| |
| |
| |
Gilbert Decock (Foto Paul Van den Abeele).
| |
| |
| |
gilbert decock
marcel duchateau
Geboren te Merksplas (prov. Antwerpen) in 1914. Licentiaat Wijsbegeerte en Letteren, afdeling Moderne Geschiedenis (Leuven, 1938). Was aanvankelijk leraar, sekretaris van het ‘Institut des Sciences Théoriques’ te Brussel en journalist. Sinds 1952 is hij ambtenaar bij de Belgische Senaat. Momenteel is hij konservator van het kunstpatrimonium van de Senaat. Als kunstkritikus werkte hij mee aan Nieuw Vlaanderen (1936-39), De Nieuwe Gids, De Spectator, De Vlaamse Linie (1947-54). Hij publiceerde verder ook kritische beschouwingen in De Maand, Les Beaux-Arts, Kultuurleven, Vlaanderen. Sinds 1953 heeft hij voor de Vlaamse Televisie talrijke programma's gemaakt over beeldende kunsten en kultuurhistorische onderwerpen.
Adres:
Ten Doorn 26, 1852 Beigem (Brabant).
‘Wijsheid en kennis zijn geschreven in dit grote boek, ik bedoel: het heelal - dat steeds open ligt voor onze speurzin. Dit boek kan echter alleen gelezen worden door wie eerst heeft geleerd de taal en de lettertekens te begrijpen waarin het is gesteld. Die taal is de wiskunde en de lettertekens ervan zijn driehoeken, cirkels en andere geomerische figuren. Wie die niet kent, kan zelfs het eerste woord van dit boek niet verstaan.’
Galileo Galilei.
Sedert zowat een eeuw heeft de kunstkritiek wetenschappelijke allures en pretenties gekregen. Voorheen was de kritikus in de eerste plaats een historikus die het leven en de lotgevallen van zijn held in geuren en kleuren - zoals het past bij een artiest - beschreef. Lees maar Karel van Mander. De kunst zelf had haar vaste plaats in het leven van jan en alleman en het enig kriterium van de kritiek was de vraag in welke mate de kunst de haar toegewezen funktie vervulde.
In onze dagen daarentegen is de kritikus een soort van anatomist geworden die met ontleedmessen van allerlei formaat het oeuvre en de persoon van zijn patiënt te lijf gaat om er het inwendig organisme, de laatste draad en vezel van bloot te leggen. Een soort van Dr. Tulp, zoals die op het vermaard schilderij van Rembrandt De anatomische les is afgebeeld. Ik zwijg dan liever over het publicitaire karakter dat een groot gedeelte van de weliswaar minderwaardige ‘kunstschrijverij’ van onze tijd ontsiert en waardoor meestal onbenullige figuren en gewrochten tot meesters en meesterwerken worden opgeblazen. Ik spreek evenmin van het bargoens waarin tal van die geschriften zijn geschreven, een roes van woorden waarvan de auteur, vermoed ik, vaak zelf de betekenis niet begrijpt. Die literatuur zelf is in ruime mate verantwoordelijk
| |
| |
Ninigi door Gilbert Decock (1973, witgelakt hout).
Meroe door Gilbert Decock (1973, olie op doek - Foto J. de Meester).
voor de kloof die tussen kunst en publiek is ontstaan en die met de dag nog breder en dieper wordt.
In het raam van dezelfde evolutie is ook de manie ontstaan van de klassering. Zodra hij op het toneel verschijnt, wordt op de artiest - hij weze klein of groot - een etiket geplakt en wie dat etiket kent, heeft recht van spreken in het gezelschap van de zogenaamde kenners. Een overzicht van de hedendaagse kunst heeft aldus vaak het uitzicht van een herbarium waarin elk artiest gedroogd en naar soort en geslacht geklasseerd, is platgedrukt. Slaan we dit boek bijvoorbeeld open op ‘konstruktivisme’ dan vinden we daar beslist de naam van Gilbert Decock. Geen vijf regels zijn over deze kunstenaar geschreven of er is gezegd en herhaald dat hij een ‘konstruktivist’ is. En daarmee blijkt dan ook het voornaamste gezegd...
Bij een dergelijke vaststelling denk ik aan een legendarische figuur uit de klassieke oudheid, met name Procrustes. Hij was een boef van formaat, eksploiteerde een nachtverblijf waarin slechts één bed voorhanden was. Was de klant korter dan de legerstede dan liet Procrustes zijn ledematen uitrekken. Was, integendeel, zijn lijf te lang, dan werd het, naar de maat van zijn ledikant, ingekort. Toen Procrustes op het eind van zijn leven zijn zaak sloot, was hij tot de konkluzie gekomen dat alle mensen even lang zijn. Aldus is deze boef de voorloper en het model geworden van al wie zich bezig houdt met klassering en statistieken...
Wat betreft Gilbert Decock, ik zal niet uitweiden over zijn loopbaan. Slechts enkele gegevens: geboren te Knokke op 24 april
| |
| |
1928. Hij studeerde aan de akademie te Brugge. Sinds 1961 verwierf hij een benijdenswaardig aantal onderscheidingen waarvan de voornaamste zijn: de grote prijs voor schilderkunst van de stad Knokke in 1967 en in 1970 de beste tentoonstelling van de maand mei, een onderscheiding die maandelijks door de ‘Vereniging van Belgische Kunstkritici’ wordt toegekend. Verder een lange reeks van tentoonstellingen, zowel individueel als in groep, in binnen- en buitenland. Over Gilbert Decock werd ook een fraaie bloemlezing van teksten samengebracht, waarvan de beste bladzijden werden geschreven door Jaak Fontier en Stéphane Rey. Ter gelegenheid van een tentoonstelling in de galerij Elisée te Brussel schreef Stéphane Rey: ‘Discret, silencieux, l'oeil amusé, sans avoir l'air d'y toucher, Gilbert Decock est entré dans la notorité. On s'aperçoit tout à coup que son langage est familier, que cette sérénité des lignes est capable d'émouvoir, que cette froideur apparente n'est que le visage d'un besoin profond de communication. Ces formes géométriques d'une mathématique pureté, ces couleurs graves où dominent le blanc, le noir, le brun, le gris, la stricte observance de la limite des aplats, je ne sais enfin quelle autorité muette dont la tendresse n'est pas absente font des peintures, des gouaches, des lithographies de Gilbert Decock un univers ordonné, admirablement construit, qui inspire à la fois la sécurité et le respect. Nous sommes ici bien au delà du décoratif. Il semble que l'artiste, à la recherche de ces vertus d'équilibre, d'ordre et de paix qui manquent tellement à notre temps, ait trouvé un langage qui correspond aux aspirations secrètes du spectateur et que celui-ci, finalement, découvre
Avesta door Gilbert Decock (1974, olie op doek - Foto J. de Meester).
Nari door Gilbert Decock (1974, olie op doek - Foto J. de Meester).
| |
| |
Zeefdruk uitgegeven door de Vrienden van het Museum te Gent.
Gilbert Decock (1975, olie op doek - Foto Paul Van den Abeele).
son propre secret en découvrant l'art de Gilbert Decock.’
De mooiste tekst over de kunst van Gilbert Decock werd echter geschreven door Gaby Gyselen en voorgelezen te Knokke op zaterdag 9 november 1974, toen het nieuw atelier van de kunstenaar werd ingewijd. Hij is, jammer genoeg, niet gepubliceerd.
Als vakman is Gilbert Decock een meester in de middeleeuwse betekenis van het woord. Ieder schilderij, iedere gouache zijn demonstraties van een bijna volmaakte vakkennis. Hoe hij er toe komt de matière op die wijze te behandelen, de vlakken haarfijn tegen elkaar af te grenzen, de verf in subtiele lagen met het grove of fijne weefsel van het doek te verwerken, de vormen feilloos met elkaar te verbinden: het is mij, na zovele jaren omgang met de schilder, nog steeds een raadsel. In de vele gesprekken die ik met Gilbert Decock heb gevoerd en waarin vaak ook de technische kant van zijn kunst ter sprake is gekomen, heeft hij over dit aspekt ervan maar weinig losgelaten. Zelfs in een reeks televisieuitzendingen over de technieken van de kunst, verleden jaar uitgezonden door de Vlaamse Televisie, heeft hij hiervan vrijwel niets prijsgegeven. We bevinden ons bij Gilbert Decock, het steekt de ogen uit, bij de antipode van het fris en vrolijk lukraak geborstel waarmee zoveel zogenaamde ekspressionistische of neo-ekspressionistische doeken geschilderd worden. Ik kan mij wel de lange weg voorstellen, de geduldige en aandachtige omgang van de schilder met de materie die hij behandelt met het doel ze gaandeweg uit haar materiële logheid op te tillen tot een klaar en stralend
| |
| |
Beeldhouwerstekeningen door Gilbert Decock (1976 - Foto J. de Meester).
beeld van zijn inzicht in de vaste en blijvende verhoudingen die het gebinte vormen van de werkelijkheid.
Speurend naar het misterie van deze transmutatie zou ik de kunst van Decock willen vergelijken met het ‘Magnum opus’ van de alchemisten. Ook de alchemist wordt gedreven door de drang de logge materie, de onedele grondstof, door langdurige en geduldige manipulaties, door een voortdurende veredeling van zijn eigen wezen, om te toveren tot het meest waardevolle, onvergankelijke en onbederfbare der metalen: goud, het zinnebeeld van de volmaaktheid. De alchemistische transmutatie geschiedt krachtens de ‘Steen der Wijzen’, het wonderwekkend projektiepoeder dat in alle matetie binnendringt en het van gedaante doet veranderen. Bij de kunstenaar, bij Gilbert Decock, wordt deze steen de scheppende verbeelding, waarvan kan worden gezegd wat de alchemist Jean Fabre heeft geschreven van de Steen der Wijzen: ‘Le feu céleste qui, s'introduisant dans les semences inférieures suscite et fait paraître la forme inférieure du plus profond de la matière.’
Toen ik, een paar jaren geleden, deze analogie tussen het alchemistisch ‘Magnum opus’ en de kunst van Decock ter
| |
| |
Gilbert Decock (1975 - Foto Paul Van den Abeele).
sprake bracht in een inleiding tot zijn tentoonstelling in de galerij Imago te Tielt, werden mijn woorden op een beleefde en skeptische glimlach onthaald vanwege het verlicht publiek. Maar die glimlach bestierf weldra op de gezichten toen ik mijn toespraak besloot met het transmutatierecept van de Duitse alchemist Michaël Maier: ‘Maak een cirkel van een man en een vrouw, dan een vierkant, dan een driehoek, tenslotte een cirkel en je zult de Steen der Wijzen ontdekken.’
Deze Steen, schrijft op zijn beurt Armand de Villeneuve, ‘bezit de eigenschap de vorm te maken en hem eindeloos te volmaken. Zou al het water van de zee gekookt kwik zijn of gesmolten lood en men zou er enkele greintjes van de Steen op strooien, dan zou de gehele massa van de oceanen in zilver of goud worden veranderd.’
Ook deze eigenschap van het alchemistisch transmutatieproces wordt bewaarheid in de kunst van Gilbert Decock. Toen ik, nu al vele jaren geleden, Gilbert Decock voor het eerst ontmoette, was zijn atelier geïnstalleerd in een klein kamertje, twee trappen op, naast de woonkamer in het bescheiden huis te Knokke. Daar kwamen dan de eerste werken tot stand, zoals we die nu kennen, diep als de nacht of helder als de dag waarin de luister en het misterie van de universele orde in telkens nieuwe varianten worden verzinnebeeld. Daar heeft Decock de Steen der Wijzen ontdekt. En die Steen heeft hij nadien geprojekteerd, eerst op zijn woonkamer en die kamer is geworden als de
| |
| |
konstruktie van één van zijn doeken. Dan heeft hij de Steen geworpen op het nieuw, groot en helder atelier dat hij op een boogscheut van zijn huis heeft ingericht. En zie, ook daar is dezelfde transmutatie gebeurd. En geeft men hem daartoe de kans, dan wordt weldra de straat waarin hij woont, de stad waarin zijn huis staat, het land, het Westen, nu in een onbeschrijflijke vulgariteit gedompeld, de gehele wereld, de kosmos en het heelal omgetoverd tot een beeld en een schouwspel van diepe bezinning en heldere, welluidende harmonie. Op die manier zou bewaarheid worden wat Diegene op de troon gezeten, tot Sint-Jan op het eiland Patmos heeft geopenbaard: ‘Zie ik maak alle dingen nieuw. Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde.’
Deze beschouwingen over het werk van Gilbert Decock wil ik besluiten met een gedicht van zijn vriend, Rik Ruysschaert, geschreven naar aanleiding van de inwijding van Decocks nieuw atelier. In dit gedicht staat veel samengevat van wat hierboven werd geschreven:
‘De kleine wereld en het groot heelal
zitten gespannen in twee uitersten,
twee polen, positief en negatief,
waartussen duizendvoud, nuances.
Man-vrouw verhouding spreekt
op-neer in duizend tinten
Dicht-ver zijn in 't heelal
Van pool tot pool de krachten spannen
En, onderling, verhouding plannen
- scherp, op de snede van het uiterste gevoel -
om radikaal een evenwicht te bouwen
tenzij in 't diepste van je ziel
dit is de kracht van Uw abstracties.’
|
|