verhalen), dan staat men toch wel versteld van de destijds gemaakte bombarie. Dat vinden de lezers in Nederland en België kennelijk ook, want het heeft in de laatste tien jaar nauwelijks meer verkocht. En toch is Menuet een literair meesterwerk.
Het bewijs hiervoor wordt geleverd in een recente studie van mevrouw Hannemieke Postma-Nelemans, getiteld Het perspectief in ‘Menuet’. Zoals de titel van het lijvige onderzoek al aanduidt, beperkt de schrijfster zich tot één enkel aspekt. Gelukkig treedt zij buiten deze zelfopgelegde beperking, enerzijds omdat met het perspektief een aantal zaken samenhangen, anderzijds omdat de beschrijving van de bouw van een roman heel moeilijk los van de inhoud te behandelen is.
Dat neemt niet weg dat het mogelijk was geweest het bouwplan te analyseren, zonder uitspraken te doen over het thema van Menuet. Geheel volgens de door de titel en het voorwoord gewekte verwachtingen, krijgt de bouw de meeste aandacht. En dat is helemaal niet verwonderlijk, want juist die architektuur valt direkt op als merkwaardig. Maar er is meer: alle effekten die de tekst bij de lezer teweeg brengt, worden door het bouwplan veroorzaakt.
Ik zal nu eerst ingaan op de vraag hoe Menuet in elkaar zit en het belangrijkste resultaat ervan, korrektie, aan de hand van twee voorbeelden laten zien.
De roman bestaat uit drie, door bladzijden ‘wit’ van elkaar gescheiden verhalen, die verteld worden door drie verschillende mensen in de ik-vorm. Het eerste verhaal wordt door ‘de man’ verteld, het tweede door ‘het meisje’ en het laatste door ‘de vrouw’. Het typische is nu dat alle verhalen over dezelfde gebeurtenissen gaan. Op het eerste gezicht lijkt deze romanvorm saai: je leest drie keer hetzelfde verhaal! Toch is dat helemaal niet waar. Elke verteller doet zijn relaas in de ik-vorm uiterst subjektief. Op heel weinig plaatsen krijgt men waarnemingsgewijs beschreven wat er gebeurt; de ikken geven elk hun visie op de gebeurtenissen en juist om die visie en hun innerlijk, hun denkwereld gaat het. We komen primair de visies te weten, de interpretaties van de ikken (die altijd fragmentarisch zijn) en pas aan het eind kunnen we als lezer aan de hand van de drie verschillende interpretaties de gebeurtenis rekonstrueren.
In Menuet kan men zien, wat voor een formidabele vakman Louis Paul Boon is. Drie keer praktisch hetzelfde verhaal laten vertellen door drie ikken, zonder dat je als lezer maar ook eens het gevoel krijgt ‘dat heb ik al gelezen’, dát betekent een perfekte hantering van de pen. Boon verstaat zijn metier - en voor wie daar nog niet van overtuigd was, die moet Menuet maar eens lezen.
Ook Hannemieke Postma-Nelemans verstaat haar vak, al is dat een totaal ander. Met de uiterste omzichtigheid, stap voor stap te werk gaand, legt zij het bouwplan van deze eksperimentele roman bloot. Deze werkwijze - waarvan ik vind dat die de literatuurwetenschapper eigen moet zijn - vergt van de lezer wel veel geduld, en ik zal het maar duidelijk zeggen: de fervente Louis Paul Boon-fans die niet of nauwelijks thuis zijn in de literaire teorie en in de opbouw van een literair-teoretisch betoog, zullen weinig plezier beleven aan deze studie. Van de ‘gewone lezer - waarvoor mevrouw Postma-Nelemans' studie ook niet geschreven is - vergt het betoog teveel achtergrondkennis, geduld en doorzettingsvermogen.
In hoofdstuk II wordt het centrale deel van het onderzoek verricht. Hannemieke Postma-Nelemans zet hier twaalf scènes naast elkaar die minstens twee keer in de drie verhalen verteld worden. Het spreekt vanzelf dat er uitgebreid geciteerd wordt, met het doel na te gaan hoe elk van de drie vertellers de bewuste gebeurtenis interpreteert, beleeft, vertelt. Doordat elke verteller het gebeuren anders ziet en beleeft, ontstaat er een uiterst geraffineerd spel met de lezer. Hoe geraffineerd, wil ik graag laten zien: Aan het eind van het verhaal breekt de man, die in de vrieskelders werkt, zijn been. De waarde die elk van de ikken aan het gebeuren hecht is zeer verschillend. De man beschouwt het als een ongeluk: ‘Toen stortte ik plots van de ijzeren overloop naar beneden. Het is dwaas zoiets, gelijk een ongeluk immers dwaas is. Ik kende die kelders gelijk mijn broekzak... een enkel ogenblik moest ik vergeten zijn dat die overloop vier meter hoog van de begane grond was’ (p. 118, ik citeer naar de laatste druk van Menuet, Menuet en andere verhalen, Amsterdam, 1974. Het meisje beschouwt in haar verhaal het ongeluk vanuit de hulpeloosheid van de man, terwijl de vrouw direkt aan zelfmoord denkt: ‘Ik heb het qevreesd, al die tijd. Ik wist dat het gebeuren zou, vroeg of laat - en nu almeteens naar aanleiding van het kind dat niet zijn kind was’ (p. 174).
Men kan hier goed zien welke effekten een dergelijke romanbouw oplevert. We worden eerst met de mening van de man gekonfronteerd, een dertigtal bladzijden later volgt de interpretatie van het meisje en weer enkele