Ons Erfdeel. Jaargang 19
(1976)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
[pagina 51]
| |
de radikalizering van twee regionale bewegingen in frankrijk: oksitanië en bretagnestefaan renard ‘Vos vau parlar d'un pais que vol viure, Vos vau parlar d'un pais que moris.’ (Ik ga u vertellen over een land dat wil leven, ik ga u vertellen over een land dat sterft.) Dit vers van de oksitaanse volkszanger Claude Marti kan als devies gelden voor de strijd van alle nationale minderheden in Frankrijk: ‘Ons land sterft, wij willen leven.’ En het vooral bij Oksitaniërs, Bretoenen, Basken en Corsikanen groeiendde besef dat ‘un pais que creba e un pais que qu'om tua.’ (Een land dat sterft is een land dat men doodt), verklaart de toenemende radikalizering van de regionale bewegingen. Die radikalizering van de strijd tegen de ‘grote centrale komputer’ heeft tot gevolg gehad dat ook Parijs en de media het bestaan van de nationale minderheden hebben ontdekt. Aan ‘de doortocht van de woestijn’ lijkt nu een eind te zijn gekomen. Dit uit zich via een stroom van publikaties, in de triomfen van Bretoense zangers als Stivell en Glenmor, in de (timiede) regionalizeringsplannen van Parijs en in de verhitte debatten die links Frankrijk wijdt aan het al of niet revolutionaire karakter van de strijd van de nationale minderheden.
In het kontesterende koor van de nationale minderheden zingen Basken, Bretoenen en Oksitaniërs het hardst. Tenminste als men de Corsikanen buiten beschouwing laat die zich in tegenstelling tot de Basken, Bretoenen, Katalanen, Elzassers, Frans-Vlamingen, Normandiërs en Oksitaniërs binnen de ‘hexagoon’ (zoals Frankrijk in hun geschriften heet), meer en meer als ‘des colonisés de l'extérieur’ gaan beschouwen.
Het zwaartepunt van de Baskische strijd heeft zich door het volslagen onbegrip en de daarmee gepaard gaande harde | |
[pagina 52]
| |
hand van het Franco-regime helemaal naar Spanjes noordelijke provincies verplaatst. Solidariteit met de door de Guardia Civil opgejaagde Spaanse Basken is nu het grote tema in Bayonne en Saint-Jean-de-Luz.
Binnen Frankrijk zelf hebben de meest opmerkelijke ontwikkelingen van de jongste jaren zich dan ook in Bretagne en Oksitanië voorgedaan. Daar lijken de regionale bewegingen de periode van het ‘kulturalisme’ - het zorgvuldig koesteren van wat nog overblijft van de oude kultuur - achter zich te hebben gelaten en zich te hebben verbreed tot bewegingen waarin naast taalkundigen, dichters en folkloristen ook wijn- en zuivelboeren, studenten en scholieren hun plaats kunnen vinden. De historische ontmoeting van de ‘kulturele beweging’ met de boeren- en arbeidersbewegingen in Oksitanië en Bretagne is belangrijk genoeg om er even bij stil te staan. Ze kan immers verreikende gevolgen hebben voor de evolutie van de andere regionale bewegingen in Frankrijk. | |
Oksitanië.
Tu t'appelles Occitania
Tu habites là-haut sur la colline
Au tribunal on t'a dit:
‘Tu pisses rouge
Tu as le ventre qui gonfle
tu parles mal le français’
(Fragment uit Mort et Résurrection de M. Occitania dat door het ‘Théâtre de la Carrièra’ of straatteater in alle hoeken van Oksitanië is opgevoerd).
In Mort et Résurrection de M. Occitania wordt ‘Mijnheer Occitania’ voor drie dagen tot leven gewekt. Als hij na verloop van die tijd de oorzaak van zijn dood niet heeft ontdekt, zal hij voor altijd verdwijnen. Occitania wendt zich eerst tot de lokale notabele, de heer Manjetot (Mange tout) die hem vriendelijke schouderklopjes geeft en steeds maar herhaalt dat de groten en de kleintjes solidair moeten blijven. Occitania is dood gegaan, omdat hij zich niet aan het moderne leven heeft kunnen aanpassen. Occitania heeft de les begrepen, steekt zich tot over de oren in de schulden bij het ‘Crédit agricole’, modernizeert zijn bedrijf, bereidt zich voor op de Euromarkt. Maar Occinania blijft er even beroerd aan toe als vroeger. Hij zal zich bij de verkiezingen proberen te ontdoen van de heer Manjetot. Maar Manjetot en diens tegenkandidaat blijken allebei dezelfde baas te hebben: Digeraplan (Digère bien). De dag dat Occitania's goederen in beslag worden genomen door de schuldeisers van het ‘Crédit agricole’, en de firma Manjetot-Digeraplan, grijpt hij naar zijn geweer dat hij eerst zal neerleggen als hij bevrijd is: Occitania is verrezen.
Dat deze brok straattoneel, waarin vaak met de botte bijl wordt gehakt, zo sterk aanslaat bij het Oksitaanse publiek komt doordat hij de vinger legt op een oud zeer: de malaise van de wijnbouw in het zuiden van Frankrijk. In 1907 al moest Clémenceau soldaten inzetten tegen de oproerige wijnboeren. Sindsdien komt ‘M. Occitania’ geregeld in verzet tegen de maatschappijen die heer en meester zijn in de markt van ‘le gros rouge’ (Margnat, Nicolas e.a.), tegen de invoer van goedkope en inferieure wijnen uit andere landen en tegen het landbouwbeleid van de E.G. Oksitanië heeft enkele honderdduizenden kleine wijnboeren te veel. Die moeten als ongeschoolde arbeiders naar het noorden trekken of werk zoeken op de bouwwerven van het ‘nieuwe Florida’ | |
[pagina 53]
| |
dat verrijst op de stranden van Languedoc-Roussillon.
Die belangstelling van Oksitaanse toneelschrijvers, zangers en andere ‘Oksitanisten’ voor het dagelijkse wel en wee van wijnboeren is een vrij recent verschijnsel. De Oksitaanse beweging mag dan al oude adelbrieven kunnen voorleggen (met o.m. Nobelprijs-winnaar Mistral en de kulturele beweging Félibrige), tot het begin van de jaren zestig bleef haar uitstraling beperkt. Oksitanië was voor de meeste Fransen een niets-zeggend woord. Wie op het lyceum zat, kreeg wel te horen dat in de twaalfde eeuw het feodale stelsel het oude Frans in een aantal ‘dialekten’ had doen verbrokkelen en dat die dialekten in twee grote families worden verdeeld: de langue d'oc in het zuiden en de langue d'oeil in het noorden. In La revandication occitaineGa naar eind(1) stelt Robert Lafont dat Oksitanië een gebied is, dat afgebakend wordt door een taal (een gebied dat zich uitstrekt van de Pyreneeën tot een lijn die van de Gironde naar de Alpen loopt), maar dat dit gebied slechts als een akademische referentie voor taalkundigen zou bestaan ware het niet dat het het terrein is van een erg ingewikkeld geheel van historische en sociale verschijnselen waarin zich het gevoelen te behoren tot een zelfde gemeenschap kristallizeert.
‘La linguistique (...) fonde l'Occitanie en droit; la revendication occitane, culturelle et politique, fait du droit un fait.’
In 1945 richten enkele intellektuelen van wie de meesten een rol hebben gespeeld in het verzet, het Institut d'études occitanes op. Dit instituut dat zich spiegelt aan het suksesvolle voorbeeld van het Institut d'Estudis Catalans, verricht pioniersarbeid voor de overleving van de ‘langue d'oc’. Maar al vlug wordt het met een reeks ideologische moeilijkheden gekonfronteerd. Zo bijvoorbeeld de tegenstelling tussen het oude Oksitaanse nationalisme (dat in een slechte reuk staat door de steun van Charles Maurras en de simpatie van Philippe Pétain) en het Franse nationalisme dat in de eerste jaren na de bevrijding weer een hoge vlucht neemt. Voorts het besef dat de strijd voor het voortbestaan van de ‘langue d'oc’ in het luchtledige plaatsvindt als de Oksitaniërs niet in hun land kunnen blijven wonen en werken.
Vanaf 1954 begint het Institut d'études occitanes meer en meer aandacht te besteden aan de ekonomische situatie van het Oksitaanse gebied: de fabriekssluitingen, de ontvolking, de brain-drain in de richting van de hoofdstad, de periodieke krisistoestand van de wijnbouw en de zogeheten ‘toeristische roeping’ die een stuk van Oksitanië (Languedoc-Roussillon) door Parijs werd toebedacht. Tegelijk wordt in Oksitanië de mislukking van de Franse dekolonizering (Algerië) scherp aangevoeld. ‘L'hostilité occitaniste, fort générale, à la reconquête sauvage de l'Algérie, est en somme le négatif d'une conscience de colonisé qui n'arrive pas à se poser comme telle’Ga naar eind(2).
In deze periode maakt ook het Oksitaanse separatisme een sterke come-back met de oprichting van de ‘Parti nationaliste occitan’. Deze partij ziet in de centralistische republiek de oorzaak van Oksitaniës kwalen en preekt het samengaan van alle nationale klassen - boeren, arbeiders, burgers en kapitalisten - maar ziet daarbij de voortdurende vaandelvlucht van de | |
[pagina 54]
| |
Oksitaanse leidende klasse over het hoofd.
In december 1961 breekt in Decazeville (Aveyron) een staking uit tegen de voorgenomen sluiting van de steenkoolmijnen. Decazeville zal de geschiedenis ingaan als eerste ‘Oksitaanse staking’. ‘C'est à Decazeville que les intellectuels occitans sentirent pour la première fois la force vive du peuple occitan luttant pour son droit à la vie’Ga naar eind(3). De Aveyron is één van Frankrijks meest achtergebleven gebieden. De ooit in Le Monde verschenen reklame-slogan ‘Visitez la Lozere, tout le charme des pays pauvres’ is op het hele gewest toepasselijk. De staking van Decazeville duurt tot in februari 1962. De mijnwerkers zingen hun strijdliederen in het Oksitaans. Ze beseffen dat ze twee keer gediskrimineerd worden: als arbeiders en als Oksitaniërs. In de Oksitaanse publikaties duikt voor het eerst de term ‘les colonisés de l'intérieur’ op. Een term die school zal maken in de strijdliteratuur van de regionale bewegingen. Robert Lafont konstateert: ‘C'est à Decazeville que se termine vraiment (...) le Félibrige et la série d'échecs idéologiques enregistrés par l'occitanisme’Ga naar eind(4).
In de volgende jaren zet de radikalizering van een groot deel van de Oksitaanse beweging zich door. Een militante groep treedt uit het Institut d'études occitanes en richt het Comité occitan d'études et d'action (C.O.E.A.) op, dat in het socialisme en het regionalisme de enige weg ziet naar de emancipatie van het Oksitaanse volk. Die radikalizering mondt na ‘mei '68’ logischerwijze uit in de vorming van Lutte occitane dat de Oksitaanse strijd helemaal in het kader van de klassenstrijd situeert: ‘Car l'ennemi est commun. Celui qui exploite l'ouvrier lorrain, c'est celui qui aménage chez nous le sous-emploi et la Floride occitane, c'est celui qui décide partout à ta place ce que tu dois être et ce que tu dois faire ... Pour nous, c'est la lutte de survie’Ga naar eind(5).
Naast Decazeville en de geregeld terugkerende onrust bij de wijnboeren heeft de Oksitaanse beweging tema's gevonden in de ‘toeristische ontsluiting’ van de kust van Languedoc (het nieuwe Florida) en de plannen van de Franse regering om het militaire oefenkamp van Larzac (Aveyron) met enkele duizenden hektaren uit te breiden. De ‘ontsluiting’ van de Languedoc met miljardenprojekten als La grande Motte stuit in Oksitaanse kringen op sterk verzet. ‘Cette scandaleuse Floride n'est pas une exception dans un océan de paix et de tranquillité, c'est l'exemple type dans une Occitanie vendue à l'encan’Ga naar eind(6). Of zoals Claude Marti zingt in Main basse sur la côté: Ils sont venus et nous ont pris la terre / Ils sont venus vendager de l'argent.
Dit nieuwe Eldorado dat het ekonomisch gezicht van Languedoc-Roussillon grondig ging wijzigen zal in laatste instantie voor de Oksitaniërs zelf niet veel meer hebben opgeleverd dan enkele duizenden (3.000?) ondergeschikte baantjes tijdens het toeristische seizoen. De piramides van La grande Motte verrijzen in een land dat grotendeels nog de meest elementaire infrastruktuur mist. In de Aude verschijnen op de boerderijen affiches met de volgende tekst: ‘Pas d'eau, pas d'électricité à l'étable. Emmène tes vaches sur le littoral’. Oksitanië wil niet ‘le bronze-cul’ van de rijke toeristen uit het noorden worden.
Ook de 103 boerengezinnen die op het | |
[pagina 55]
| |
plateau von Larzac vechten tegen onteigening voor uitbreiding van het daar gevestigde militaire oefenterrein zijn een symbool geworden van het groeiende Oksitaanse bewustzijn. ‘Gardarem lo Larzac’ (Nous garderons le Larzac) is meer dan een konflikt over enkele duizenden hektaren landbouwgrond. ‘La France ne se mobilise pas pour savoir si la nationale 9 sera ou non sous le tir des canons trois mois par an et 325 tonnes de Roquefort sacrifiées. 80.000 personnes ne se rassemblent pas d'un peu partout sur le Larzac par charité chrétienne ou oecumenisme vague: elles se rassemblent parce que les 14.000 hectares convoités par l'armée sont le lieu de représentation d'un débat philosophique fondamental, parce que en cette affaire c'est d'eux-mêmes qu'il s'agit, de leur avenir, du monde où ils veulent vivre’Ga naar eind(7). De rol die de nieuwe generatie van zangers, toneelschrijvers en dichters sinds een tiental jaren speelt bij de verbreding van het Oksitanisme tot een zaak die ook boeren en arbeiders aangaat, kan moeilijk worden overschat. De doorbraak komt in 1968 als de onderwijzer Claude Marti in Carcassonne in het Oksitaans over het Oksitanië van 1968 begint te zingen. ‘Point de chansons contemplatives, point de petits oiseaux, de soleil et de bons sentiments: la chanson est directement politique, ancrée dans la vie quotidienne, elle est instrument d'agitation parce qu' elle est juste et belle, qu'elle dit nettement ce que beaucoup pensaient tout bas’Ga naar eind(8). Marti krijgt al vlug het gezelschap van Patric en een aantal anderen, waarvan de platen niet via de gewone kommerciële circuits maar via de koöperatieve ‘Ventadorm’ worden verkocht. Militante Oksitaanse poëzie verschijnt in de reeks Vertats van Jean Larzac en het Teatre de la Carriéra (straatteater) reist met militante stukken over de situatie van de wijnboeren van Languedoc de hele streek af. Of dit krachtige kulturele réveil sterk genoeg zal zijn om de ‘langue d'oc’ voor uitsterven te behoeden, valt nog te bezien. Naar getuigenissen uit die tijd bevestigen was de ‘langue d'oc’ in het begin van de negentiende eeuw nog algemeen in gebruik. Maar de Konventie had bij de Revolutie van 1789 beslist dat alle onderwijs in het Frans diende te worden gegeven en de ‘langue d'oc’ gleed af naar de status van een ‘patois’ dat ongeschikt werd geacht voor het beschaafde sociale verkeer.
Eerst in 1950 keurde de Assemblee het wetsvoorstel-Deixonne goed waarbij de leerkrachten in bepaalde gevallen hun toevlucht kunnen nemen tot ‘les parlers locaux’ om de kleine Oksitaniërs en Bretoenen Frans te leren.
Het is een bescheiden morele overwinning die hoofdzakelijk aan Bretoense pressie is te danken. In 1969 staat een officiële circulaire het doorgaan van een kursus Civilisation régionale toe. Weer een morele opkikker, want de praktische uitwerking sleept aan. In 1970 tenslotte worden - na vijftien jaar ononderbroken aktie en na vijftien wetsvoorstellen - de ‘langues de France’ voor het bakkalaureaatseksamen op gelijke voet gesteld met de levende vreemde talen. Het aantal kandidaten voor de Oksitaanse proef van het bakkalaureaat verdubbelt meteen.
In militante Oksitaanse kringen heerst momenteel een voorzichtig optimisme met betrekking tot de overlevingskansen van het Oksitaans. ‘Tout est possible, sinon assuré, dans ce mouvement, y compris le | |
[pagina 56]
| |
sauvetage in extremis d'une langue qu'on disait moribonde il y a peu, et qui révèle en ce moment ses ressources profondes’Ga naar eind(9). Misschien komt ooit de dag waarop de kinderen van Oksitanië niet meer met Claude Marti moeten zeggen: ‘Mas perqué, perqué m'an pas dit à l'escolà la lenga de mon pais?’ (Maar waarom, waarom hebben ze mij op school de taal van mijn streek niet geleerd?). | |
Bretagne.
Tra la la, la la la la
Les droits qu'on a, ça s' demande pas
Tra la la, la la la la
Les droits qu'on a, on les prendra.
(Bretoens liedje.)
Vergeleken bij de Oksitaanse beweging maakt de Bretoense Emzav een nogal bonte indruk. De Emzav is een verzamelwoord voor de revolutionaire bevrijdingsfronten, Keltische klubjes en politieke partijen die begaan zijn met de emancipatie van het Bretoens en de Bretoenen. Die verscheidenheid verleent enige geloofwaardigheid aan het grapje dat wil dat drie Bretoenen die samenkomen een vereniging oprichten en dat de vierde er zich van afscheurt. Maar de twee strekkingen van de Oksitaanse beweging - een regionaalsocialistische en een nationalistisch-revolutionaire - zijn ook in de Emzav terug te vinden.
En ook in Bretagne hebben de pleitbezorgers van socialisme en regionalisme binnen een Europa van regio's het initiatief overgenomen van de voorstanders van een nationale revolutie naar Iers of zelfs naar Vietnamees model. De bomaanslagen van het FLB/ARB (Front de libération de la Bretagne / Armee républicaine bretonne) zijn een realiteit, maar lijken marginaal in het licht van een aantal andere ontwikkelingen die zich sinds het begin van de jaren zestig in Bretagne hebben voorgedaan.
Net als de Oksitaanse beweging moest de Emzav in de na-oorlogse jaren door haar ‘vagevuur’. De kollaboratie van enkelen (o.m. van Yann Goulet die ter dood werd veroordeeld en nu vanuit Dublin instrukties geeft aan het ‘Bretoens republikeins leger’) had de hele beweging in diskrediet gebracht. ‘Militer en faveur de la culture populaire bretonne après que, pratiquement sans aide extérieure, le peuple breton eut chassé les nazis, c'était risquer de se faire un jour ou l'autre traiter de fasciste’Ga naar eind(10). De Bretoense beweging kon moeilijk anders dan een toevlucht zoeken in taalkunde en folklore. Radikale Bretoenen van 1975 hebben ten onrechte de neiging om met misprijzen op die ‘jaren in het vagevuur’ terug te kijken. Toen is immers in literaire klubjes en Keltische muziekgenootschappen de grondslag gelegd voor het huidige kulturele réveil.
De geschiedenis van de moderne Bretoense beweging treedt een nieuw tijdperk in met de boerenakties in het begin van de jaren zestig, een episode die in de Franse pers als ‘la bataille de Bretagne’ werd beschreven. Net zoals hun Oksitaanse kollega's hadden de Bretoense boeren zich diep in de schulden gestoken om hun bedrijven te modernizeren en mechanizeren. Als in juni 1960 de prijs van de artisjokken scherp daalt, staan vele boeren aan de rand van het bankroet. Het wordt een lange hete zomer van woelige manifestaties, opgebroken spoorrails en traktorenblokkades. Op zaterdag 19 augustus sturen vijftienhonderd volksvertegenwoordigers, burgemeesters, vertegen- | |
[pagina 57]
| |
woordigers uit alle sektoren van het ekonomische leven en kulturele kringen een ultimatum aan de regering. ‘Bretagne is vastbesloten uit de moeilijkheden te geraken, als het nodig is staan morgen grote massa's klaar om een oplossing te eisen voor de “Bretoense malaise”. Wij zouden zo'n aktie liever vermijden maar het is goed dat men weet dat ons geduld niet onuitputtelijk is’. De ondertekenaars eisen een ‘program-wet’ voor Bretagne tegen 15 september.
Dat in Bretagne zo een grote mate van solidariteit tot stand kon komen, is te danken aan het bestaan van CELIB (Comité d'études et de liaison des intérêts bretons) dat in 1951 werd opgericht. CELIB wil bij de regering de spreekbuis zijn van de Bretoense eisen. De Bretoense volksvertegenwoordigers houden zich jarenlang nauwkeurig aan de richtlijnen van CELIB en vormen door hun discipline en eensgezindheid een macht waarmee Parijs rekening dient te houden. ‘Entendons-nous bien: ce n'est pas une organisation révolutionnaire, loin de là, mais le regroupement d'une bourgeoisie bretonne qui entend diriger à son profit les mouvements de masse qui secouent la Bretagne et arracher une série de mesures assurant le développement économique de la région’Ga naar eind(11).
Bretagne krijgt op 15 september 1960 z'n program-wet niet, maar Premier Debré maakt wel een heel stel maatregelen bekend (hulp voor de landbouw in 69 kantons, gas uit de Pyreneeën voor Bretagne, goedkope kolen en elektriciteit voor de Bretoense industrie, goedkope treinen, een autoweg Le Mans-Parijs tegen 1965, enz.), die de spanning doen luwen. Ook President de Gaulle geeft toe dat ‘Frankrijk verplichtingen heeft tegenover Bretagne’.
En de mannen van CELIB die in hun blad Vie bretonne Bretagne bij kandidaat-investeerders aanprijzen om z'n ‘uitstekend sociaal klimaat’ en z'n ‘overvloedige mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten, ernstig, jong en gemakkelijk op te leiden’ hebben de wind in de zeilen: Citroën bouwt een grote autofabriek in Rennes, gevolgd door Eternit, Fairchild, Antar en Sapitex. Ook Brest (met CSF), Saint-Brieux (met Joint Français), Vannes (met Michelin) en Lorient (met de Société bretonne de Fonderie) krijgen hun stuk van de industriële taart.
In het begin van de jaren zestig zag het er inderdaad naar uit dat de industriële decentralizering de Bretoense malaise kon genezen.
Mei 1968 laat ook in Bretagne sporen na. De revolte tegen de technokratische machine, tegen vervlakking en gelijkschakeling doet de belangstelling voor de regionale kuituren plots stijgen. Jonge Bretoenen die tot dan toe de hele Emzav aftandse folklore hadden gevonden, ontdekken de Bretoense beweging. Maar haar groeiende populariteit bij de jeugd is net zoals in Oksitanië mede te danken aan de opkomst van een nieuwe generatie volkszangers (Stivell, Glenmor) die dankzij de arbeid die in de na-oorlogse jaren is verricht, kunnen aanknopen bij een rijke muzikale traditie en hun teksten kunnen zingen in een eengemaakt Bretoens.
De rage van de Bretoense volkszangers maakt niet iedereen gelukkig. Rages zijn vaak van korte duur en de puristen waarschuwen voor het gevaar van ‘rekuperatie’ door de Parijse show business. Dat dit gevaar niet helemaal denkbeeldig is, | |
[pagina 58]
| |
blijkt uit een artikel in France-Soir van 16 mei 1973: ‘Les Japonais (...) fabriquent maintenant des harpes celtiques à trente cordes des flûtes irlandaises et des bombardes. (...) La vogue de la Bretagne est un phénomène considérable qu'aucune étude du marché n'aurait pu prédire’. In het begin van de jaren zeventig gaat opnieuw een golf van onrust over Bretagne. In de lente 1972 breekt een harde staking uit bij ‘Joint Français’ in Saint-Brieuc. De stakers zamelen zonder veel moeite een miljoen nieuwe franken in en de boeren bevoorraden hen met groenten en vlees. De Bretoenen sluiten de rangen en Parijs ziet het gevaar. Zelfs het gaullistische blad La Nation betreurt de noodlottige en onbegrijpelijke houding van de direktie van de fabriek. Ook de mannen van CELIB die de Bretoense beweging niet graag in radikaal vaarwater zien komen, worden ongerust. ‘L'interprétation qui a été donnée à l'extérieur du département à cette grève dure et douloureuse, l'exploitation politique à laquelle elle a donné lieu par certaines formations d'extrême gauche et par leur presse ont maintenant des conséquences qui risquent de porter atteinte pour une longue période encore aux intérêts de Saint-Brieuc, du département et même de la Bretagne tout entière...’Ga naar eind(12). De staking in Saint-Brieuc en de daarop volgende beroering bij de Bretoense zuivelboeren (‘la guerre du lait’) laten inderdaad hun sporen na. CELIB moet het initiatief uit handen geven. Eén van de oprichters, Martray, konstateert in Le Monde van 31 mei 1972: ‘Les notables désormais contestés, ne sont pas toujours, il est vrai, sans responsabilités, car beaucoup se sont coupés des forces vives jugées trop turbulentes (...). C'est une situation dangereuse dont on ne sortira pas en disposant des cordons de CRS (Franse oproerpolitie) et en mettant des militants en prison. Il faut que le CELIB avec son prestige encore considérable, reprenne la tête des combats régionaux (...)’. Maar het ziet er naar uit dat CELIB en de Bretoense notabelen voor enige tijd uit de kopgroep van de regionale beweging in Bretagne zijn verdwenen. De door deze mannen op gang gebrachte industrialisering van Bretagne is geen onverdeeld sukses gebleken. Een deel van de tien jaar geleden met overheidskredieten aangetrokken fabrieken hebben hun poorten alweer gesloten. Deze fabrieken - ‘piraatfabrieken’ heten ze in linkse Bretoense publikaties - hebben geprofiteerd van de gunstige vestigingsvoorwaarden en de lage lonen en zijn na enkele jaren met stille trom weer vertrokken. Andere zijn gebleven maar betalen lonen uit die beduidend lager liggen dan elders. Er zijn nog altijd minder banen dan gegadigden. Dat het behalen van een diploma gelijk staat met een treinkaartje voor Parijs is meer dan een boutade. Bretagne verliest elk jaar een deel van zijn jonge aktieve bevolking en krijgt er een aantal gepensioneerden uit andere gewesten bij. De omvangrijke elektronische industrie in Bretagne stelt voor 70% ongeschoolden te werk en zeven van de tien afgestudeerde elektrotechnici moeten werk gaan zoeken buiten Bretagne. Geen wonder dat de mannen van CELIB ondanks hun lofwaardige inspanningen vaart hebben verloren ten voordele van de linker-vleugel van de Emzav (de Beweging ‘Boeren-arbeiders’, de Bretoense kommunistische partij, de Union démocratique bretonne, de linker-vleugel van | |
[pagina 59]
| |
het buiten de wet gestelde Bretoense bevrijdingsfront).
Net zoals in Oksitanië lijken de voorstanders van regionalisering in een federaal Europa het te winnen van de voorstanders van Bretoense autonomie of onafhankelijkheid. De regionale hervorming zoals Parijs die uitvoert wekt uiteraard weinig entoesiasme, maar gematigde Bretoenen menen dat hier een kans ligt en dat een eensgezinde regionale raad sterke pressie kan uitoefenen op Parijs. De radikale vleugel van de Emzav ziet in deze hervorming niet meer dan een poging om de regionale beweging te verdelen en een middel om ekstra-belastingen te heffen. Dat de oude Bretoense hoofdstad Nantes buiten de officiële Bretoense regio valt, wordt door iedereen onaanvaardbaar genoemd.
De overlevingskansen van het Bretoens worden zelfs binnen de Emzav niet hoog aangeslagen. Slechts een minderheid van de Bretoense militanten spreekt Bretoens. Wel valt bij de jongeren een opmerkelijke opleving van de belangstelling voor taal en kultuur van Bretagne te noteren. Maar de verfransing van Bretagne is, op de oudere generaties in enkele landelijke gebieden na, zover gevorderd dat ze onomkeerbaar lijkt. Desondanks is het besef te behoren tot een onheus behandelde nationale minderheid nergens zo sterk aanwezig als in Bretagne. Het taktloze optreden van Parijs, de processen tegen leden van het Bretoense bevrijdingsfront en later het verbod van deze organizatie versnellen nog die bewustwording.
Binnen (Oksitanië, Bretagne) en buiten (Corsika) de hexagoon konstateert men dus een verbreding en radikalizering van de regionale bewegingen. De verschillen in ekonomische ontwikkeling (‘les colonisés de l'intérieur’) en het sterk gecentraliseerde bestuursapparaat dat zelfs geen ruimte laat voor een beperkte regionale autonomie en het bestaan van de niet-Franse regionale kuituren negeert, hebben het ontstaan gegeven aan krachtige regionale bewegingen. Binnen die regionale bewegingen is de stellige overtuiging gegroeid dat de ‘verdrukking’ van de nationale minderheden geen door historische faktoren gedetermineerd gegeven is. Er bestaat ook een ‘verdrukker’ (‘Parijs’, het ‘kapitalisme’, de ‘grote centrale computer’) die deze situatie bewust in stand houdt. Op grond van deze analyse worden dan programma's opgesteld waarin ‘socialisme’, ‘regionalisme’ en ‘Europees federalisme’ vaste waarden zijn.
Opvallend daarbij is dat de traditionele linkse partijen (de socialisten van Mitterrand en de kommunisten van Marchais) nauwelijks een rol spelen, zelfs niet in Oksitanië waar de linkse partijen toch het gros van de stemmen halen (‘le midi rouge’). In Bretagne is niet de kommunistisch geïnspireerde vakbond GGT maar de met een kristelijke maatschappijvisie vertrokken CFDT de drijvende kracht achter de grote stakingen van de jongste jaren. In de evolutie die de CFDT heeft doorgemaakt herkennen een aantal radikale Bretoenen hun eigen ontwikkeling.
Het is natuurlijk niet moeilijk om op grond van enkele al te forse slogans (‘merde aux touristes’, ‘français dehors’) of naief-radikale verklaringen, de vloer aan te vegen met bijvoorbeeld de Oksitaanse beweging zoals een kolumnist van Le Mon- | |
[pagina 60]
| |
de onlangs deed in een stukje over het volk van ‘Papa d'oc’. Het is niet moeilijk en ook niet erg als men tegelijk niet blind blijft voor de reële en gewettigde verlangens van de nationale minderheden. Het negeren van deze aspiraties leidt tot eksplosieve en vaak uitzichtloze situaties. Het Spaanse Baskenland en het Franse Corsika zijn daarvan recente illustraties.
Wat de krachtige heropleving van de regionale bewegingen in Oksitanië in Bretagne betekent voor de Frans-Vlamingen? Op het eerste gezicht misschien niet zoveel. Het beeld van het oksitanisme en van de Emzav wordt grotendeels bepaald door specifiek Oksitaanse en Bretoense toestanden. De eisen van de Frans-Vlamingen liggen, voor zover ze zich ervan bewust zijn van te behoren tot een nationale minderheid, hoofdzakelijk op het kulturele vlak. Dus geen ‘Frans-Vlaams bevrijdingsfront’ of geen gauchistische klubjes die ijveren voor een socialistische regio Frans-Vlaanderen in een van kapitalisten gezuiverd Europa. Maar doorheen het verbale geweld in Oksitanië, de oproerige akties in Bretagne en de kulturele werking in Frans-Vlaanderen loopt een zelfde rode draad: het verzet van nationale minderheden tegen assimilatie door een grotere en agressieve kultuur, de weigering om de eigen identiteit op te geven. Het afwijzen van een kulturele kastratie die noodzakelijkerwijze tot verarming en vervreemding moet leiden. Voorts kunnen bewuste Frans-Vlamingen alleen maar tevreden zijn dat Bretoenen, Oksitaniërs, Basken en Corsikanen de regionale kwestie weer brandend aktueel hebben gemaakt. Als Frankrijk ooit onder Bretoense of Corsikaanse druk werk maakt van de regionalizering zullen ook de kleinere nationale minderheden daarvan de vruchten plukken. Een groeiende samenwerking tussen de verschillende regionale bewegingen zoals die bijvoorbeeld al bestaat in een orgaan als Défense et promotion des langues de France is biezonder wenselijk. De Frans-Vlamingen zullen hun zaak ook meer ruchtbaarheid moeten geven. In publikaties over de kwestie van de nationale minderheden en de regionale bewegingen in Frankrijk komen ze er nog vaak al te bekaaid vanaf. |
|