Ons Erfdeel. Jaargang 19
(1976)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
honderd jaar afrikaansjan deloof Op Krugersdag 1975 (10 oktober) kwamen op Paarlberg, Kaapprovincie, ruim veertigduizend mensen samen bij een nieuw monument om hulde te brengen aan hun taal. Op een enorm verhoog werden taferelen opgevoerd uit haar geschiedenis en literatuur. Vliegtuigen van de luchtmacht vormden in reuzetekens het getal 100 tegen de blauwe hemel. Later op de dag, toen het donker geworden was, hielden schoolkinderen een fakkeloptocht. De eerste minister nam enkele fakkels in ontvangst, die hij op zijn beurt overhandigde aan acht afstammelingen van de acht stichters van het Genootskap van Regte Afrikaners (op 14 augustus 1875 in het dorp Paarl opgericht om voor de rechten van diezelfde taal op te komen). De hulde op Paarlberg werd beëindigd met een salvo van acht kanonnen en de menigte zong ‘Die Stem van Suid-Afrika’, met zijn roekeloze en veeleisende woorden: ‘Ons sal lewe, ons sal sterwe, ons vir jou, Suid-Afrika’. Hierin is veel dat een Vlaming aan de IJzerbedevaarten naar Diksmuide zal herinneren (de luchtmacht en de eerste minister natuurlijk buiten beschouwing gelaten). Ik kan me aan de andere kant makkelijk voorstellen dat een Nederlander nogal onwennig tegen zo'n manifestatie zit aan te kijken. Een feest en een monument voor een tààl! Waarschijnlijk nemen mensen die in een onbedreigd, eentalig milieu leven onbewust een heel andere houding aan dan mensen die voor de rechten van hun taal moeten strijden. Of, om het in minder krijgshaftige woorden te zeggen, die voor een bepaalde taal hebben moeten kiezen. Nog lang na de keuze, uit eigen vrije wil of door de omstandigheden min of meer opgedrongen, kan onvrede met het verlies nog naklinken. | |
[pagina 37]
| |
Judith Herzberg heeft dat gevoel zeer scherp vertolkt met betrekking tot het voor haar vreemd geworden Jiddish:
Verdrietige intieme taal
het spijt me dat je in dit hoofd
verschrompelde.
Het heeft je niet meer nodig
maar het mist je wel.
Uit deze verzen spreekt een tomeloos heimwee, maar druk van buitenuit kan net zo goed verzet en opstandigheid veroorzaken. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat in twee- of meertalige kringen gemakkelijk wrijvingen over het taalgebruik ontstaan, met als uiteindelijk resultaat van de polarisatie een hechtere liefde voor de eigen taal, op gevaar van verafgoding af. Dit alles is niet nieuw of ongewoon. Ongewoon zijn alleen de afmetingen die de manifestaties van gehechtheid aan en trots op de eigen taal in 1975 in Zuid-Afrika hebben aangenomen.
Waarom 1975? Niet omdat sinds 1875 het Afrikaans honderd jaar zou bestaan, want niemand kan bepalen wanneer een taal geboren wordt. En heel zeker in dit specifieke geval kan niemand het ogenblik aanduiden waarop het Nederlands aan de Kaap de Goede Hoop plotseling opgehouden zou hebben te bestaan en de naam Afrikaans diende aan te nemen. Een plausibele reden zou geweest kunnen zijn dat het Afrikaans vijftig jaar voordien, in 1925, tot officiële taal werd uitgeroepen. Maar zonder voldoende eigen levenskracht kan ook het officieel karakter ervan een taal niet van een gewisse dood redden. Daarom heeft men tenslotte naar de reeds vermelde veertiende augustus 1875 en het Genootskap van Regte Afrikaners teruggegrepen, als kruciaal moment in het al dan niet voortbestaan van het Afrikaans. Wat was dat Genootskap van Regte Afrikaners? Aan A.P. Grové ontleen ik de volgende beknopte beschrijving ervan: ‘...Direkte aanleiding tot die stigting van die G.R.A. was A. Pannevis se agitasie om die Bybel in Afrikaans vertaal te kry... Agt manne was teenwoordig (op 14 augustus 1875), later spottend genoem die “jong skoolmeestertjies en Dalse wynboertjies”... Hulle standpunt is dat die volk eers hulle taal moet aanvaar; daarna sou hulle vanself die Bybel vra in daardie taal... Die algemene bepalings word vasgelê, o.a. die doel: Om te staan vir ons Taal, ons Nasie en ons Land. Ook word daar besluit tot geheimhouding. Verder: Niemand kan lid word nie tensy hy glo in die soendood van Christus... Die eerste taak sou wees die uitgawe van 'n maandblad: Die Afrikaanse Patriot. Hiermee kry die Eerste Afrikaanse Beweging koers...’Ga naar eind(1).
Het oprichten van die ogenschijnlijk erg amateuristische vereniging ligt dus aan de basis van de machtsontplooiing op Paarlberg, honderd jaar later, en van alle andere initiatieven die in 1975, het Taaljaar, het licht gezien hebben. Er is aan de Kaap namelijk geen krant (ook geen Engelstalige), geen tijdschrift of verenigingsblad dat niet een minimum aan belangstelling voor het Afrikaans en zijn situatie opbracht. De radio heeft ervoor geijverd om het Taaljaar te doen slagen, de Afrikaner scholen hebben vanzelfsprekend ook tot de algemene inspanning bijgedragen en talrijke boeken werden herdrukt of speciaal voor de gelegenheid uitgegeven. Ik beperk me hier bewust tot een paar titels, die vooral voor Nederlandstaligen interessant kunnen zijn: het speciaal nummer van het tijdschrift LanternGa naar eind(2) en het boek | |
[pagina 38]
| |
Afrikaans, ons Pêrel van groot WaardeGa naar eind(3).
Lantern biedt in uiteraard kort bestek de geschiedenis van het Afrikaans, onder de titel ‘Sy wording, wasdom en bloei’, van het Genootskap van Regte Afrikaners en van de Afrikaanse literatuur, onder de titel ‘Skeppers van die Afrikaanse letterkunde’. Dit laatste gebeurt aan de hand van een reeks korte biografieën, zodat de klemtoon meer ligt op de individuele auteurs dan op de samenhang en ontwikkeling van de Afrikaanse literatuur. Als eerste kennismaking met de taal is dit nummer zeer geschikt. Als inleiding tot de literatuur bestaan er betere publikaties. (De hedendaagse Zuidafrikaanse letterkunde van 1930 afGa naar eind(4), door Rob. Antonissen is daarvoor uitstekend, ook al is dit boekje al tien jaar oud).
Afrikaans, ons Pêrel van groot Waarde is veel omvangrijker en prestigieuzer. Twee dozijn meestal bekende specialisten hebben er hun medewerking aan verleend. De taal wordt hier benaderd in al haar aspekten en in haar relatie tot een groot aantal sektoren van het hedendaagse openbare leven. Zo is er om te beginnen een goed artikel over de sappige volkstaal en het ongemeen vermogen van het Afrikaans tot rake neologismen. Daarna volgt een stuk taalgeschiedenis: ‘Die oerwortels van Afrikaans’, ‘Die stryd om die erkenning van Afrikaans’ en ‘Afrikaans in die Kerk’. Ook wordt een blik geworpen op de huidige verspreiding ervan in moderne beroepen en bezigheden, bij anderstaligen en over de wereld. Een hele reeks bijdragen zijn gewijd aan het Afrikaans in de poëzie, in het proza, het toneel, de wetenschap, de techniek, de zakenwereld, in radio, film, reklame, pers, muziek en rechtspraak. Een laatste artikel behandelt de vertalingen uit en in het Afrikaans. Het zijn stuk voor stuk lezenswaardige artikelen.
De lezer heeft het intussen gemerkt: Afrikaans, ons Pêrel van groot Waarde lijkt een volledige ontleding van deze jonge taal en de plaats die ze vandaag de dag bekleedt. Geloven dat die volledigheid bereikt is, blijkt bij nader toezien toch een grove vergissing. Men durft het namelijk aan in heel dit boek van 325 grote pagina's slechts één keer (u leest het goed: één keer) even te verwijzen naar de ‘bruinmens’: op pagina 114 schrijft A.P. Grové terloops dat ‘die Kleurling-Afrikaans’ door Adam Small ‘tot poësie gedwing word’. En dat is alles! Twee miljoen Afrikaanstaligen worden daardoor verdonkeremaand, verzwegen, van de kaart geveegd.
Het ligt niet in mijn bedoeling te herhalen wat vroeger al in Ons Erfdeel daarover geschreven werdGa naar eind(5). Maar het komt me voor als een toppunt van zelfgenoegzaamheid en laatdunkendheid dat de plaats, de rol en de inbreng van de ‘bruiner Afrikaner’ (om met Jan Rabie te spreken) weer eens volkomen geïgnoreerd worden. Van enige poging tot evaluatie en van enige waardering zullen we dus maar niet gewagen. Wat voor waarde het Afrikaans heeft voor twee miljoen mensen die het ook als moedertaal hebben, is voor de redakteuren van dit boek niet interessant. Daarom heeft het een absoluut leugenachtige titel; het had ten hoogste mogen heten: Afrikaans, Pêrel vir Blanke Afrikaners.
Het gebrek aan openheid en de beperkte visie waarvan de samenstelling van dit pronkboek blijk geeft, maakt ons het mee- | |
[pagina 39]
| |
leven met het Afrikaans Taaljaar niet gemakkelijk. Niet zelden is de reaktie van een Nederlandstalige, wanneer hij voor het eerst Afrikaans leest en hoort: ‘Hé, hoe grappig!’ Anderen vinden het kinderachtig en noemen het zoals Marnix Gijsen, met een lichte ondertoon van meerderwaardigheid: Kindergarten - Nederlands. Verdiept men er zich wat meer in en stapt men over het aspekt ‘gebroken Nederlands’ heen, dan begint men meteen vast te stellen dat de Afrikaner (om andere, maar veel ergerlijker redenen) dezelfde laatdunkende houding aanneemt tegenover mensen die zijn eigen taal praten.
De Federasie van Afrikaanse Kultuurvereniginge, die Afrikaans, ons Pêrel van groot Waarde publiceerde, geeft ook anders blijk van weinig openheid en realiteitszin. Op haar kongres van juli 1975 klonken bezorgde stemmen die berichtten dat de ‘swartmense’ (Bantoes) Engels boven Afrikaans verkiezen als tweede taal. En dat de ‘bruinmense’ meer en meer Engels beginnen te schrijven en spreken. Van de 30.000 boeken die tot dusver in het Afrikaans verschenen zouden er slechts 13 van de hand van ‘bruine’ auteurs zijn. Het kongres vond geen ander antwoord op die vaststellingen dan een motie om de regering te verzoeken het onderwijs van het Afrikaans te bevorderen (op te leggen?) in de scholen voor de ‘zwarten’...
De F.A.K. zal met vrucht te rade kunnen gaan bij prof. Gerrit Viljoen, rektor van de Randse Afrikaanse Universiteit te Johannesburg. In een opmerkelijke rede tijdens een symposium aan zijn instelling (afgedrukt in Rapport van 10 augustus 1975) heeft hij de vinger op de wonde gelegd. Hij zei onder meer: ‘Die toekoms van Afrikaans is 'n toekoms bestaande uit die hele wye verskeidenheid van lewe en strewe, van die leefwyse, dink en doen van almal en alle groepe wat Afrikaans gebruikers. Daarom verg die toekoms van nis uitgespreek word oor onverskilligheid of selfs antipatie by bepaalde bevolkingsgroepe oor die gebruik van Afrikaans. Hierdie houding is gedeeltelik het gevolg van 'n verwerping van Afrikaans as die taal van mense wie se politieke of sociale houdings en standpunte verwerp word. Maar dit is ook die gevolg van 'n onverantwoorde eksklusiviteit onder Afrikaners wat die gebruik van “hulle” taal jaloers wil beperk tot die binnekring van “suiwer” gebruikers. Daarom verg die toekoms van Afrikaans 'n groter openheid teenoor alle soorte Afrikaanspraters. Dit is in elk geval 'n verlore stryd om deur wette en regulasies ander volksgroepe te probeer dwing om in hul skole, kolleges en universiteite Afrikaans as voertaal te besig as ons optrede as die hoofdraers van Afrikaans hulle nie as 't ware aanlok om ons taal ook hulle taal te maak nie...’
Dit is duidelijke taal, maar ze blijft beperkt tot de louter taalkundige aspekten en implikaties. Gelukkig zijn er ook nog andere berichten uit Zuid-Afrika, die de hele problematiek in een veel breder kader plaatsen. Op 9 juli 1975 werd namelijk te Broederstroom, bij Pretoria, de Afrikaanse Skrywersbond opgericht, die open staat voor schrijvers van alle rassen. Al wie in het Afrikaans schrijft of er zich anders verdienstelijk voor maakt, kan lid worden. Daarbij zal de kleur van hun huid geen rol spelen. Hier wordt duidelijk afstand genomen van de F.A.K. en van de officiële Akademie vir Wetenskap en Kuns | |
[pagina 40]
| |
(die vroeger de ‘bruine’ Adam Small geweerd heeft!). Elsa JoubertGa naar eind(6) kreeg geestdriftige bijval toen ze poneerde dat het multiraciale Afrikaans niet tot één bevolkingsgroep beperkt kon blijven. En André P. Brink (van wie Kennis van die Aand in Zuid-Afrika verboden werd) verklaarde er, dat de Afrikaanse literatuur, indien ze verder beknot wordt, ondergronds zal moeten gaan werken. Op het punt van de censuur liet de Skrywersbond niet de minste twijfel bestaan: geen auteur die ook maar iets met het officieel censuurapparaat te maken heeft, kan tot de bond toetreden. (Het eerste slachtoffer was bij de oprichting aanwezig: Anna M. Louw). Het is wellicht gewaagd een definitief oordeel te vellen op grond van de fragmentarische gegevens die ons daarover bekend zijn, maar het ziet er naar uit dat belangstellende Nederlanders en Vlamingen in de Skrywersbond een onverdachte gesprekspartner zullen kunnen vinden, waar ze tot nu toe via de officiële Akademie alleen maar in kontakt konden komen met het meest ortodokse nationalistische milieu.
Dat er nog heel veel moet veranderen voordat een onvertroebelde verhouding mogelijk zal zijn tussen twee zo sterk verwante taalgebieden als het Nederlandse en het Afrikaanse blijkt niet alleen uit de gewraakte censuurwetten, maar nog veel meer uit de wetten tegen het terrorisme. Zoals bekend is Breyten Breytenbach aangehouden (19 augustus 1975) en tot 9 jaar hechtenis veroordeeld (26 november) wegens terroristische activiteiten. Hij zou schuld bekend en spijt betuigd hebben, anders was hij nog zwaarder bestraft. Bevoegder personen zullen moeten oordelen over de rechtvaardigheid van dit vonnis. Wat ik hier vooral wil beklemtonen, is dat de ogenschijnlijk snelle manier waarop het geval Breytenbach afgehandeld werd ons niet mag doen vergeten dat er enorm veel andere gevallen in Zuid-Afrika voorkomen die de publieke opinie niet of nauwelijks bereiken. Even voor Breytenbach werden vijf andere personen aangehouden, onder wie Jim Polley, die in 1973 het boek Die Sestigers samensteldeGa naar eind(7). Zij zijn minder bekend en zullen wellicht niet mogen rekenen op een openbare aanklager die de minimum-straf vraagt, maar vooral, hun verder lot zal de internationale pers niet bereiken. Zal met hen niet hetzelfde gebeuren als met Thomas Manthata die 230 dagen in afzondering opgesloten zat en toen plotseling zonder proces buiten beschuldiging gesteld werd?Ga naar eind(8) Een wetgeving die zoiets mogelijk maakt verdient werkelijk de naam die A.P. Brink haar gaf, namelijk: ‘ons trop Middeleeuse wette’.
Dit alles in acht genomen is het niet te verwonderen dat op de plechtigheid van 10 oktober 1975 op Paarlberg de meeste toonaangevende Afrikaanse auteurs, zowel als de politieke leiders van de twee miljoen Afrikaanssprekende ‘bruinmense’ wegblevenGa naar eind(9). Het is voor iedere belangstellende duidelijk dat het Afrikaans als voertaal van een jonge, vitale letterkunde bewondering en aandacht verdient. Er zijn al literaire werken in verschenen op wereldnivo. Ik denk daarbij aan dichters als N.P. van Wyk Louw, El. Eybers en D.J. Opperman, ik denk aan een romanschrijver als Etienne Leroux en aan Adam Small's Kanna hy kô hystoe. Daarnaast is er nog zoveel dat de moeite van een | |
[pagina 41]
| |
kennismaking waard is of dat tot iemands kultureel bezit blijft behoren: Boerneef, Ingrid Jonker, Frans Venter e.a. Maar onze literaire belangstelling en bewondering kunnen onmogelijk onverdeeld zijn, zolang aan de omgeving waarin die letterkunde ontstaat en zich beweegt zoveel smetten van diskriminatie en onderdrukking kleven. En niemand kan het ons euvel duiden als we intussen ook wensen te luisteren naar de stem van hen die in Zuid-Afrika tegen de stroom oproeien. |
|