Ons Erfdeel. Jaargang 19
(1976)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rob Stultiens en een keramische plastiek (1974, 80, Heerlen, verz. Mr. J. Tacken).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rob stultiens en het ere-saluut aan de kubusjosé boyens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rob Stultiens en het monachale bestaan.De Limburgse beeldhouwer Rob Stultiens, die zijn werk voor mij zal toelichten, neemt me niet mee naar zijn atelier met woonhuis en ekspositieruimte in Bunde (bij Maastricht), maar duikt in Maastricht op de markt in een bruin café, een veilige pijpela, gestoffeerd met meubeltjes uit de kindertijd. Wil hij afstand nemen? Ik had gezegd dat ik de nadruk wilde leggen op zijn werk uit de laatste jaren; begint hij daarom bij zijn geboorte en jeugd? Hij beschouwt zijn taak als beëindigd, wanneer hij het goede perspektief van de dood uiteengezet heeft; over zijn werk geen woord.
Toen Rob Stultiens geboren werd, in 1922, stierf zijn moeder in het kraambed. Vanaf zijn vroegste jeugd ondervraagt hij gretig ieder die hem maar enige inlichting over haar kan verschaffen; als hij zich een beeld van haar zou kunnen vormen, zou de wereld nóg bewoonbaarder worden.
In het gezin groeide hij op onder de hoede van een tante en verwend door grotere zusjes; zijn vader, rijksambtenaar in Maastricht, was een amateur-schilder, die er op uit trok om met onzekere hand in Canne te gaan schilderen. - Rob werd een lastige jongen die op de H.B.S. niet meekon, maar in het gezin goede cijfers boekte voor zijn muzikale en poëtische prestaties.
In Maastricht, dat vanouds een belangrijk keramisch centrum was, ging Rob Stultiens in 1939 werken bij Astra, een keramisch bedrijfje dat snel omhoog viel toen de oorlog uitbrak en de materialen schaars werden: klei was er in de eigen streek immers genoeg voorhanden. Iedere maandag kreeg Rob een lijst met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ark (beton, 80 1955-1956) door Rob Stultiens.
objekten die hij die week moest vervaardigen; ze varieerden van rozenkransen tot ‘Dronken matroos tegen lantaarnpaal’, van ‘Vrouw met hazewindhond’ en madonna tot ‘Jonge maagd op tijger’. Hij blonk bepaald uit in ‘Boer te paard’, waarvan hij, steeds virtuozer, ongekende aantallen de wereld inzond. In 1940 ging Rob Stultiens in Maastricht naar de Kunstnijverheidsschool, waar hij in '46 zijn diploma haalde; zijn opleiding werd door de oorlog herhaaldelijk en zó langdurig onderbroken dat deze zes jaar tot drie teruggebracht moeten worden. Zijn leermeester was er Charles Vos, die veel in keramiek werkte en, wanneer hij beeldhouwde, toch dacht als een modelleur. Het werk van Vos, waaronder veel kerkelijke opdrachten, is vakbekwaam, vaak virtuoos en toont een element van humor. Zoals zoveel jonge mannen werd Rob Stultiens door de Duitse bezetter opgeroepen om tewerkgesteld te worden in Duitsland en zoals de meesten dook hij onder. Hij kwam terecht in België, waar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij in het Zoniënbos twee jaar lang de voetstappen zou drukken van Ruusbroec. Overdag werkte hij als boereknecht, maar 's avonds las hij Gezelle en de mistici: St.-Jan van het Kruis, Theresia van Avila en vooral Jan van Ruusbroec. Ook vormde hij figuren in klei en schreef poëzie. In deze maanden kreeg het leven, noodzakelijkerwijs, een zeldzame enkelvoudigheid. Waar Rob Stultiens bijna alles moest missen wat de westerse kultuur in een hoog tempo had voortgebracht, ontbrak het hem aan niets: hij ontdekte zijn ingeschapen neiging tot het monachale bestaan. Na de bevrijding, in 1944, ging hij dan ook niet aanstonds terug naar Nederland, maar oogstte eerst wat hij eigenhandig gezaaid had.
Toen na het zuiden ook het noorden van Nederland bevrijd was, meldde Rob Stultiens zich in '46 met 119 andere kandidaten aan op de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam voor de opleiding beeldhouwen. Met 8 anderen werd hij aangenomen door J. Bronner, die aansluitend met pensioen ging. De opvattingen van zijn opvolger, V.P.S. Esser, een modelleur, geen hakker, spraken Rob Stultiens niet erg aan; alleen de kolleges kunstgeschiedenis van F.W.S. van Thienen, die druk bezocht werden, verzoenden hem met de Rijksakademie. Zijn grootste ervaring echter werd de stad Amsterdam. Hij zwierf langs de grachten en stegen met nauwelijks een cent op zak. Amsterdam werd het gezicht tegenover hem; hij was niet langer alleen.
In Maastricht ging in 1948 de Jan van Eyck-Akademie van start, een voortgezette opleiding voor beeldende kunsten, die door de Rijksakademie gezien werd als een serieuze rivaal. Rob Stultiens vond de komst van Oscar Jespers uit België ‘een uitstekend alibi’Ga naar eind(1) om naar zijn geboortestad terug te keren. Daar volgde hij vanaf '48 bij Jespers tekenen en beeldhouwen. Dat betekende tekenen naar model, zelfstandig levensgrote gipsen vervaardigen, de kwaliteiten van de verschillende steensoorten leren onderscheiden, zelf beitels en ander gereedschap smeden, bij het kappen van het beeld het gesloten karakter van de steen eerbiedigen.
Aan de Jan van Eyck-akademie stonden de kolleges kultuurgeschiedenis van Anton van Duinkerken hoog genoteerd, terwijl Jan Engelman met zijn saaie overzichten van de literatuur bij Rob Stultiens geen kwaad kon doen omdat hij zeven volmaakte gedichten geschreven had. Voor het overige konden zijn docenten, M.J. Lau voor schilderkunst en J.J.M. Timmers voor kunstgeschiedenis, hem niet inspireren. Hij was kritisch, zelfs agressief tegenover een benepen en hiepokriete instelling bij bepaalde bestuurderen. Hij voelde zich bedreigd in het kandide ideaal dat hij tot het zijne had gemaakt tijdens zijn periode in het Zoniënbos.
In 1952 legde Rob Stultiens de hand op het einddiploma en ook op het meisje dat jaren lang voor hem onbereikbaar was geweest: Marijke Thunissen, die aan de Jan van Eyck-akademie een jaar later zou afstuderen in de vrije schilderkunst. Dankzij een opdracht voor een kuise St.-Jozef uit Tiège-lez-Spa kon het huwelijk spoedig gesloten worden.
De eerste jaren kwamen er vooral opdrachten van een rederij uit Rotterdam, Van Nievelt-Goudriaan, waarmee Rob en Marijke Stultiens in kontakt gebracht waren door de beeldhouwer Teun Roosenburg. Rob vervaardigde houten reliëfs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pierre Kemp (beton, 30 1962) door Rob Stultiens.
voor de bar of de eetzaal van grote schepen en Marijke ontwierp wandkleden. In de na-oorlogse periode waren er te Maastricht velerlei groeperingen van kunstenaars en lettrés; een aantal jongeren trof elkaar op het kasteel van Teun Roosenburg, bij Maastricht. Daartoe behoorden auteurs als Cola Debrot, woordvoerder van het tijdschrift Criterium, Willy Corsari, Karel van het Reve, Simon Carmiggelt en Anton Koolhaas en de beeldende kunstenaars Frans en Margot Gast, Rob en Marijke Stultiens uit Maastricht en Nico Wijnberg en Hans van Norden uit Amsterdam. Ingrid Haebler vormde de muzikale noot.
De kontakten tussen Maastricht en Amsterdam waren frekwent en intens, en Carmiggelt schreef soms zijn Amsterdamse kronkels in een Maastrichts café.
Aan de neiging tot een kluizenaarsbestaan van Rob Stultiens werd tijdens de feestelijke bijeenkomsten bij Teun Roosenburg geen voedsel verschaft, al bleef die, verborgen, overeind. Ook de groepering Artishock, begin zestiger jaren opgericht te Maastricht door Limburgse beeldende kunstenaars, opereerde allerminst geluidloos; behalve Rob Stultiens maakten daarvan deel uit de schilders Lei Molin, Harry Marks, Ad Visser en Harry Kranen, waarvan de meesten elkaar op de Jan van Eyck-akademie hadden leren kennen. De erkenning van Artishock kwam in 1965 met een tentoonstelling in het Provinciaal Genootschap in Den Bosch.
In de jaren zestig kregen de Amsterdamse provo's Roel van Duyn en Luud Schimmelpenninck met hun geestverwanten in Maastricht een pied à terre op kasteel Borgharen en hoewel zij jonger waren dan Rob Stultiens voelde hij, met zijn ideaal van beschouwing en integriteit, zich aangetrokken tot hun opvattingen. In deze jaren leefde hij, mede dankzij zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kontakten met provo, in de verwachting van een betere wereld. Hij hoopte dat, wanneer de vormen van huis en binnenhuis, van een stad, ingrijpend veranderd zouden worden: funktioneel en gaaf en ludiek zouden zijn, - dit de mens zou brengen tot een betere levenswijze. In het eerste kwart van deze eeuw hadden anderen soortgelijke verwachtingen gekoesterd, waarbij op platonische wijze goed en schoon samenvielen in hun dienst aan de gemeenschap. In Nederland waren dat Willem van Konijnenburg en Piet Mondriaan; in Antwerpen Paul van Ostaijen, los van hem Michel Seuphor en Jozef Peeters en, evenmin in kommissie met deze drie, Georges VantongerlooGa naar eind(2). Om zijn ideaal dichter bij zijn verwerkelijking te brengen organiseerde Rob Stultiens met steun van D.S.M. in 1965 een tentoonstelling van New Babylon van Constant in de Maastrichtse Dominikanenkerk, maar zijn verwachtingen bleven evenzeer een utopie als New Babylon zelf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rob Stultiens en het ere-saluut aan de kubus.In 1962 bouwde Rob Stultiens aan een verbeelding van Pierre Kemp, klein (30 cm.; 's Rijks verspreide kunstvoorwerpen), in overeenstemming met het minioeuvre van Pierre Kemp. Deze stadgenoot wenste op zijn dagelijkse trajekt van Maastricht naar Eygelshoven het gedicht dat hem inviel, ook te voltooien: reizen, mits in de buurt van Maastricht, baarde kunst bij Pierre Kemp. Het beeldje, in beton, biedt het bouwkundig principe van een korte pijler: de gestalte rijst op uit het vierkant van het grondvlak, van voeten tot oren gehuld in zijn mantel van kleine profeet. De lichaamsvormen hieronder moeten wijken voor het blokkarakter. Wie een associatie mocht krijgen met de profetenmantel die Auguste Rodin zijn Balzac omhangt, bemerkt vermaakt dat bij Pierre Kemp hetzelfde gebaar teruggebracht is tot huiselijke proporties, tot kleumen binnen een kwadraat. De te grote hoed, de verdoezelde lichaamsvormen en de bruskerende vereenvoudiging van de kubus karakteriseren Pierre Kemp als een naïefGa naar eind(3). In het gezichtGa naar eind(4), eveneens opgebouwd volgens een van het Parijse kubisme afgeleid vormprincipe, ligt de nadruk op de zorgelijke, nauwgezette burgerman. In De ark, uitgevoerd in beton in 1955-'56 (80, koll. D.S.M.), geeft Rob Stultiens een samenvatting van zijn bestaan uit die jaren. Het huis waarin Marijke en hij zich in 1952 gevestigd hadden in Wolder, een wijk van Maastricht met het karakter van een dorp, wordt hier gepresenteerd met de charme van de vertelling. De ramen, de belangrijkste gebeurtenis aan het beeld, zijn opengewerkt; ons oog gaat het ene raam in, het andere uit. Twee zijn er voor onbescheiden blikken gesloten. Uit een benedenraam kijkt Marijke, uit een dakraam de poes. Als de ark van Noë is het huis gegrondvest op het water, waarin de vissen samen scholen. Eén vis die zijn tanden laat zien, simboliseert de gevaren. De bewoners, geworpen in de wereld zoals de eksistentialisten geleerd hadden, konden slechts hopen op een duif met een tak, op een veilige landing. De ark, die opgebouwd is als een kapiteel, met vier vlakke zijden en zelfs met verhogingen op de hoeken, bezit de enkelvoudigheid van de dorpsvertelling, niet meer, maar ook niet minder. Een kind kan die uitspellen. Geleidelijk aan laat Rob Stultiens in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koninklijke vormenfamilie (hout, 80-110 1964-1965) door Rob Stultiens.
jaren vijftig de figuratie los; daarmee verdwijnt het anekdotische van De ark geheel uit zijn werk. Steeds meer gaat hij de nadruk leggen op het konstruktieve dat bij Pierre Kemp een belangrijke plaats innam. Ook Oscar Jespers had van 1918 tot 1921 geëksperimenteerd met konstruktieve vormen en daarna hakte hij tot 1933 een groot aantal beelden die in hun solide opbouw eerder de kubus als uitgangspunt erkennen dan het Parijse kubisme. Aan de Jan van Eyck-akademie had hij er voortdurend op gewezen dat een goede konstruktie voorwaarde is voor een goed beeld. Anders dan Jespers in het verleden werkt Rob Stultiens vooral met bestaand materiaal. Van de Koninklijke vormenfamilie uit de jaren '64-'65, (80-110 cm., hout, meubelplaat en metaal, Maastricht, Bonnefantenmuseum) vallen bijna alle eigenschappen af te lezen die aan het werk van Rob Stultiens tot op de dag van vandaag inherent zijn: - het eksperimenteren met verschillende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
materialen die binnen het kunstwerk de eenheid moeten dienen;
De Koninklijke vormenfamilie telt vier gekroonde figuren, die alle met vergelijkbare elementen op andere wijze zijn opgebouwd en beschilderdGa naar eind(6). Bij alle vier is een kubus de hoofdvorm; deze is gemarkeerd door een horizontale, vooruitspringende lijst. De individuele verschillen worden bepaald door de plaats van de kubus (boven of onder), vorm en grootte van de tweede kubus, lijstjes in twee- of drievoud, horizontaal dan wel vertikaal aangebracht en door de kombinaties van kleuren. Naarmate ze een kroon dragen die uit meer delen is opgebouwd schijnen de figuren koninklijken Een vijfde objekt moet het zonder kroon stellen: het is in zijn volle lengte horizontaal opgehangen in twee brede omlijstingen, tevens voetstuk. Wat is een koninklijke familie zonder minstens één onderdaan? Barmhartig en niet zonder humor heeft Rob Stultiens deze vergund; dat hij onderdaan is moet blijken uit het bizantinisme van zijn houding. - De leden van de Koninklijke vormenfamilie vertonen een globale overeenkomst met Koning en koningin van J.J. Beljon, maar mede doordat Beljon meer gericht is op de individuele karakterisering van de twee figuren en Stultiens twee sociologische groeperingen tegenover elkaar stelt, - ontstond een heel ander beeldgeheel.
De kubussen van de Koninklijke vormenfamilie zijn door Rob Stultiens hermetisch afgesloten, zoals hij deed met veel kubus-objekten uit deze jaren. Een keer of drie maakte hij ze toegankelijk via een deur die de hele wand beslaat. Als kleine, onortodokse kasten dienen ze het gezin; alleen de kunstenaar bieden ze, als hij hun deur voorzichtig opent, een persoonlijke ervaring: die van behoedster, behoudster, bekken. Daarom blijft Rob Stultiens zich bezig houden met de kubus, open of gesloten: deze is de hut die hij telkens weer bouwde in zijn puberteit, de moederschoot waarnaar hij op zoek is.
Vanaf het moment dat Rob Stultiens zich als vrij kunstenaar vestigde in Wolder, vormde hij beelden in klei. Een reeks konstruktieve | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Keramische beelden (1970-1975) door Rob Stultiens.
werken met als grondvorm de kubus ontstond omstreeks 1965. Zoals bij de Koninklijke vormenfamilie krijgen uitof terugspringende delen een afwijkende kleur, d.w.z. een ander glazuur. Nooit wordt een keramisch objekt pikturaal behandeld; de keramist laat zich in de jaren zestig leiden door de konstrukteur. Wie zich een beeld wil vormen van het oeuvre van Rob Stultiens wordt gekonfronteerd met een veelvormige en virtuoze produktie, groot vanwege de seriële opzet. Wie daarenboven verwacht dat de kunstenaar voor ieder materiaal een eigen vormopvatting reserveert, moet leren zich van eigen ideeën te onthechten. Want provo Stultiens ageert graag anders dan van hem wordt verwacht. Met respekt voor de grenzen en het karakter van het materiaal laat hij de konstruktieve werken de keramische bevruchten en omgekeerd. Zoals de Koninklijke vormenfamilie een reeks verwante keramieken deed ontstaan, groeide uit een keramisch beeld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 1966 een MetaalplastiekGa naar eind(7) voor de Rijkspolitie in Eindhoven (1968). Wat weinig monastieke veelvormigheid leek, blijkt te berusten op de soberheid van het enkelvoud.
Omstreeks 1970 begon Rob Stultiens beelden op te bouwen in klei die één of meer afgeplatte bolvormen bevatten. Zulk een bolvorm betekende lichaam, betekende daarboven hoofd. Aan het lichaam kwamen prille borsten of zware, vruchtbare. Andere bolvormen konden in de opeenvolging alleen maar buik betekenen, baarmoeder. Zo ontstond een reeks moeder-idolen, in dienst van een privé-religie. Soms werd de vruchtbare vorm neergelegd als een Spaanse waterkruik; daarmee verloor hij zijn karakter van idool en tegelijk zijn voetstuk.
Geleidelijk aan werden de vormen abstrakter. In de bolle welvingen ontstonden holle of platte centra, soms gemarkeerd door een donkere engobe-rand. De verhoudingen van de volumina werden steeds uitgewogener, werden perfekt; de afbeelding maakte plaats voor het beeld. Deze idolen met hun hoge graad van abstraktie, containers van niets dan zichzelf, hebben op onverwachte plekken een knop, uitsteeksels, een kleine bol, als bij een Afrikaans baga-beeld. Ludiek en konkreet kontrasteert die plek dan met hun abstrakte verhevenheid. Deze krijgt bijzondere aandacht doordat de kunstenaar bepaalde randen en dalen, door de vorm zelf gemarkeerd, zó lang boent en wrijft, tot ze voorgoed blozend uit die liefkozing tevoorschijn komen.
De keramische idolen, hoe autonoom ook, kunnen achteraf tegelijkertijd beschouwd worden als vingeroefeningen, o.m. voor drie grote objekten in staal, die soortgelijke platte bolvormen als schild en centrum voeren. Ze zijn streng zwart, deze drie, die samen De doos van Pandora en twee paranimfen gestalte geven. Volgens de Griekse overlevering mocht de begaafde, knappe Pandora geen blik werpen in een geheime kruik (in het vaderlands spraakgebruik: doos), maar nieuwsgierig, kon ze dat niet laten. Toen ze de kruik opende, ontsnapten willekeurig rampen en gunsten van de goden en verspreidden zich over de mensen; alleen de hoop kreeg geen kans om de kruik te verlaten, die bleef voor de aarde gereserveerd. Rob Stultiens, die in 1975 op Kreta zijn verwachtingen voor een bestaan verwoordde in enige rondelen, sloot deze gedichten inGa naar eind(8) in De doos van PandoraGa naar eind(9). Niet de kluizenaar werd ingemuurd, zoals in de middeleeuwen, maar de hoop en de gunsten van de goden. Van poliëtileen bouwde Rob Stultiens in 1974 een dubbelfiguur, die volledig zwart gespoten werd, Er komen er nog meer (190 × 80 × 30). Poliëtileen gebruikt hij bij voorkeur in de vorm waarin het van de fabriek komt, zonder verzagen. Dat betekent dat Rob Stultiens zich openstelt voor de suggesties die er van het materiaal uitgaan; het mag zelf ideeën aandragen voor zijn plaats in het objekt. - De twee figuren staan met stevige voeten, vier ronde pijpjes, op de grond van hun voetstuk. Ze beschikken allebei over een (massief) kubus-abdomen, een kronkelend korpus, bestaande uit een dikke pijp en een stevige ring als bekroning. Het zijn verbeeldingen van mensen die aan de kant van de weg staan te kijken naar een optocht. De rechtse figuur kronkelt zich en raakt bijna met zichzelf in de knoop in zijn gretigheid om de optocht zoveel mogelijk in het vizier te krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er komen er nog meer (poliëtileen, 190 × 80 × 30, 1974) door Rob Stultiens.
De bolvormen, die aan beide kanten uit de buizen komen, moeten dan ook niet (primair) fallisch geïnterpreteerd worden, maar staan voor het Geïntensiveerde Oog. De andere toeschouwer hoger, begiftigd met een grotere ring, richt zijn kijk-zintuig recht omhoog, zij het met een overstapje door zijn verheven cirkel; het knopje van zijn oog op de versmalde buis kijkt triomfantelijk boven alles uit.
Er komen er nog meer is geassembleerd met vindingrijkheid en met veel humor. De figuren zijn ‘krachten uit de wereld der techniek, waarop ze rijmen’Ga naar eind(5), want uit dat ‘milieu van de 2e helft der 20e eeuw’Ga naar eind(5) zijn ze afkomstig. Het zijn ‘tekens van geluk (...) al ligt de ironie aan hen ten grondslag’Ga naar eind(5). - Inderdaad, Rob Stultiens kan alleen bouwen, assembleren, plastisch vormen vanuit het geluk dat de ark ten deel valt. Daarom biedt hij in het Bonnefantenmuseum te MaastrichtGa naar eind(10) 25 jaar Rob-art aan, ontstaan vanuit de liefde voor de vormen, die de mensen in harmonie moeten voorgaan, want ‘vorm goed al goed’Ga naar eind(5). De beelden waarvan geen verblijfplaats vermeld is zijn eigendom van de kunstenaar. De maat is gegeven in cm. Het copyright van de foto's berust bij Rob en Marijke Stultiens, van Er komen er nog meer bij Frans Lahaye, Maastricht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Biografische gegevens:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verspreiding werkenGa naar voetnoot(*)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Individuele (i) en groepstentoonstellingenGa naar voetnoot(*):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie:
|
|