liefdheid en liefde laat Bolet steeds de alom aanwezige buitenwereld meespelen. Slapheid en gebrek aan karakter verhinderen Hans Bolet om Gisa Rainer uit haar isolement te halen. Wat Gisa bij Hans zocht, blijft haar tenslotte toch ontzegd: steun en liefde. In een uiterste vertwijfeling, na gehoord te hebben dat zij naar een werkkamp toe moet om zodoende de notaris de voorgeschoten verblijfskosten te vergoeden, poogt zij Hans voor vast aan zich te binden, door van hem een kind te verlangen. Op dat moment duikt de sterke invloed van Hans zijn ouders weer op: ‘Nooit, nooit,’ schreeuwde ik radeloos, ‘mijn vader en mijn moeder zouden...’ Gisa trekt dan haar konklusie: zij verlaat het Westbrabantse stadje, dat door zijn zogenaamde vergevingsgezindheid haar kapot gemaakt heeft. Hans zijn opstandigheid wordt groter en groter, terwijl kerk, gezin en maatschappij de strop steeds verder dichttrekken: onder het goedkeurend oog van kapelaan Vielvooye en van zijn ouders krijgt Hans de kans van zijn leven door op het notariskantoor te kunnen gaan werken. Iedereen vindt dat Hans hier uiterst dankbaar voor moet zijn. In een uitbarsting van razernij keert hij zich tegen de kapelaan, een oude tante en zijn ouders. Konsekwent denkt en handelt hij verder. Hans Bolet zal geen genadebrood van de notaris eten. Hij gaat Gisa Rainer achterna; het is geen vlucht uit zijn milieu, wel een breuk ermee.
Veel oudere lezers van katolieke huize zullen in dit romandebuut van Jan Cartens een sfeer aantreffen die hen bekend zal zijn uit de tijd van het Rijke Roomse Leven, een tijd die bij hen toch nauwelijks gedachten van heimwee zal oproepen. Altans, het door Cartens geschetste beeld van de zo bevoogdende kapelaan zal door niemand meer hier en nu gewenst worden. Werkelijkheidsgetrouw is dat beeld uiteraard niet, daar is het te zwart-wit voor getekend, maar ook binnen het kader van het boek is het optreden van deze ‘evangelische deurwaarder’ niet overal geloofwaardig. De kleinburgerlijke wereld van de notaris en de familie Bolet is wel alleszins aannemelijk. Deze wereld heeft bestaan en de mentaliteit die er heerste, heerst ook nu nog, want die is van alle tijden. Het sterkst is Cartens dan ook als hij het wezenlijke in dat bourgeoismilieu aanduidt, het zwakst bij de tekening van de kapelaan, de vertegenwoordiger van de klerus, die te zeer naar een groteske karikatuur zweemt.
De meest intrigerende en boeiende figuur is in dit romandebuut de jongen Hans Bolet geworden. In hem heeft Cartens het generatiekonflikt gestalte gegeven, en wel op een wijze die de lezer sterk zal boeien Zeer moeizaam en na heel veel strijd zien we deze jongen zich vrij vechten uit de ban van zijn ouderlijk milieu. Hoewel zijn opstandigheid groeit, is en blijft Hans Bolet voor de buitenwereld toch de gewillige gymnasiast die ook veel te danken heeft aan de heren notabelen van het stadje. Zijn inkasseringsvermogen is erg groot, maar niet onbegrensd. Als het hem al te bar gaat worden, trekt hij zijn konklusies, het enige mogelijke: zijn zoektocht naar Gisa Rainer.
Het motto voor Dat meisje uit München ontleende Jan Cartens aan de bundel Hierzulande van Heinrich Böll: ‘Zu allen Zeiten und in allen Kulturen sind Kinder gequällt worden, weil die Erwachsenen ihnen ihre Optik aufzuzwingen versuchten. Am Ende stand der Alarmruf: du bist doch kein Kind mehr! Damit waren die Kinder sowohl freigesprochen wie verurteilt: nicht mehr Kind, sondern Sohn, Tochter, verantwortlich, der Zeit unterworfen, auf ein Ziel angesetzt: den Platz in der Welt zu finden’. Inderdaad, ook de volwassenen uit het Westbrabantse stadje pogen de ‘kinderen’ naar hun hand te zetten, en hen de wereld te laten beschouwen zoals zij het graag zien. Maar de wereld van de volwassene is een wereld van schone schijn, het is een onechte wereld: de volwassenen pretenderen vergevingsgezind te zijn, barmhartig te zijn, hun naasten te beminnen. Maar het is slechts een pretenderen, want in wezen zijn ze slechts het tegendeel: ze zijn haatdragend, onbarmhartig en liefdeloos. En het trieste is, dat die volwassenen, tante Anna, de notaris en vooral de kapelaan, en de ouders Bolet dat niet in de gaten krijgen. Slechts Hans Bolet komt na lange tijd tot inzicht, en kiest partij. Na voortdurend falen in het beoefenen van humanitaire en kristelijke deugden, volgt hij tenslotte de weg van zijn hart en van zijn verstand.
De tragiek in dit verhaal schuilt in het feit dat buiten Hans niemand in de gaten krijgt dat het objekt van de vergevingsgezindheid, Gisa Rainer, volledig psychisch kapot gemaakt gaat worden, als er niet ingegrepen wordt. Er wordt ingegrepen, helaas door haarzelf; totaal vereenzaamd vlucht ze weg: ‘Ik heb hier niet eens een naam. Ik ben maar een meid uit München. De meesten willen niets met mij te maken hebben, ‘Maar jij’, beet ze hem toe, ‘jij bent een huichelaar, jij bent de grootste judas van die hele troep’.
Met dit debuut heeft Jan Cartens een zeer boeiende roman het licht laten zien. Van begin tot