ste vermelding is omstreeks 1400 die van Jean Humbert, eerst in Arras, vervolgens in Dijon, als kanselier van Jan zonder Vrees. In de zestiende eeuw duikt de familie in Genève op. In 1698 blijkt Leonard Humbert uit Genève naar Amsterdam te zijn geemigreerd, zeven jaar later gevolgd door zijn zoon Pierre, die in 1721 Emilie de Superville trouwt, het huwelijk, waaruit in 1734 Jean werd geboren, de vader van onze Humbert de Superville, David Pierre, in het jaar 1770 geboren.
Wij weten dus dat zijn tweede naam, de Superville, die van moederszijde is, een geslacht van medici en van protestanten, zodat een Daniël de Superville naar Holland vluchtte, waar hij in Rotterdam een beroemd kanselredenaar moet zijn geweest. De voornaam Giottin heeft David Pierre zelf laten toevoegen: het was zijn bijnaam en lievelingsnaam in Rome: Giottino, de kleine Giotto, en werpt al direkt een licht vooruit op zijn eigen artistieke voorkeur: de Italiaanse ‘primitieven’ uit de eerste voorgeschiedenis van de Renaissance.
Van direkte betekenis voor David Pierre was het, dat zijn vader een geëerd schilder was (er zijn portretten van hem bekend), die bij Fournier in Parijs had gestudeerd en zijn vak in Amsterdam maar vooral in Den Haag uitoefende. Dankzij die vader, een man van grote kultuur, werd ook David Pierre al jong in de wereld van kunst en kultuur opgenomen. Hij leerde behalve de moderne talen ook Grieks, Latijn, Hebreeuws en Italiaans, drukte zich het makkelijkst nog steeds in het Frans uit. Bovendien was hij al vroeg voorbestemd om kunstenaar te worden, al op zijn elfde jaar lid van de Haagse schilders-konfrerie Pictura en zeven jaar later, 1788, winnaar van de gouden medaille.
Daarop volgt dan zijn vertrek, volgens de artistieke idealen van zijn tijd, naar Rome, weer het Mekka van de jonge kunstenaars, een reis mogelijk gemaakt dankzij een mecenas, een gewezen ambassadeur aan het Franse hof. In dat Rome, waar talloze jonge kunstenaars in die jaren (zoals ook in de zeventiende eeuw) wonen en werken, Duitsers, Skandinaviërs, Oostenrijkers, Engelsen, maar vooral ook Fransen, om er naar de grote meesters maar ook naar de antieken te studeren, om er deels ook hun eigen bohémienbestaan te leven, vermengen de Ideeën omtrent de kunst zich met de nieuwe ideeën in een gistend Europa, waar de Franse revolutie uitbreekt juist op het ogenblik, dat de negentien-jarige Humbert de Superville in de Pauselijke stad arriveert. Vooral de Academia de Franca van de Franse kunstenaars wordt een waar centrum van revolutionaire gedachten en in die kring moeten wij Humbert dan ook al vroeg aanwezig denken.
Aanvankelijk is hij meer de aankomende student geweest, die anatomie studeerde, de oude meesters en klassieke beelden kopieerde, maar ook met zijn brede belangstelling de Griekse en Romeinse schrijvers en Dante bestudeerde. Belangrijk is na vier jaar de ontmoeting met de Engelse kunstenaar en verzamelaar W. Young Ottley, een groot bewonderaar van de vroege schilderkunst der 13e tot 15e eeuwse fresko's, die hem op zijn reizen naar Umbrië en Toscane meeneemt (de naam Giottino) wijst later op de liefde, die ook Humbert overneemt) en waarvan tekeningen bewaard zijn gebleven, die evenwel in de Venetiaanse Accademia zijn beland, waarschijnlijk nadat veel van zijn werk tijdens een latere gevangenschap werd gekonfiskeerd of gestolen. Ook deze reis diende misschien al om een Pauselijk Rome te ontvluchten, dat voor een jonge rebel als Humbert, aanhanger van revolutie, verlichting en vrijheid, onveilig was geworden.
Die gezindheid blijkt vooral, wanneer na verjaging van de Paus door Franse troepen Rome in 1798 een republikeins bewind krijgt, waar in ook onze achtentwintigjarige Hollander een rol speelt. Er zijn van zijn hand een aantal tekeningen van republikeinse feesten bekend, die men in Rome moet zoeken in het Museo Napoleonico. Hij neemt ook deel aan de verdediging door het Franse leger en wordt met de leidende figuren van de opstand in de kerkers van Civitacecchia gevangen gezet, wanneer al in 1799 de republikeinen de nederlaag lijden tegen de legers van de Pausgezinde koning van Napels.
Van die gevangenisperiode zijn betrekkelijk weinig gegevens tot ons gekomen, maar wel tekeningen van zijn hand, die duidelijk laten zien, dat de dramatische gebeurtenissen en omstandigheden een diepe indruk op hem hebben gemaakt. Er zijn zonder twijfel interessante aspekten in zijn oudere studies naar architektuur, vroege schilderkunst en andere motieven, juist ook in zijn kunsthistorische voorkeuren, maar pas in de gevangenistekeningen breekt een dramatisch element door, zelfs iets van wat we ‘vizionnair’ zouden kunnen noemen. Indringend zijn vooral de getekende portretten van zijn bevriende lotgenoten, zoals de zieke Cagliuffi.
Overzien wij wat van zijn Romeinse jaren bekend is, dan behoorde hij tot een vooral Frans