italienne, en de volledige afwezigheid van eigen-, we zouden haast zeggen: streek-auteurs.
De kommercialisering van de vrije tijd heeft o.a. ook een ‘kunstmarkt’ tot gevolg gehad. Het is verkeerd te denken dat het amateurtoneel bij die kunstmarkt moet aansluiten en de suksessen van Londen en Parijs per se ook het sukses van Lotenhulle en Pollinckhove moeten worden. Daarover laat ik even Ben Bos aan het woord:
‘Het amateurtoneel kan zich de weelde veroorloven om streekproblemen te brengen (of problemen die in een groep aan de orde zijn, wàt het ook is). Daarvoor moeten eigen auteurs worden gezocht, ook als het in eerste instantie knullig gaat. Zonder fouten te maken in deze markt gaat het niet. Deze fouten moet men willen maken. Voor die wil is engagement nodig. Wanneer amateurtoneel betekent “mooi” spel in elkaar steken om “lekker” te kunnen imiteren wat de grote gezelschappen ook doen, dan hebben we een burgermansmentaliteit op de planken waar ik althans geen brood van lust’Ga naar eind(5).
Het elitaire karakter dat de officiële teaters en zelfs ook de kleine teaters kenmerkt, is nu ook het kenmerk geworden van het amateurtoneel: men speelt voor de eigen familie, vrienden en bekenden, voor de getrouwen, de abonnees, voorde notabelen en de gesofistikeerden.
Andere vormen, waardoor kans wordt gemaakt een ‘ander’ publiek te bereiken, worden niet uitgeprobeerd. Kamertoneel, straattoneel, caféteater, happenings, zijn vrijwel onbekend. In wagenspelen wordt altijd teruggegrepen naar historisch-gedateerde cluyten, zonder dat ook maar een poging wordt gedaan om de link naar de aktualiteit te leggen. Behalve het ‘volavondstuk’ in drie bedrijven wordt weinig anders geprogrammeerd. Eenakters, dokumentair teater, improvisaties, satire, vormingstoneel, komen nooit aan bod. Bijzondere publieksgroepen worden niet geviseerd: werkende en studerende jongeren, bejaarden, ziekenhuispatiënten, buurtbewoners, pendelarbeiders, worden | |||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||
Stemopwarming vóór een repetitie. Stalstudio Vilvoorde o.l.v. Leo Dewals.
nooit, vanuit de eigen problematiek en in het eigen milieu, door het amateurtoneel aangesproken. Ook hier zijn weer uitzonderingen te melden. Allereerst vanuit de meer politiekmilitant gerichte jeugd- en volwassenenbewegingen of -klubs. Maar ook vanuit het georganiseerd amateurtoneel is een andere instelling tegenover ‘kunst en toneel’ waar te nemen. Deze vizie breekt echter slechts sporadisch en ‘binnenskamers’ door. Een frappant fragment halen we uit de publikatie: Een tematische brochure over en van jonge mensen in de amateurtoneelwerking NVKTGa naar eind(6), een periodiek bedoelde uitgave, waarvan we echter slechts één nummer kennen. Daarin doet Ludwig van Herbruggen op blz. 26 een oproep tot een nieuw begin, waardoor ook beschaving en kultuur totaal vernieuwd zouden worden. Utopisch? Hij schrijft: ‘De moderne kunstenaar verwijdert zich steeds meer van degenen waar hij mee wil communiceren: iedere vorm van communicatie wordt met de dag problemati- | |||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||
scher. Fataal zal een punt worden bereikt, waarbij iedere progressie binnen de lijn van de traditie afgebroken wordt. Op dit punt zullen de traditionele kunsten zichzelf opheffen. De kunstenaars die de progressie niet opgeven, zullen naar een nieuwe kunst - ik zou het een “alfa-kunst” willen noemen - moeten overstappen. Daarom mogen wij met geen enkele vezel aan de traditie, zelfs niet aan haar goede kanten, blijven vasthouden, maar moeten wij bewust streven naar de dood van het bestaande theater, de bestaande kunsten, kultuur, maatschappij, beschaving, om opnieuw, gezuiverd, te kunnen starten, te kunnen integreren. Tabula rasa!’
Het is de vraag of bewustwordende jonge mensen zich ooit in het amateurtoneelbestel, zoals het zich momenteel voordoet, kunnen integreren. Kontestatie is onvermijdelijk, met het gevolg dat jongeren zich in een groep gaan afzonderen om eigen initiatieven uit te werken. Maar afzondering betekent vaak isolatie, zodat invloed op het bestel onmogelijk wordt en men van lieverlede elke aktiviteit staakt. | |||||||||||
Opleiding. Begeleiding.Veel hoop zou gesteld kunnen worden op een vernieuwde aanpak inzake opleiding van jonge tonelisten en op een professionele begeleiding van de groepen. Maar bij gebrek aan een overkoepelend leidinggevend orgaan, dat veelzijdige, permanente opleiding en kadervorming waarborgt, is men aangewezen op het privé-initiatief, hetzij via de Verbonden, hetzij via een socio-kulturele werkgroep, of wordt men verwezen naar de muziekakademies, waarin een toneelklas is opgenomen. Daar wordt een initiatiekursus in een aantal toneeltechnieken gegeven, gedurende vier jaar, wekelijks een paar uur. Goede elementen uit die toneelklassen gaan na afloop van de cyklus naar de toneelafdeling van de konservatoria (Brussel, Antwerpen, Gent) of worden de ‘vedetten’ van de plaatselijke groep. In sommige gevallen eindigen ze in één of ander klein teater, waar semiprofessioneel wordt gewerkt, of vormen ze een eigen groepje waarin de opleiding a.h.w. in de praktijk kan voortgezet en afgerond worden. Dit alles is echter geen garantie voor welke vernieuwing dan ook of voor een verandering van visie.
Een belangrijk initiatief inzake de opleiding van de amateur-regisseur werd genomen door het Interfederaal Centrum Vlaams Amateurtoneel, dat in 1971 startte met een regiekursus (80 ingeschrevenen) in de vijf Vlaamse provincies. Na drie jaar hebben 39 kursisten een regieproef afgelegd met een stuk naar keuzeGa naar eind(7). Het ligt in de lijn van de verwachtingen dat het ICVA nu ook de permanente begeleiding van de groepen op zich neemt, maar dit vereist dan weer een team van full-time-adviseurs, bezoldigd door het Rijk. Daar is in Vlaanderen alleszins geen sprake van. Allereerst is er nog geen eensgezindheid bereikt omtrent de noodzaak van professionele begeleiding, laat staan omtrent de taak van de adviseurGa naar eind(8).
Voor een beter voorbeeld inzake vorming en begeleiding is men aangewezen op Nederland waar het NCA (Nederlands Centrum Amateurtoneel) sedert 1968 operatief isGa naar eind(9). Het NCA streeft een drievoudig doel na: 1. scholing van het amateurtoneel; 2. bevordering van de kreativiteitsontwikkeling door middel van dramatische vorming; 3. verbetering van de kommunikatieve | |||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||
Organigram van het amateurtoneel in Vlaanderen.
| |||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||
processen en stimulering van de kreatieve kommunikatie. De uitwerking van deze drie doelstellingen wordt mogelijk gemaakt door uitstraling vanuit een centrum (te Maarssen) naar de provincies toe, gefinancierd door het Rijk en door de geldelijke bijdragen van de leden (zowel individuen als groepen). Een full-time korps van 35 professionele werkers verstrekt permanent een uitgebreide service, waarin niet alleen naar de opvoering van een stuk toe wordt geadviseerd, maar waarin met evenveel aandacht wordt gestreefd naar ‘zelfontdekking en zelfwording van het individu op de slijpsteen van het groepsproces’Ga naar eind(10), door o.a. het aanscherpen van het kritisch vermogen en het wegnemen van fysische en psychische remmingen en weerstanden. Tenslotte wordt ook onder leiding van kunstagogen, de mogelijkheid geschapen aan bewustzijnsverruiming te doen door middel van verbale en non-verbale technieken, ontleend aan de nieuwste psychologie, en beoefend in groepsverband. Voor die voortdurende mogelijkheid tot vorming en begeleiding (waar weliswaar nog niet iedere regio of groep optimaal gebruik van maakt) in Nederland, kan het NCA rekruteren uit de afgestudeerden van universiteiten, van akademies en toneelscholen op universitair niveauGa naar eind(11). | |||||||||||
Plus est en vous.De stagnatie die het amateurtoneel in Vlaanderen kent, kan slechts teniet gedaan worden door het uitwerken van een totaal nieuwe visie op de funktie van het liefhebberstoneel. Deze kan als drieledig geformuleerd worden: 1. een terapeutische funktie, waarin de kreativiteitsontwikkeling van de mens centraal staat; 2. een informatief-edukatieve funktie, waardoor via samenspel een voorstelling-gerichte werking ontstaat ten voordele van een bewust gekozen publieksgroep; 3. een maatschappij-kritische funktie, waarin de sociale betrokkenheid van de groep duidelijk tot uiting wordt gebracht en waardoor de toneelgroep ook drukkingsgroep wordt.
Het vooropzetten van een dergelijke doelstelling heeft konsekwenties op velerlei gebied. Van de Verbonden vraagt het een duidelijk uitgesproken engagement, een afbouw van door traditie misgroeide opvattingen inzake kultuurbegeleiding, een openstaan voor veranderingen, zodat tenslotte wordt ingezien dat touwtrekkerij tussen verbonden zinloos is als het om hetzelfde publiek gaat, dat door dezelfde middelen tot dezelfde bewustwording moet worden gebracht.
Van de subsidiërende overheid (het rijk, de provincie, de gemeente) eist het het toekennen van voldoende financiën. Het vraagt een zeer vlotte, soepele administratie en een toneelgezindheid die niet gericht is op een eventuele stemmenwinst bij de volgende verkiezingen.
De toneelliefhebbers zelf tenslotte moeten tot het besef komen dat het amateurtoneel meer is en meer kan dan bijvoorbeeld het huidige beroepstoneel, vooral omdat de amateur-toneelspeler volledig onafhankelijk staat en niet om den brode in een bepaald kultuurbestel zit. Van die vrijheid moet optimaal gebruik worden gemaakt om in de eigen regio te komen tot zowel horizontale als vertikale toneelspreiding, als volwaardige bijdrage tot een volkskultuur die gebaseerd is op waakzaamheid, strijdvaardigheid en ge- | |||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||
vatheid, en uiteindelijk resulteert in een rechtvaardige verdeling van niet alleen de materiële, maar daaruit volgend ook de geestelijke goederen van deze, onze, wereld. |
|