| |
| |
| |
op zoek naar de tuin van kleyntjes
dick hartoko
Pseudoniem voor Theodoor Willem Geldorp. Geboren te Djatiroto (Oost-Java) op 9 mei 1922. Filosoficum te Yogyakarta (1946-1949), M.O. geschiedenis in Nederland (1949-1952) en theologicum te Maastricht (1952-1956). Sinds 1942 lid van de Jezuïtenorde. Is momenteel redakteur van het Indonesische kulturele maandblad Basis en docent aan verschillende instellingen van hoger onderwijs te Yogyakarta. Publiceerde literaireen wijsgerige essays in het tijdschrift Basis, die binnenkort gebundeld en uitgegeven worden door Pustaka Jaya te Jakarta onder de titel Saksi Budaya (Kultuurgetuigenissen). Vertaalde in het Indonesisch Een draad in het donker (Hella Haasse), Hij is het weer (Prof. van Peursen). Werkt momenteel aan de vertaling van De tienduizend dingen (Maria Dermout). Was medeondertekenaar van het Kulturele Manifest (1963) en is voorzitter van de Stichting Karta Pustaka te Yogyakarta.
Adres:
Majalah Basis - Jl. Abu Bakar Ali 1, Yogyakarta, Indonesia.
Uit de verschillende publikaties rond leven en werk van Maria Dermoût (ik denk hier met name aan Johan van der Woude's: Maria Dermoût, de vrouw en de schrijfster) is het wel duidelijk geworden, dat de figuur van Mevrouw van Kleyntjes, zoals die in De Tienduizend Dingen voorkomt, niet uit de lucht is gegrepen, maar getekend is naar een levend model: Johanna Louisa van Aart. De naam Kleyntjes is een zinspeling op ‘Kate-Kate’, het landgoed van de familie van Aart. Kate-Kate betekent in het Indonesisch inderdaad klein. Zo wordt bijvoorbeeld een krielkip een ‘ayam kate’ genoemd en een miniatuur uitgave van de een of andere plant ‘tanaman kate’.
Toen schrijver dezes in november 1974, dank zij een subsidie van CRM, in de gelegenheid was een week of twee op Ambon door te brengen in verband met zijn Indonesische vertaling van De Tienduizend Dingen, was dan ook een van zijn eerste objekten het landgoed Kate-Kate. Bestond het nog? Ja zeker, maar nu woonden er andere mensen, een Amerikaanse dominee van de Assembly of God (het krioelt op Ambon nu eenmaal van de kerken). Hij heette Cavanash en zijn overgrootvader heette C. van Nes.
Nu moet men bij zulke ‘sentimental journey's’ (à la récherche du temps perdu) wel heel duidelijk voor ogen hebben, wat men eigenlijk zoekt. Ook al heeft De Tienduizend Dingen een historische kern, Maria Dermoût heeft geen geschiedenis willen schrijven. In haar boek heeft ze Mevr. van Aart getekend zoals zij, Maria Dermoût, haar zag. Johanna van Aart was tegelijkertijd de grootmoeder en Felicia. Er is een speling, een ineenschuiven van historisch perspektief, en hier en daar ook ruimtelijk perspektief. Wat misschien elders
| |
| |
gebeurd is, laat zij op Kate-Kate plaats grijpen. En het feit dat Maria Dermoût nergens de naam van het eiland noemt, houdt een waarschuwing in, dat De Tienduizend Dingen geen reisgids zijn voor Ambon in verleden en heden. Iedere roman, hoe zeer ook gebaseerd op historische gegevens, heeft een aparte eksistentie op het ogenblik dat de schrijver het voltooid heeft en het de wereld instuurt.
Doel van mijn bezoek was dan ook niet op de eerste plaats om allerlei realia en data op te sporen, genealogische gegevens bijvoorbeeld over Mevr. van Aart, maar vooral om de ‘couleur locale’ in mij op te nemen, de sfeer in te ademen, proberen na te voelen, wat Maria Dermoût gevoeld heeft, proberen te zien en te horen wat zij zag en hoorde, en vooral hoe zij dat zag en hoorde. En dan kan een te grote gepreokkupeerdheid met details dikwijls een hindernis vormen voor dat invoelen. Maar omgekeerd, het herkennen van een detail kan soms een verrassende echtheidsbelevenis geven aan hoe de schrijfster iets zag.
De eerste middag bijvoorbeeld dat ik door het stadje Ambon wandelde kreeg ik de eerste schok van herkenning. Het eerste hoofdstuk van De Tienduizend Dingen besluit Maria Dermoût met deze zin: ‘Al deze dingen, en nog andere, en de hemel er bij, waren het eiland’. Bij het vertalen van deze zin in het Indonesisch stootte ik op het probleem, wat ze met hemel bedoelde? Iets in de trant van ‘All this and heaven too’? De hemelse zaligheid? Of hemel in de zin van uitspansel? Nog voor mijn bezoek aan Ambon opteerde ik voor het laatste. En die eerste middag op Ambon, wandelend door de straten van het nu overvolle stadje, realiseerde ik mij plotseling, dat de hemel boven Ambon inderdaad
Maria Dermoût te Pati (1905).
anders is als de hemel boven Java bijvoorbeeld. Stralend, open, wijds, enigszins schel (al die zeeën rondom het kleine eiland weerkaatsen het licht).
De tweede schok van herkenning onderging ik, toen ik de volgende dag uitstapte voor Kate-Kate. Een zwerm parkieten of papegaaien vloog over ons heen, kwetterend en snaterend. Onwillekeurig dacht ik terug aan die andere passage uit het eerste hoofdstuk: ‘En soms streek in een warreling van schreeuwende kleuren - óf smaragdgroen - óf scharlakenrood - óf heel bont, geel en hemelsblauw en groen en rood dooreen - een hele zwerm loerie's, of bètèts (of hoe zij verder heten mochten) met kromme gele snavels als kleine papegaaien, bij de waterbak neer...’
Wat is er overgebleven van Kate-Kate?
| |
| |
Maria Dermoût te Ambon (1910).
Vroeger was het al niet veel. Een logeerpaviljoen, met haaks daarop de bijgebouwen voor de bedienden, meer niet. Tijdens de Japanse bezetting is dat logeerpaviljoen totaal verwoest, maar de keuken juist niet. Die prijkt nog met zijn ouddelftse tegeltjes, bruin geworden door de rook van het open haardvuur. Door die Amerikaanse dominee is het logeerpaviljoen herbouwd volgens de oude fundamenten, met hier en daar een oud smeedijzeren ornament boven een deur of raam.
Maria Dermoût te Ambon (1910).
Links van het huis staat boven een sokkel, waar vroeger uit de kop van een reus water gulpte, een aanvallig engeltje met een harpoen. Rechts van het huis moet een soortgelijk beeld gestaan hebben, maar dat is door een van de laatste erfgenamen meegenomen naar de stad.
The Reverend Cavanash had De Tienduizend Dingen (ook reeds in het Engels vertaald) nooit gelezen, maar in één ding tenminste was hij een zielsverwant van Mevr. van Kleyntjes. De voorkamer had hij ingericht
| |
| |
Kate-Kate in zijn huidige toestand. Ook vroeger was het niet veel meer als een paviljoen voor gasten, met haaks er op de bijgebouwen. En de voorkamer nog steeds fungerend als slaapkamer met het uitzicht op de binnenbaai, nooit hetzelfde, altijd anders. Foto: Dick Hartoko.
als slaapkamer. Waarom? ‘Wel, er is niets mooiers als 's morgens of 's avonds, liggend op je bed, naar de binnenbaai te kijken, die iedere keer weer anders is als gisteren of morgen.’ En ik dacht weer terug aan wat Mevr. van Kleyntjes deed, toen haar zoon uit Holland terugkwam: ‘Ze had hem de voorkamer gegeven, met de twee grote ramen; zijn bed stond er voorgeschoven. Zij wist precies wat hij doen zou: horren en jalouziën open smijten, dan kan hij uit zijn bed door de klamboe heen naar buiten liggen kijken, onder de bomen door naar de binnenbaai - de binnenbaai onder de sterren, in het maanlicht, in storm, in regen...’
Een andere vraag die ik dadelijk na aankomst op Kate-Kate stelde was, of er op het landgoed nog een graf was, drie graven om precies te zijn, de drie graven van de drie kleine meisjes die door ‘Fenijn’ waren omgekomen. Men wees mij op enige afstand van het huis een graf aan, één graf, helemaal overwoekerd door onkruid,
| |
| |
De aanlegsteiger. Zou hier eens de slavenbel gehangen hebben? Foto: Dick Hartoko.
gras en opschietende heesters. Zou dit het graf zijn van Elsbet, Keetje en Marregie? Niemand wist wie er hier begraven lag. En graven, oude graven, vind je overal op Ambon, aan de kant van de weg, zo maar op een erf. Of zou dat verhaal van die drie meisjes zich ergens anders afgespeeld hebben en door Maria Dermoût in De Tuin van Kleyntjes verweven zijn? Het is allemaal zo lang, heel lang geleden gebeurd. En niemand was ook op de hoogte van De Tienduizend Dingen, maar
Tempo doeloe - voltooid verleden tijd? Nu nog tastbare werkelijkheid. Foto: Dick Hartoko.
zodra de mensen er mij over hoorden vertellen, wilden zij het dadelijk lezen. En degenen die het Nederlands nog machtig waren lazen het in één adem uit. Een kleinzoon van een oudgediende bood mij zelfs antieke champagne-glazen aan uit de inboedel van Kate-Kate, als hij het boek (in de Indonesische vertaling) maar zou kunnen lezen. Ik stelde hem gerust met de mededeling, dat hij over een jaar wellicht het boek in de boekhandel op Ambon zou kunnen kopen voor een paar
| |
| |
honderd rupiah's, en dat hij zijn antiek hiervoor niet zou hoeven weg te geven.
En de waterbak? ‘Een glasheldere beek stroomde door het bos heen; een gedeelte van het water werd hogerop door een holle boomstam afgetapt naar een stenen reservoir met een gebeeldhouwde leeuwekop aan de voorkant, tussen groen bemoste manen.’ - Het beekje is er nog, stroomt door een vrij dichte bosbegroeiing heen. Het bos is er zo dicht, dat men door het beekje wadend bij de waterbak moet komen. De mensen uit de omstreek komen er drinkwater halen. Maar van de leeuwekop is niets meer te bekennen.
En de hokken voor het pluimvee, ‘kippen en eenden - zoveel helder water bij de hand om stallen en hokken uit te schrobben’? Ja, ook die waren er nog, of liever gezegd, waren er weer.
Voor het huis een kleine landtong, de aanlegsteiger met... de slavenbel? Neen, dat zou te mooi zijn, maar het hád zo kunnen zijn. Wat ik in een spontane, eerste opwelling voor de klokkenstoel aanzag, bleek een aluminium hijskraan te zijn, waarmee de Amerikaanse dominee zijn speedboat op het droge takelt. Geen statieprauw meer, geen tifa's en geen Ceramse gongs, alleen een speedboat. O tempora, o mores!
In één opzicht echter deed deze visuele konfrontatie met Kate-Kate een klein lichtje van twijfel ergens in mijn achterhoofd opflikkeren. Wanneer men het eerste hoofdstuk van De Tienduizend Dingen leest, krijgt men onwillekeurig de indruk (zo was het altans bij mij het geval), dat er zich achter het huis nog een hele lap grond uitstrekt, voordat men aan de heuvels komt. ‘Daarachter begon het bos, een lieflijk bos, met veel paden en open
Links en rechts van het huis staan deze twee tuinornamenten, van het ene is het beeld weggehaald, naar men zegt door de aangenomen zoon van Mevrouw van Aart. Foto: Dick Hartoko.
plekken tussen de bomen... De drie graven voor bij, ging het pad ineens steil omhoog de heuvels in.’ Maar in werkelijkheid beginnen de heuvels praktisch dadelijk achter de bijgebouwen van Kate-Kate. Was dit een perspektivisch bedrog van mijn kant? Of een vertekening van de aktuele situatie? In de breedte strekt Kate-Kate zich inderdaad vrij ver uit, maar in de diepte niet. Te meer, waar nu een weg het voorerf kruist, de weg die de stad Ambon met het vliegveld Laha verbindt en
| |
| |
Op zoek naar de waterbak, een helder stroompje wijst de weg. Foto: Dick Hartoko.
praktisch de kustlijn volgt van buiten- en binnenbaai. Of heeft Maria Dermoût deze perspektivische verschuiving willen suggereren? Kate-Kate, gezien door de ogen van een klein meisje? Voor een kind immers is alles veel groter en wijdser dan voor een volwassene. Was dit inderdaad de opzet van de schrijfster, dan pleit dit weer te meer voor haar psychologische inleving in een bepaalde situatie. Want dit bleek mij wel bij het vertalen van De Tienduizend
Restant van de oude waterbak. Geen leeuwenkop meer te bekennen, maar de mensen rondom komen hier nog steeds water halen. Foto: Dick Hartoko.
Dingen: het is niet alleen de natuur die Maria Dermoût met zorg en liefde beschrijft, maar veel meer nog de psychologische verhoudingen: de verhouding tussen de grootmoeder en Felicia, tussen Felicia en haar kind (een alleenstaande moeder die haar enigste kind grootbrengt, van nabij heb ik zoiets zelf kunnen beleven), de verhouding tussen Soeprapto en de professor (een jonge Indonesiër aan wie ik dit hoofdstuk in vertaling
| |
| |
Zou hier ook een Lewijatan gewoond hebben? In elk geval komen de kippen zonder spoor van angst hier hun dorst lessen! Foto: Dick Hartoko.
voorlas, merkte spontaan op: Nu begin ik plotseling een aspekt van mijn Javaan-zijn beter te begrijpen).
Een ding bleef mij echter nog steeds intrigeren: wat bedoelde Maria Dermoût met plataanbomen? Ofschoon ik zelf zeven jaren in Nederland heb doorgebracht, heb ik daar nooit bewust plataanbomen gezien. En deskundigen verzekerden mij, dat er in Indonesië geen plataanbomen voorkomen. Wat kon zij er dus mee bedoeld hebben? Vanaf het eerste ogenblik dat ik
Een kleine Felicia vol ontzag kijkend naar een antiek gekrakelleerd potje. Zou dit ook de aanwezigheid van Fenijn kunnen aanduiden? Foto: Dick Hartoko.
van het vliegveld naar de stad werd gebracht, vroeg ik aan iedere Nederlander die ik tegenkwam: ‘Lijkt die boom misschien op een plataan?’ En dan weer aan de Ambonezen: ‘Welke bomen groeien er meestal zo langs de kust?’ Eindelijk, bij een uitstapje naar Hila aan de Noordkust (daar ligt het oudste kerkje van Ambon, gebouwd in het jaar 1780) zei een Nederlandse onderwijzer die zich in ons gezelschap bevond: ‘Die boom daar, dat lijkt wel op een plataan’. Ik heb dadelijk
| |
| |
gevraagd bij de lokale bevolking hoe die boom heette? Galala, was het antwoord. Klonk nog mooi ook. Terug op Java voor de zekerheid nog eens geïnformeerd bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam. En die stuurden mij per ommegaande post twee fotokopiën toe van Heyne's ‘Nuttige planten van Indonesië’ - een over galala's, de andere over... bananen. Ja, een banaan heet in het Duits inderdaad ook Platane. Maar een banaan is ten enenmale ongeschikt om als wind vanger te fungeren, terwijl op de eerste pagina van De Tienduizend Dingen toch duidelijk te lezen staat: ‘en aan de baaikant voor de windvang cocospalmen of platanen’. En niemand in Indonesia zal er aan denken om onder een pisangboom te gaan zitten, of op een bankje er tegen aan geleund (cfr. laatste hoofdstuk) - vanwege de muskieten niet en vanwege het sap van de pisangstam niet die plekken op je kleren achterlaat. Dus het maar bij de galala's gehouden waarvan Heyne schrijft dat hij vooral aan zandige stranden binnen het bereik van de golven groeit, en volgens Rumphius het witte, weke hout niet geschikt is voor timmerwerk.
En de andere gebeurtenissen, die in De Tienduizend Dingen verhaald worden, zijn daar nog sporen van te vinden? Misschien. Op de weg van de stad Ambon naar het Zuiden ligt bij de negorij Eri op een kleine vooruitspringende kaap een oud, stenen huis, onbewoond. Waarom? Spoken? De Missie heeft het onlangs gekocht als buitenhuisje; paters zijn wellicht ongevoelig voor spoken. Mevrouw Lieke Mahakena, mijn onvermoeide cicerone die mij vol entoesiasme mee hielp zoeken naar resten van De Tienduizend Dingen, was er van overtuigd, dat dit het huis van de posthouder was: In elk geval ligt op het schromelijk verwaarloosde kerkhof van Ambon een graf, waar een zekere Nolet begraven ligt, in leven posthouder te Dobo en gestorven te Ambon in het jaar 1897, zoals de grafsteen vermeldt. Maria Dermoût was te Ambon van 1911 tot 1914, en toen was het pas gebeurd, ‘nog niet lang geleden, om zo te zegen van nu’.
Een eind verderop op die weg naar het Zuiden langs de buitenbaai, moet de plek geweest zijn waar de professor werd vermoord. Zijn taak, altans op oceanologisch gebied, wordt nu voortgezet door het Indonesisch Genootschap voor Oceanologie, niet ver van Kate-Kate, te Poka. In de half-voltooide gebouwen door de Russen achtergelaten, vinden een paar jonge, Indonesische onderzoekers, een bescheiden werklokaliteit.
Binongko's zijn er ook nog, en het oordeel van de bewoners van Ambon over deze zwervers van de zee, is nog altijd niet erg vleiend.
Het eiland, het eiland waarover Maria Dermoût droomde en schreef, ligt nog steeds als een juweel te prijken in de blauwe wateren van de Banda-zee. Veel van het oude is er echter niet meer terug te vinden, veel is verwoest of verwaarloosd, maar toch, voor de opmerkzame bezoeker, is er hier en daar nog wel iets terug te vinden ‘van het oude voorbijgegane, van wat al zo lang-geleden was’. En ‘een herinnering aan iemand, aan iets dat gebeurde, kan ergens bijna tastbaar blijven hangen’. Dat was ook mijn ervaring toen ik op zoek ging naar de tuin van Kleyntjes op dat verre eiland daar in de Molukken.
Yogyakarta, 17 maart 1975. |
|