Men vroeg zich ongerust af hoe deze vrijzinnige kineasten, berucht om hun handig inspelen op seks en erotiek, een roman met een honderd procent religieuze tematiek in beeld zouden brengen. Bij het afwerken van het uiteindelijke scenario drukten zij hun eigen visie op de roman zo sterk door dat de schrijfster afzag van haar medewerking. Zo kregen Drouot en Collet de vrije hand om van de religieuze roman een film te maken met een ateïstisch slot, dat totaal ingaat tegen de strekking van het werk van Maria Rosseels. Het filmverhaal zelf is echter in grote trekken identiek aan het romanverhaal.
Het is de kroniek van de Arnaulds, een verarmde adelijke familie met streng jansenistische opvattingen, die een van het dorpsleven geïsoleerd wereldje vormt ergens in Vlaanderen op het einde van de jaren dertig. Als kind is een van de dochters, Sabine (Nellie Rosiers), tijdens het spelen met haar broer Simon (Hans Royaards) uit een boom gevallen en verlamd geraakt. Volwassen gaat Sabine beseffen dat ze als vrouw wegens haar fysieke handikap niet meetelt. Haar geloof brengt troost en later hoop op een mirakel. Joris (Jules Hamel), een vriend van Simon, die verliefd op haar is en wiens liefde ze, gekomplekseerd door haar verlamming, aanvankelijk afwijst, brengt een Amerikaanse dokter bij haar. Door spiermassage weet hij Sabine te genezen. Ondertussen heeft deze een belofte gedaan aan God: als ze één jaar als een gewone vrouw naast Joris mag wandelen, zal ze de rest van haar leven aan God wijden. Ze trouwt Joris echter zodra ze genezen is, hun kind wordt doodgeboren en Joris wordt tijdens de oorlog door verzetslieden neergeschoten. Ook Simon is ondertussen als soldaat gesneuveld, terwijl haar zus Gertrude (Josine van Dalsum) in het klooster trad. Sabine ziet zich door God gestraft en wil vooralsnog haar belofte nakomen: ze voegt zich bij Gertrude. In het klooster is het gestel van Gertrude door vasten en boetedoening zo erg ondermijnd dat ze eraan bezwijkt. Sabine maakt haar doodstrijd mee, waarin Gertrude een geloofskrisis beleeft. Ook Sabine's godsbeeld gaat hierbij aan het wankelen en ze treedt uit het klooster. Ze weigert terug te keren naar het ouderlijk huis, Trois Fontaines, en vertrekt naar India. Daar wordt ze gekonfronteerd met de slaafse onderworpenheid aan een god die honger en ellende doet aanvaarden. Steeds meer twijfelt ze aan een godsbestaan. Bij haar zuster Marie-Anne (Elly Koot), die reeds vroeg het katolieke familiemilieu was ontvlucht, biecht ze haar leven op. Marie-Anne zet haar aan voortaan zonder God te leven.
Dit verhaal is weergegeven in flash-backs: Sabine Arnauld komt in de eerste sekwens in India bij Marie-Anne aan en vertelt er haar leven op Trois Fontaines, haar wedervaren in het klooster en haar konfrontatie met India. In de loop van de film duiken het gelaat van Sabine, die haar monoloog houdt, en dat van haar zus die toeluistert herhaaldelijk op.
Men kan zich alvast afvragen in hoeverre de steeds terugkerende close-ups van de vertellende Sabine, afgewisseld met die van de nogal onbewogen toeluisterende Marie-Anne, funktioneel zijn. De betrokkenheid van de toeschouwer met het hoofdpersonage, waaruit het hele gebeuren wordt gezien, wordt er telkens door verstoord. Dit literaire procédé, soms uitlopend op offscreenkommentaar, hindert in zijn overbodigheid veeleer, maar was voor de kineasten uiteraard een gemakkelijk middel om de hoofdsekwenties aan elkaar te lijmen.
Verder zijn de drie delen van de film erg onevenwichtig uitgebouwd. Het eerste deel, waarin het leven op Trois Fontaines is geschetst, overtuigt sterk. Collet en Drouot tonen zich er volwaardige kineasten die alle filmische middelen hanteren om Sabine's verscheurd zijn tussen hevig verlangen naar een bestaan als volwaardig mens en angst voor de god die haar lot heeft bepaald, uit te beelden. Dit deel is beslist een hoogtepunt in wat de Vlaamse film totnutoe bracht. De knap gemonteerde beelden schetsen in bondige, soms vaag gehouden trekken het dagelijks leven van en de verhoudingen tussen de Arnaulds. Sabine's verlangens, herinneringen en dromen, haar hoop en angst worden in krachtige, flitsende, zich soms herhalende opnamen geëvoceerd. Op een bepaald ogenblik worden op handige wijze enkele tijdsdokumenten ingelast. Minder geslaagd is de nadrukkelijke, gemakkelijke effekten najagende muziek van Pieter Verlinden. Dit eerste deel dat toch zowat zestig van de 105 minuten durende film vult, is echter zo sterk in beeld gebracht dat het heel wat cinefielen met de prent zal verzoenen.
De film verliest zijn boeiend karakter in het deel waarin het kloosterleven wordt weergegeven. Hier overweegt het woord in plaats van het beeld. Het ritme gaat verloren in gesprekken over het godsbegrip en de geestelijke roeping, die op een nogal stereotype wijze gedraaid zijn. De dood van Gertrude is een erg emotionele, zelfs patetisch aandoende sekwens.