Ons Erfdeel. Jaargang 19
(1976)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdDire adieu c'est mourir un peu.(Over: Frank Martinus Arion ‘Afscheid van de koningin’) Adamov (geb. in de Russische Kaukasus), Arrabal (*Spanje), Beckett (*Ierland), Marguerite Duras (*Indo-China), Ionesco (*Roemenië),... op het eerste gezicht een vreemd internationaal gezelschap, maar toch staan ze allemaal in één boekje: Het overzicht van de moderne Franse literatuur. Wie zich ooit heeft afgevraagd hoe het mogelijk is dat figuren die hun hele jeugd buiten Frankrijk hebben doorgebracht, in vele gevallen zelfs zonder de Franse taal te kennen, later zo'n belangrijke rol gingen spelen bij de vernieuwing van de Franse literatuur, vindt het antwoord in ‘Notes et contre-notes’ van Ionesco: - Door heel nauwkeurig te lezen leerde ik niet de taal, maar enkele verbazingwekkende waarheden: dat er bijv. zeven dagen in de week zijn, iets dat ik al wist; dat de grond beneden en het plafond boven is, dingen die ik net zo goed al wist, maar waar ik nooit serieus over had nagedacht of die ik vergeten was (...); mij werd door | |
[pagina 108]
| |
Maar niet alleen in de taal ontdekt zo'n ‘vreemdeling’ de wonderlijkste dingen. Wanneer zijn oog of zijn neus ook maar enigszins gevoelig ervoor is, ziet hij (en láát hij zien) hoe vreemd het gedrag van ‘de autochtoon’ is. Een grappig voorbeeld daarvan zien we in de onafhankelijk van elkaar tot stand gekomen beschrijvingen door Ethel Portnoy en Erica Jong van de Nederlandse (en Duitse) toiletpot, waar men zijn behoefte eerst op een verhoginkje deponeert, zodat men hem trots kan bewonderen, hetgeen een schrijver als Reve dan ook regelmatig blijkt te doen. Voor een Nederlander is deze situatie altijd gewoon geweest, pas ná de frisse beschrijvingen van de twee in Amerika opgegroeide auteurs beseft men de ongewoonheid ervan. En vanaf dat moment spoelt men - misschien - zijn ontlasting op een andere manier weg. Frank Martinus Arion is in wezen ook een Nederlandse ‘vreemdeling’ en zijn frisse kijk op allerlei onfrisse situaties komt bijv. naar voren in: - De koningin was er ook de laatste keer dat ik in Songo was. Met de prins. Een groep binnenen buitenlandse journalisten, onder wie ik, sleepte vier dagen achter haar aan door het hele land (...) De laatste dag van dat bezoek van hare majesteit herinner ik me heel goed. Toen werden verschillende verdragen tussen Nederland en Songo getekend, o.a. een voor de verzorging van een heel nieuw communicatie-systeem door Philips, en een voor de participatie van Nederland in de exploitatie van de bergwouden in het noorden, bij Naniké en Basula, samen met de franse maatschappijen die tot nog toe het monopolie in deze sector hadden. Een ware economische triomf! Bovenstaande - enigszins ingekorte - passage vormt de inzet van Frank Martinus Arions nieuwe boek ‘Afscheid van de koningin’, Amsterdam, De Bezige Bij, 1975Ga naar eind(1). En reeds vanaf het begin zien we zowel de taal als het gedrag dóórgelicht door de on-nederlandse Arion. Door het herhalen van het gewone Nederlandse begrip ‘hare majesteit’ verdwijnt die majesteit totaal, zeker tezamen met de ‘majesteitelijke’ gedragskode: het protokol, de politieke achtergronden enz. Let ook op de mooie ‘Nederlandse’ woorden kommunikatie, participatie, eksploitatie! Dergelijke woorden, waar de kranten vol mee staan en waar we gewoon overheenlezen omdat ze voor ons Nederlanders zo gewoon geworden zijn, brengen de in een ‘taalarme’, Antilliaanse omgeving opgegroeide Arion ertoe ze in één zin bijeen te brengen, gevolgd door monopolie, sektor, ekonomisch: inderdaad een feeëriek glazen paleis, waar hij alleen nog maar stenen door de ruiten wil gooien om dat duidelijk te maken!
Overigens treffen die stenen niet alleen de Nederlandse taal en/of het Nederlandse gedrag. Ook de nieuwe, op Europese leest geschoeide, Afrikaanse samenleving krijgt er fris van langs. De ‘rhinoceros’ waart daar even lustig rond: de afgesleten uitdrukkingen, het automatisme van het gedrag, waar Ionesco over spreekt op de vorige pagina, blij- | |
[pagina 109]
| |
ken overal aanwezig. Voor mij is dat een blijk van Arions integriteit - om ook eens een moeilijk woord te gebruiken! Die integriteit gaat zelfs zo ver dat hij op p. 45 schrijft: ‘Marx kwam me daarentegen voor als een wijs man, en dat is nog steeds niet veranderd, al geef ik toe dat er onder zijn volgelingen een hoop mensen zijn die ondanks al hun goede wil misschien niet veel briljanter zijn dan de fraters en soms dus ook nare dingen kunnen uitrichten. Vooral die bekeerde fraters, laat ik het maar zo zeggen, want die maken van de hele zaak meteen weer een kerk. Daarboven moeten dan weer pausen, kardinalen, bisschoppen staan. Marx wordt voor hen Maria, en dan wordt het socialisme natuurlijk weer even abstract en inhumaan als andere stelsels.’ Het vreemd-aankijken-tegen beperkt zich dus duidelijk niet tot mensen en gedragingen van groeperingen waar hij niet bij wil horen; integendeel, hij stelt zich ook binnen zijn eigen ‘clan’ kritisch op, kritisch ten opzichte van zijn partijgenoten, kritisch ten opzichte van zijn rasgenoten, kritisch ook tegenover zichzelf.
De hoofdpersoon in het boek komt bijv. in aanraking met een (aantrekkelijke) vrouw uit Zuid-Afrika. Als neger verfoeit hij alles wat ook maar in de verste verte met Zuid-Afrika te maken heeft (een van de motto's van het boek is daar zelfs aan gewijd), maar als man... oh lala! Het bloed kruipt, en met allerlei smoesjes, zoals hij het zelf onbarmhartig definieert, wordt dan de inwendige strijd tussen politiek bewustzijn en seks-appeal beschreven: ‘...Ik zou haar eigenlijk moeten laten barsten dus, want ze woont toch maar in dat land. Liberaal of niet. Ze woont er toch maar! En dat is eigenlijk al fout! Degene die in zo'n land woont - niet in de gevangenis woont dan-, is daardoor alleen al medeplichtig! Juist, dat is zeer waar en objektief. Waarschijnlijk is Frank Martinus Arion de eerste Nederlandstalige schrijver die zijn hele boek durft te vullen met een dergelijke geschiedenis vol drogredenen en taal- en gedragsautomatismen, voorzien zelfs van uitroep- en aksenttekens, en voorgesteld als zeer waar en objektief. Wie niet ziet dat de auteur op die manier zijn supersubjektieve story relativeert, heeft slecht gelezenGa naar eind(2). Want wáár wordt Arion op aangevallen? Op de eindeloze lulverhalen die in het boek voorkomen. Net alsof iets dergelijks geen werkelijkheid zou kunnen zijn; net alsof het niet waar is wat Ionesco zegt: ‘de mensen kunnen alles en iedereen worden...’. Frank Martinus Arion laat dat zien en treedt daarbij in de eerste plaats genadeloos op tegenover zijn duidelijk sympatieke hoofdfiguren: de ik en de twee zij's, drie werelde(le)n vertegenwoordigend, en alle drie met het lot van de wereld begaan. Maar als puntje bij paaltje komt - of paaltje bij puntje! - dan blijven er gewone mensen over die door hun primitiefste gevoelens beheerst worden. Daar helpt geen Moedertje-Maria-lief aan, en ook geen Vadertje Marx, hoe hoog men zijn idealen ook stelt. Het hoogste ideaal wordt na ‘het hoogtepunt’ in het boek verwoord door één van de vrouwen met moedGa naar eind(3) waaraan Arion tot nu toe al zijn romans heeft opgedragen: ‘Naar een groot bos wil ik, in een klein hutje. Nooit meer bang zijn, onzeker, laf, nooit meer NADENKEN!’ (Kapitalen en uitroepingsteken van FMA). En de ik-figuur antwoordt dan: ‘Ik (curs. van FMA) denk wel voortdurend na. Ik moet wel’.
Waar al dat nadenken toe geleid heeft, dat manlijk NADENKEN, leest men enkele pagina's eerder: We trekken samen haar pyjamahemd uit; haar lichaam is koud, haar borsten groter dan ik verwacht had, met tepels die even bruin zijn als haar ogen. Ze trekt haar pyjamabroek met haar benen uit. Haar middel is smal, haar buik plat, haar navel weggedoken. We trekken ook onze slipjes uit en zij omhelst mij ineens met panische kracht. Een hele tijd, en hijgend als iemand, die aan het eind van z'n adem boven water komt. ‘Ongelooflijk’, zegt ze, ‘kom bij me’ en brengt me zelf boven haar. Ik streel haar platte buik eerst en daarna haar mooie borsten. Ik denk aan de afrikaanse priester: ‘Een man kan een vrouw nemen voor zijn plezier of als zijn plicht.’ Ik streel haar zo voorzichtig en beheerst mogelijk omdat ik besef, dat het niet om mijn plezier kan gaan hier maar om een plicht. Ik móet dit eenvoudigweg doen! Ze zoekt een plek om zich aan te hechten. Een polsstok om over de oceaan te springen. Ik voel me daarom als Jozef. Een godheid is mijn penis aan het lenen! Wélke godheid? Die van goedheid misschien? | |
[pagina 110]
| |
ver omhoog brengend. Ik Jozef en zij Maria! Ze zou toch een kind van me willen?! heeft ze gezegd. Als ik in haar ben beweegt ze haar lichaam wild op en neer terwijl ze zo hard schreeuwt, dat ik aan de buren moet denken: ‘Ik wil een kind van je, Sesa. Geef me een kina van je! Een zwart kind van je!’ Een dergelijk vermakelijk staaltje van zelfbedrog, waarbij plicht, moeten, niet-anders-kunnen als ekskuses gelden, toont de wáre Jozef. De grote geëngageerde denker in dit boek leent zijn penis aan de godheid van de goedheid, ja, ja, en bevrijdt zich op die manier van elke ‘schuld’.
Maar wat heeft dat alles nu met een ‘Afscheid van de koningin’ te maken, zult u vragen. Nu ja, dat lijkt me niet meer zo moeilijk na het voorafgaande. Is ook zij niet een simpel werktuig in de handen van allerlei Goddelijke Heren? Doet ook zij niet haar Plicht; is er ook bij haar geen Heilig Moeten aanwezig wanneer zij de Zevensprong of de Handelsdans uitvoert?
Dit komt o.a. duidelijk naar voren in het begin wanneer Sesa uitroept: ‘Zien jullie nu allemaal dat ik heel tastbaar gelijk krijg in wat ik altijd gedacht heb, nl. dat racisme maar een betrekkelijke zaak is?! Kijk maar hoe deze blauwzwarte, zwarte man - Son- | |
[pagina 111]
| |
golezen zijn doorgaans erg zwart van kleur - nu deze blanke koningin in zijn armen heeft genomen en met haar over deze bruine gepolijste vloer gaat zwieren? Alsof het niets is! Alsof er geen Amerikanen en Zuidafrikanen bestaan!’ FMA neemt van dergelijke tolerantie afscheid in zijn boek: hij neemt afscheid van deze koningin voor wie hij in zijn jeugd de vlag gedragen heeft, voor wie hij moest zingen dat hij ‘van dietsen bloed’ was. Die liefde voor de koningin werd hem ingestampt door de Fraters (op de Antillen) ‘en dat was ook weer een bron van verwarring, want sommige fraters brachten je ook afschuw voor de protestanten bij, terwijl je in de geschiedenislessen van weer andere fraters leerde dat de koningin zelf ook protestant was’.
FMA neemt afscheid van de koningin, van de fraters, van alle Plicht en Heilig Moeten, dus ook van de manlijke hoofdpersoon in dit boek die afscheid neemt van dat alles. Daarom is dit boek evenzeer een Dubbelspel als het vorige, want de auteur laat niets anders zien dan mensen - van ultrarechts tot superlinks - voor wie niets menselijks vreemd is. Mensen die z.g. nadenken, maar weinig anders doen dan ouwehoeren; mensen met een Verheven Levensdoel. Zelfs van de allesovertreffende sympatieke mevrouw Prior die meer dan de helft van het boek domineert, wordt in de laatste zin afscheid genomen, en terecht. Want ook het engagement van deze ‘koningin der orchideeën’ blijkt allerlei twijfelachtige ‘plichtgevoelens’ als achtergrond te hebben. Niet voor niets worden de orchideeën zo eindeloos lang beschreven: als mannetjes, als vrouwtjes, als hoertjes, als akrobaten, kortom precies zoals alle andere parasitaire wezens in de wereld, voordeel trekkend van bepaalde omstandigheden, levend volgens het profijtbeginsel.
Dit hele profijtbeginsel, of het nu op het terrein van de handel, van de liefde, van de politiek, of van wat ook is, wordt aan de kaak gesteld. Van al deze ‘koninklijke waarden’ wordt in dit boek afscheid genomen. En aan het einde ervan staat de lezer aan een nieuw begin, met lege handen. Zélf zal die lezer zich moeten realiseren wat de auteur het hele boek door heeft laten zien: zich in dienst stellen van welke ‘koningin’ of welke ‘ideologie’ ook, leidt tot niets. En al het z.g. nadenken en logisch redeneren is nooit gespeend van een zekere ‘dubbelheid’ die zelfs de zuiverste motieven dubieus maakt.
Met dit ‘Afscheid van de koningin’ heeft de auteur een nieuwe vorm van romankunst in Nederland geïntroduceerd: de politieke roman zonder grenzen, een roman die zichzelf doorprikt als was het een luchtballon...
Nu ja, lees zélf maar: Vlieg met FMA mee, de lucht in! Want tenslotte speelt zich dáár het grootste deel van de roman af, zwevend in de wolken.
Aldert Walrecht |
|