Ons Erfdeel. Jaargang 18
(1975)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 689]
| ||||||
vlaming in zaïredrs. k. franssens In 1975, vijftien jaar na de onafhankelijkheidsverklaring van Belgisch Kongo, over de stand en de invloed van de Nederlandse kultuur in Zaïre schrijven, is bepaald geen geringe opgave. Het land is enorm groot, 128 maal Vlaanderen; de politieke dekolonisatie heeft de bestaande banden tussen de Vlamingen zo niet verbroken, dan toch losser gemaakt; de mentale dekolonisatie heeft tot gevolg dat van verdere groei praktisch of geen sprake meer kan zijn.
Zeker moeten wij, als Vlamingen, hiervoor begrip hebben, omdat ook wij een strijd voor onze eigenheid hebben moeten voeren en dit nog doen, onder omstandigheden die in vele gevallen analoog waren. Dit artikel mag ook geen inmenging betekenen in de kulturele politiek van de jonge Zaïre-staat, op zoek naar een eigen struktuur, samengebald in dit ene woord ‘authenticité’. Hoogstens kan verwezen worden naar de ‘regeneration’ van Gandhi, het ‘America for the Americans’ van Monroë en het ‘Vlaming zijn dat God Vlaming schiep’ van ons eigen volk.
Het zou betrekkelijk eenvoudig zijn een lijst te geven van gelukte en mislukte aktiviteiten, de medewerking en de tegenkanting van alle dagen, de soms pietluttige prestigestrijd van Vlaamse en wouldbe Vlaamse organisaties, de geringe of haast niet-bestaande hulp van Belgische of Vlaamse zijde bij het uitwerken van initiatieven voor de Vlamingen in Zaïre, de persoonlijke simpatieën of antipatieen die hier, als broussevuren, gemakkelijk en hoog oplaaien. Liever gaan we na, hoe de situatie vroeger was, hoe ze nu is, wat er gedaan zou kunnen worden en | ||||||
[pagina 690]
| ||||||
vooral of het onder de huidige omstandigheden nog zin heeft.
De vraag of onze aanwezigheid in onze vroegere kolonie nog vereist is en op welke gronden ze berust, d.w.z. de balans opmaken van de Belgische Technische samenwerking, de missionering, de privaat-sektor, de industriële of financiële belangengroepen valt dan ook totaal buiten de grenzen van deze bijdrage. Alleen over de Vlaming, ongeacht de reden van zijn aanwezigheid, gaat het hier.
Het lijkt ons interessant een vergelijking te maken tussen de kulturele situatie van de Vlaming vóór 1960 in Belgisch Kongo en die van na 1960 in Zaïre.
We gaan uit van det principe dat elk volk, waar ook ter wereld, recht heeft op zijn eigen kultuur; dit impliceert de verplichting deze kultuur te verdedigen en tevens dat de andere groepen dit recht moeten erkennen en onaangetast laten.
Dit is, tijdens de koloniale periode, niet gebeurd in Kongo, evenmin als dit in het België van toen gebeurde. De kolonisatie had in feite plaats op twee vlakken: de suprematie van Frankofoon op Vlaming en die van Frankofoon en Vlaming zelf op de inlander.
Illustratief in dit verband is wel het volgend artikel, verschenen in De kleine gazet van 8 maart 1885, onmiddellijk na de Konferentie van Berlijn, waarbij Leopold II de nieuwe Kongostaat toegewezen werd en waarin gesproken wordt over de grondwet die hij zal krijgen: ‘de negers zullen zich over die wet niet te beklagen hebben; onze Vorst heeft een goed hart, en hij zou nog geenen Vlaming, laat staat eenen neger kunnen of willen kwaad doen. Daarom zorgde hij dan ook voor vrijzinnige wetgevers. Sir Travers Twiss en andere hoofdmannen van internationaal recht werden door hem aangesproken. Een oogenblik dacht hij dan ook aan zijnen gewezen minister Rolin-Jacquemijns, maar te bekwamen tijde herinnerde hij zich wat de kleine gazet over de handelwijze van dit heerschap jegens de Vlamingen gezegd had en wijselijk liet de Vorst hem slippen.
Léopold wil toch, dat in zijnen nieuwen staat wat beter dan in zijnen ouden het taalrecht der inboorlingen gewaarborgd zij. Al dadelijk heeft hij beslist dat de onderkoning van Midden-Afrika een man moet zijn, die beter de negers te woord kan staan dan hij zelf het voor de Vlamingen kan doen, en daarom heeft hij den beroemden reiziger Stanley uitgekozen.
Verder heeft hij te Brussel een soort van Hoogeschool opgericht, waar de talen der Congolanden zullen onderwezen worden, op eenen ernstiger voet dan het Nederlandsch in onze gestichten van middelbaar en hooger onderwijs wordt geleeraard. Al de beambten van den nieuwen staat zullen verplicht zijn de taal des volks te leeren; geen rechter of prokureur des konings zal in het nieuwe land worden aangesteld zonder dat hij door ernstige examens bewezen hebbe, dat hij de taal der beschuldigden niet enkel zal kunnen verstaan maar ook zal kunnen bezigen in zijn rekwisitoriums.
Geen officier over negertroepen, geen gendarm, geen wachter der spoorwegen zal op de boorden der Congo worden benoemd, die niet behoorlijk de taal der menschen van ginder spreekt, en geen zal in zijn ambt behouden worden indien hij de taal niet bezigt en behandelt met | ||||||
[pagina 691]
| ||||||
al den eerbied die aan de moedertaal van een volk verschuldigd is.
Heeft de Koning het zelf gevonden, heeft Sir Travers Twiss het hem doen verstaan; wij weten het niet zeker maar stellig is het dat hij in al zijn verordeningen en schikkingen uitgaat van den stelregel, dat het wel waar is, dat de Vlamingen zich laten negeren in hun eigen land, maar dat het hoogst onstaatkundig, onrechtvaardig en gevaarlijk zou zijn de negers in hun eigen land op dezelfde wijze te regeeren.
De verdrukking van den Vlaming zal op die wijze dan toch tot iets gediend hebben. ... Het is niet alles, het is niet veel, maar het is toch iets.... Heil dus nog eens aan de Vorst van Vlamingen en Walen, aan den Sultan van het Congoland, dat zich daar slingert om den Evenaar, enz... Eer en lof aan hem die zich de lessen der ondervinding heeft weten ten nutte maken. Misschien als hij of zijn zoon of zijn kleinzoon na vijftienjarige regeering in Midden-Afrika daar zal geleerd hebben hoe doodeenvoudig en rechtvaardig het is elk volk zijn taal te laten, hoeveel gemakkelijker het is met die eerbiediging van ieders recht het regeeren gaat, zullen zij tot de overtuiging komen, dat alles te samen genomen, en alles wel en rijp bedacht en overwogen, het nog beter zou zijn dat ook aan de Vlamingen hun volle recht werd gegeven, dat ook hier de moedertaal in de hoogere schoolen werd geleerd, in de gerechtshoven gebezigd, door de ambtenaars gesproken. Misschien komt ons Koningshuis er dan eindelijk zelfs toe de taal der meerderheid hunner onderdanen te spreken - indien er dan nog Vlamingen zijn!!’ De onbekend gebleven schrijver van dit artikel had wel een heldere kijk op de toekomst; van de negentien ministers van kolonie en de tien goeverneurs-generaal kan het aantal Vlamingen gemakkelijk op één hand geteld worden.
Vooral de subalterne kaders bestonden, zoals in België, uit Vlamingen. Zij hielden het meest direkte kontakt met de autochtone bevolking. Deze gaf aan de Belgen de naam ‘Flamands’ en de koloniale periode heet nu nog in de volksmond ‘le temps des Flamands’. Een bekend scheldwoord is ‘Sale Flamand’ dat soms nog opduikt bij moeilijkheden met een willekeurige blanke en dat zelfs onder elkaar gebruikt wordt.
Toch mogen we niet veralgemenen; dat er eens in de hoofdplaatsen van Kongo een bloeiend Vlaams verenigingsleven bestond, met eigen bladen, eigen radiouitzendingen, was voor een groot deel te danken aan de overheid waarvan de mentaliteit een weerspiegeling was van de politieke evolutie in het moederland.
Er bestond een bloeiend Nederlands kultuurleven in de Belgische kolonie, zoals blijkt uit het boeiende werk van A. Verthé Vlamingen in KongoGa naar eindnoot(1).
Dit werk handelt echter bijna uitsluitend over literatuur, maand- en weekbladen, toneelvoorstellingen, radioprogramma's, kulturele avonden en spreekt weinig of niet over de stelselmatige achterstelling van de Vlaming op alle mogelijke gebieden van het koloniale leven.
Het boek blijft zijn waarde behouden als uiting van een intens en geordend Vlaams leven in een definitief voorbije periode. Het is jammer dat in zeer goede en zeer bekende werken over Vlaanderen, zoals die van Manu Ruys en van Fons Robberechts/Jan van der StraetenGa naar eindnoot(2), met geen | ||||||
[pagina 692]
| ||||||
enkel woord gerept wordt over de Vlaamse kwestie en haar weerslag in en op Kongo.
Een belangrijk deel van de Vlaamse aktiviteiten in Kongo liet Verthé buiten beschouwing, nl. die op ekonomisch en wetenschappelijk gebied. Hiervan krijgt men een indruk door kennis te nemen van de reeksen publikaties, die aanwezig zijn in de Afrika-biblioteek te Brussel.
Deze rijkdom mag voor de Afrikaan niet verloren gaan. De universiteit zal hier een grote rol in te spelen hebben. Zo zal bijv. voor de Zaïriaanse historikus de tijd komen dat de kennis van het Nederlands noodzakelijk zal zijn om de koloniale periode te bestuderen, zoals die van het Latijn voor de Europese medievist. In de toekomst zal het zeker niet uitgesloten zijn dat met louter wetenschappelijke bedoelingen, een leerstoel in neerlandistiek aan de universiteit opgericht zal worden. Welke waren dan de uitingen van Vlaams kultuurleven in Belgisch Kongo?Ga naar eindnoot(3)
Op gebied van de pers was er vooral Band, Algemeen tijdschrift van Vlaams kultuurleven, waarvan de invloed niet te onderschatten is. Band werd opgericht in mei 1942 door Rik Cornelis, die de laatste der Goeverneurs-generaal zou zijn. Het is wel voldoende de zeer antivlaams gerichte geest van de oorlogsjaren in herinnering te brengen, om te begrijpen dat het een uiterst moedige daad was, in die omstandigheden over te gaan tot de stichting van dit tijdschrift. Tegenkanting ontbrak niet. Nochtans zal enkele jaren later het tijdschrift tot zo'n bloei komen dat de Afrikaanse grenzen overschreden werden en het verspreid zal worden onder al de Vlamingen in vijf werelddelen. Ook het opzet, aanvankelijk uitsluitend letterkundig, werd uitgebreid tot andere facetten met steeds de Vlaming als middelpunt. Wat Band gepresteerd heeft, blijft van onschatbare waarde. Zelfs na de onafhankelijkheid bleef het nog een tijdlang het bindingselement tussen de teruggekeerden in het moederland en verdedigde het hun belangen.
Hoofdzakelijk intellektueel gericht, deed Band de noodzaak aan degelijke en dagelijkse informatie voelen. De oprichting van een weekblad drong zich dan ook op.
Een poging daartoe werd gedaan in Shaba (ex-Katanga), in 1950. Definitief werd van wal gestoken door Gust Cool, voorzitter van het Algemeen Christelijk Vakverbond, die, in 1951, uit Brussel overkwam. Jos Lamote nam de hoofdredaktie waar en op 1 mei kwam het eerste nummer van de pers. Door allen, zelfs door de officiële instanties, werd De week begroet als de uiting van de vaste wil om als Vlaming in Kongo verbonden te blijven met eigen- en wereldgebeuren. Plannen bestonden om over te gaan tot de oprichting van een dagblad, maar aan die droom maakte de onafhankelijkheid een einde.
Wel werd, vanaf 1957, het blad uitgebreid met De week van Uilenspiegel, dat met kwinkslag en humor de soms bittere werkelijkheid aan de kaak stelde. De literaire familie werd in 1956 vergroot met Zuiderkruis dat we zouden willen betitelen als het blad van de Vlaming van Kongo.
Een nieuwe generatie van jongeren was immers in opkomst, namelijk zij die Kongo beschouwden niet als een ‘werkland’ maar als een ‘woonland’; die zich zagen als Vlaams-Afrikaander, hoe weinig realist deze opvatting, achteraf gezien, ook blijkt te zijn. Zij droomden ervan, met | ||||||
[pagina 693]
| ||||||
voor ogen de Suid-Afrikaanse letterkunde, die zoveel grote namen voortbracht, een eigen literatuur te scheppen, waarvan de ondertoon niet meer zou zijn het heimwee naar het moederland, maar wel het weten tot Afrika te behoren, met nieuwe karaktertrekken, zonder het Vlaming zijn op te geven: niet kijken naar Afrika, maar als geïntegreerde mens leven in Afrika.
De voornaamste vertegenwoordiger van deze richting was Walter Geerts, die in de redaktieraad bijgestaan werd door A. Verthé, alias Ange Clooster, en Eli Dynmarc. Later breidde de raad zich uit tot Bert van Straaten en Daniel Biebuyck.
Eveneens in 1956 kwam de P.E.N. club tot stand; deze schreef onder meer in haar blazoen de Vlaamse letterkunde en kultuur kenbaar te maken aan Afrikanen om zo tot een betere Belgisch-Kongolese verstandhouding te komen.
Het zou ons te ver leiden in dit beknopte historische overzicht alle aktiviteiten na te gaan, zoals die van de toneelkringen, Davidsfonds, V.A.B.-V.T.B. Dat zijn overigens geen typische uitingen van Vlaams-Afrikaans kultuurleven omdat hun aktie bepaald werd door de moederafdelingen in Vlaanderen. Toch mag de betekenis ervan niet onderschat worden, niet alleen omdat zij de Vlaming uit zijn isolement haalden en hem op de hoogte hielden van de Belgische toestanden, maar vooral omdat zij hem, misschien onbewust, de aanpassingsmogelijkheid gaven om niet als een totaal vervreemde zijn plaats in te nemen bij zijn definitieve en onvoorzien vervroegde terugkeer in 1960.
Een zeer speciaal probleem stelde het onderwijs, vooral omdat na de Tweede Wereldoorlog het aantal Vlamingen in Kongo steeds groter werd, zodat het, in 1959, circa 52.000 bedroeg. De pionniers van vroeger waren vervangen door huisgezinnen die allen de wens hadden hun kinderen een eigen onderwijs te geven. In 1912 was er reeds een Franstalige school voor Europese kinderen in Lubumbashi (ex-Elisabethstad).
De taalstrijd zou ook hier zijn gevolgen hebben. De kwestie stelde zich of de officiële taal van Kongo het Frans moest zijn, of moest hier ook het principe van de tweetaligheid opgelegd worden? In welke taal zou dan de Kongolees onderwezen worden?
De oplossing die aan dit probleem gegeven werd, was zeker rationeel en voorkwam de totale vervreemding van de inlander tegenover zijn eigen kultuurkring. Verheugend is wel de getuigenis van de Zaïriaanse schrijver Batsikama:
‘Et pourtant, en dépit de leur paternalisme qu'on a dit, à outrance, les Belges peuvent figurer parmi les rares colonialistes dont l'action n'a pas tellement miné la personnalité du colonisé. Tout au long de leur impérialisme, d'éminentes personnalités Belges n'avaient cessé de prêcher la nécessité de cultiver les langues indigènes, non pas, parce que appât touristique insigne, mais parce que, ainsi le déclarait R. Van Caeneghem dans la Revue Zaïre de juillet 1950 à la page 709, le développement d'une masse humaine selon son propre génie ne peut se faire que dans la langue de sa communauté...’Ga naar eindnoot(4)
Dit universeel principe had zowel voordelen voor de inlander als voor de Vlaming. Robert Cornevin is het met deze opvatting eens; hij verklaart, dat de taalstrijd in België, voortgezet in de kolonie, als rechtstreeks gevolg had dat de inlander een basisonderwijs kreeg in een van zijn | ||||||
[pagina 694]
| ||||||
lokale vernakulaire talen en daarbij, als tweede taal, een algemeen gebruikte Afrikaanse taal te leren kreeg. De meest bekwame inlanders hadden dan de mogelijkheid te kiezen tussen het Frans en het Nederlands als vreemde taalGa naar eindnoot(5).
Het middelbaar onderwijs werd vooral in het Frans verstrekt, al gebeurde het bij uitzondering wel eens, dat een patersschool in het Nederlands funktioneerde! Nu nog gebeurt het meer dan eens, dat een Zaïriaan ons in een perfekt Nederlands te woord staat.
Door onze eis voor eigen onderwijs steunden wij, wel of niet gewild, de rechtmatige eis van een gekoloniseerd volk. Niettemin kwam dit onderwijs moeilijk van de grond, omdat het, voor de lagere afdelingen van de school, slechts in 16 centra gegeven werd en, voor het middelbare, in slechts 4. Toch was er vanaf 1956 een grote vooruitgang te bespeuren omdat de eerste durvers doorgezet hebben en het vertrouwen langzamerhand groeide. Zoals in het tweede deel zal bewezen worden, waren de redenen van deze moeizame ontwikkeling dezelfden als nu.
Dit overzicht zou onvolledig zijn als we geen grote plaats zouden geven aan het gezelschapsleven, vooral vertegenwoordigd door de Vlaamse Vriendenkringen, gevestigd in de grote centra. Zeer vroeg deed de behoefte zich voelen, maar pas zeer laat werden ze opgericht: Lubumbashi in 1947, Kinshasa (ex-Leopoldstad) in 1948, daarna Mbandaka (Coquilhatstad), Kisangani (Stanleystad), Boenia, Bukavu, Busumbura, Kalemie (ex-Albertstad), Likasi (ex-Jadotstad), Kolwezi, Kamina, Kananga (ex-Luluaburg) en Matadi. Al deze kringen bestonden afzonderlijk; er was geen overkoepelende organisatie. Wel zijn er, vanaf 1958, pogingen in die richting gedaan, maar ook hieraan maakte de onafhankelijkheid een einde.
In hun statuten was echter een grote gelijkvormigheid. Het doel was steeds: de Vlamingen dichter bij elkaar brengen, zonder rekening te houden met ideologische verschillen, door middel van kulturele en ontspanningsaktiviteiten. Hun aktie mag als geslaagd beschouwd worden en de lijst van de uitgenodigde kunstenaars en sprekers, de toneelopvoeringen, enz. is indrukwekkend. Door het ontbreken echter van onderlinge binding zijn zij echter nooit een werkelijke drukkingsgroep geworden en bleven ook hun afzonderlijke akties geïsoleerd. Interessant is wel, op dit punt, de doktorstesis van de Nederlandse historikus Jan SchipperGa naar eindnoot(6).
De behoefte aan boeken werd slechts gedeeltelijk opgelost door de Nationale Biblioteken in de verschillende centra, maar meest nog door het partikulier initiatief van de kongregaties, vooral de Scheutisten en de Jesuïeten. Door dit alles kwamen de Vlamingen aan bod en de programma's van Radio Leopoldstad werden druk beluisterd.
Toen kwam 1960, voor de meesten die de tekenen aan de wand niet gezien hadden of niet wilden zien, als een donderslag. Alles werd omvergeworpen in dit land dat onvoorbereid zijn onafhankelijkheid vroeg en kreeg. Het was logisch en onvermijdelijk dat alles wat beschouwd werd als een verworvenheid verdween en er met totaal nieuwe middelen en vooral een andere optie verder gewerkt moest worden. | ||||||
Na 1960: Moeilijkheden - Verwezenlijkingen - Mogelijkheden.Gegrepen door paniek, de geschiedenis | ||||||
[pagina 695]
| ||||||
zal moeten uitwijzen of zij al dan niet gerechtvaardigd was, sommigen beweren dat zij gewild wasGa naar eindnoot(7), maar dit valt buiten ons bestek, vluchtten de Belgen naar het moederland en met hen verdween ook het grootste gedeelte van de aktieve uitingen van hun kultuurleven. Slechts enkelingen bleven ter plaatse, mensen uit de koloniale administratie en het onderwijs, plus personeelsleden van de maatschappijen. Later zou een groot gedeelte terugkeren vooral als leden van de Belgische Technische Bijstand. Op dit ogenblik, in 1975, wordt het aantal Belgen door de diensten van de Ambassade geschat op 31.000, door de Sabena op 33.000. Over de verhouding Vlamingen-Walen ontbreekt elk gegeven. Rekening houdend met het onderwijs, maar dit element moet men zeer voorzichtig gebruiken, omdat veel Nederlandstalige kinderen het Franse onderwijs volgen en in deze sektie daarenboven nog zeer veel Zaïrianen en vreemdelingen ingeschreven zijn, kunnen we uitgaan van een aantal van ca. 10.000 Vlamingen. Onmiddellijk na 1960 deed men er het beste aan zich zeer rustig te houden en zeker niet op te vallen door welke manifestaties ook, op gevaar af beschouwd te worden als staatsvijandig en dus ongewenst. Dat is trouwens volkomen normaal gezien in het licht van de nieuw-verworven en praktisch onbeschermde afhankelijkheid. In België trouwens hebben we, na 1945, dezelfde reakties gekend bij elke Vlaams-kulturele uiting! De houding van België in verband met de afscheiding van Katanga en Kassaï, was, op zijn minst gezegd, erg dubbelzinnig en zeker niet geschikt om het geschokte vertrouwen te herstellen. Toen eenmaal de periode van troebelen voorbij was, kon er opnieuw gewerkt worden en vanaf 1965-'66 ging alles zijn normale gang onder nieuwe omstandigheden en oude maar aangepaste vormen.
Laat ons stelselmatig dit alles nagaan. | ||||||
Nederlandstalig onderwijsGa naar eindnoot(8).Een eerste zorg was opnieuw een degelijk onderwijs in te richten voor onze kinderen. Dit zou echter niet gaan zonder moeilijkheden. Een kort historisch overzicht is hier zeker op zijn plaats. In Katanga (nu Shaba) was het grootste aantal kinderen ter plaatse gebleven en kon er dan ook, vanaf september 1960, overgegaan worden tot de oprichting van een Internationaal Instituut, waarvan de leraren leden waren van de Belgische Technische Bijstand. Slechts te Lubumbashi en te Kolwezi bleven de Nederlandse afdelingen, zij het dan zeer gereduceerd, bestaan. In de overige delen van Zaïre volgden de Franstalige kinderen de lessen in de Zairiaanse lagere en middelbare scholen. De Nederlandstalige kinderen werden toevertrouwd aan autonome afdelingen, in te richten in de plaatselijke scholen door de ouders, na een overeenkomst met de Zaïriaanse regering. Voor Kinshasa werd dit het Atheneum van Kalina (nu Gombe). Vooral door de steun van de Nederlandstalige ouders groeide dit uit tot een volledige humaniora in 1966-'67. In 1966 stonden de plaatselijke autoriteiten de oprichting toe van privé-scholen, dit op voorwaarde dat de leiding ervan toevertrouwd zou worden aan verenigingen van Belgische ouders en niet aan de ambassade, om de benaming ‘Consulaire school’ te vermijden. In september 1966 werd dan ook door het | ||||||
[pagina 696]
| ||||||
‘Belgisch kultureel Verbond’, een vereniging uitsluitend voor dit doel opgericht, onder andere een volledig zelfstandige Nederlandstalige lagere afdeling ingericht.
De gebeurtenissen van augustus 1967, het optreden van Schramme en zijn huurlingen, hadden een felle anti-Belgische reaktie tot gevolg en bespoedigden dan ook het apart-gaan van het onderwijs.
Te Kolwezi, Likasi, Kananga en Kitona ontstonden Nederlandstalige lagere scholen. Te Kinshasa en Lubumbashi werden de middelbare afdelingen uitgebreid tot de hogere klassen met verscheidene studiemogelijkheden, maar met uitsluiting van ieder technisch onderwijs. Op te merken valt, dat de hogere middelbare afdeling een totaal onafhankelijk initiatief was van de Belgische Kulturele Vereniging. België was namelijk van mening dat het beter zou zijn de kinderen naar moederlandse scholen te sturen, dit vooral om de onkosten te drukken. Ter plaatse wenste men geen rekening te houden met deze opvatting, vooral omwille van de feitelijke scheiding die het te weeg zou brengen in de families en een totaal ontbreken van rationele oplossingen om die kinderen te herbergen.
Te Lubumbashi werd de school beheerst door de ‘Vrienden van het Onderwijs’, waarin leden van Likasi en Kolwezi vertegenwoordigd waren. De bijdrage, d.w.z. financiële hulp en zenden van leerkrachten, van België, beperkte zich steeds tot een minimum en de ouders moesten de grootste onkosten dragen. Dikwijls moesten dan ook rationele oplossingen boven pedagogische verkozen worden.
Deze hulp werd achtereenvolgens geregeld door de Konventie van december 1967, verbeterd door het Koninklijk Besluit van 14 oktober 1968 en dat van 29 augustus 1974, dit laatste met betrekking tot de paritaire samenstelling van de Raad van Beheer en de versoepeling van de normen voor staatshulp.
Op 31 december 1974 zag de Belgische schoolbevolking er als volgt uit:
In de andere plaatsen, Bukavu, Boma, Gemena, Kisangani, Kitona, Matadi, Mbandaka en Mbanza-Ngungu, bestaat geen Nederlandstalig onderwijs.
Voor het geheel van de Belgische gemeenschap zijn de schoolproblemen zeer zwaar; het hele hogere middelbare onderwijs moet bijv. door de ouders gedragen worden, zowel het salaris van de leraars, huisvesting, geneeskundige verzorging, reizen voor de familie naar België enz.
Ook hier speelt de wereldinflatie een grote rol zodat de schoolgelden, die al bijzonder hoog zijn, van trimester tot trimester aangepast dienen te worden.
Verder zijn er dan ook de taalproblemen die rechtstreeks verband houden met de samenstelling van de inrichtende macht. In Kinshasa is de Raad van Beheer op paritaire wijze samengesteld. De Algemene Vergadering, waarin 13 Franstaligen tegenover 10 Nederlandstaligen staan, | ||||||
[pagina 697]
| ||||||
neemt haar beslissingen met 3/4 van de stemmen van de aanwezige leden. Het Nederlandstalig Ouderkomitee verdedigt de stelling dat, aangezien deze vergadering het budget moet goedkeuren, zij beschouwd moet worden als een beslissingsorgaan en dus paritair moet zijn samengesteld volgens het Koninklijk Besluit van 29 augustus 1974.
Hoewel er een zeer grote teruggang te bespeuren is voor de school, omdat een groot aantal families het land verlaten en de Zaïriaanse kinderen vanaf volgend jaar hun eigen onderwijsinstellingen moeten bezoeken is de toestand voor de Nederlandse humaniora ekstra gevaarlijk. In 1973-'74 waren er nog 130 leerlingen in de lagere school, dit jaar slechts 107. Dit heeft zijn rechtstreekse weerslag op de hogere middelbare die bezocht wordt, voor de vier cycli, door 69 leerlingen. In Lubumbashi is de toestand praktisch analoog met een kleiner aantal leerlingen. Hier bestaat de inrichtende macht uit de ‘Vrienden van het Onderwijs’ die werken met een Raad van Beheer, paritair samengesteld uit 12 leden.
De teruggang van de schoolbevolking is hier zo sterk, dat niet alleen de hogere afdeling, met slechts één richting, een harde strijd moet voeren voor haar voortbestaan, maar ook dat de normen van schoolbevolking van de lagere afdeling tot 15 verminderd moesten worden. In 1972-'73 werd zij immers bezocht door 33 leerlingen, in 1973-'74 door 28 en in 1974-'75 door 22.
In Likasi werd in 1972-'73 een lagere afdeling ingericht door het Ouderkomitee met twee klassen. In Kolwezi nemen twee leraars de vijf eerste lagere jaren voor hun rekening en worden pogingen in het werk gesteld om te komen tot de oprichting van een zesde lagere.
De toestand op onderwijsgebied is dus verre van rooskleurig. Al deze scholen zijn gedoemd om samen met de Belgen te verdwijnen.
Ondertussen moet er toch aan de bestaande organisatie gewerkt worden om de wet te doen toepassen, omdat in de grote centra de samenstelling van de Inrichtende Macht niet overeenkomt met de Belgische wetgeving op de V.Z.W., waaraan zij onderworpen is. De enige mogelijke en logische oplossing bestaat in een volkomen paritair beheer, dat als volgt samengesteld zou kunnen zijn: Twee totaal gescheiden Algemene Vergaderingen voor de twee taalgroepen. Raad van Beheer samengesteld uit 2×4 leden. Dagelijks Bestuur, verzekerd door 2×2 leden. Het is vanzelfsprekend dat de leden in hoofdzaak zouden moeten komen uit de kring van de Ouderverenigingen, die hun werkelijk interesse ervoor bewezen hebben. De school zou toevertrouwd moeten worden aan twee van elkaar onafhankelijke pedagogische direkties. Gemeenschappelijk gebruik van lokalen en didaktisch materiaal zou tot de bevoegdheid behoren van een sekretaris-generaal, in overleg met de beide studieprefekten.
Deze federalisering van het bestaande onderwijssisteem is het enige middel om het Nederlands onderwijs voor minorisatie te vrijwaren, tenminste zolang de partner van de inrichtende macht ter plaatse, het Ministerie van Buitenlandse Zaken is. Ideaal zou de oplosing zijn, dat het Ministerie van Nationale Opvoeding deze taak op zich zou nemen. | ||||||
[pagina 698]
| ||||||
Pers en radio.Hierover kunnen we zeer kort zijn. Alles wat bestond is vernietigd. Band, Zuiderkruis, De Week, zijn nog slechts herinneringen. Wel zijn er pogingen geweest om België in de Wereld ingang te doen vinden, maar om redenen die mij onbekend zijn, lukte dit niet. Slechts enkele individuele kontakten zijn er gelegd, maar de grote massa der Vlamingen werd er niet bij betrokken. Persoonlijk heb ik het gevoel dat het nut ervan niet ingezien wordt, omdat er het V.V.K. is dat, totaal aangepast aan de plaatselijke omstandigheden, dezelfde rol vervult.
Een gelukkig ininiatief nam De Gazet van Antwerpen die, zonder winstbedoelingen, een weekblad Ga over zee uitgeeft, gevuld met moederlands nieuws en rubrieken. Een Vlaams dagblad op vliegpostpapier bestaat niet en wij zijn dan ook verplicht ons tot de Franstalige pers te wenden om op de hoogte te blijven van het wereldgebeuren. De traditionele sindikaten geven hun bladen bijna uitsluitend in het Frans uit. Voor het Kristen Sindikaat bijvoorbeeld, dat een groot deel van de Vlamingen groepeert, is de enige Nederlandse tekst het ‘Editoriaal’.
Waar bleef de tijd van Gust Cool?
De nog bestaande Nederlandse biblioteken zijn hopeloos verouderd. Zij moeten het immers doen zonder de steun van onze Ministeries. Te Kinshasa bestaat nog alleen de boekerij van het College Boboto (ex-Albert) met een beperkt fonds van werken, en die van Sinte-Anna, waar Pater Koen, zonder steun van wie dan ook, zijn uiterste best doet om ons nog iets te bezorgen. Zo steken we hier dan nog gunstig af bij andere streken waar niets meer gebeurt, behalve dan in Kolwezi, waar dank zij het initiatief van de Minderbroeders en van Toon Afschrift en zijn vrouw toch nog iets te verwezenlijken is. De schoolbiblioteken staan er al niet beter voor; slechts een gering bedrag kan door de direktie uitgetrokken worden voor aankoop; een beroep op ambassades en uitgeverijen vond weinig of geen gehoor. Zij die weggaan voor altijd brengen hun overschot aan boeken naar de school. Onze kinderen hebben dus moeite om op de hoogte te blijven van de moderne stromingen en in Vlaanderen blijkt men dan verwonderd te zijn over het feit dat zij van onze kultuur vervreemden!
Gelukkig dat het V.V.K. er weer was om hieraan iets te doen. In 1968 richtte zij de eerste Vlaamse boekenbeurs in die, niettegenstaande de afwijzende houding van zeer belangrijke uitgeverijen, een groot sukses werd. Jos Ghysen was er de eerste eregast. In 1970 werd er voor een bedrag van 750.000 fr. aan de man gebracht. De V.V.K. mocht hiervoor dan ook terecht ‘Het Gouden Boek’ ontvangen.
De restanten van de boekenbeurzen vonden een plaats bij dhr. Berghmans in een daartoe ingerichte garage. Dit is dan de enige plaats in Kinshasa en waarschijnlijk in heel Zaïre, waar men zich, op een zeer beperkte manier dan nog, van leesvoer kan voorzien.
De radio-omroep De Vriendschapsbode wordt druk beluisterd en vormt met zijn nieuwsberichten en rubrieken een vaste binding met het moederland. Het programma Harbalorifa geniet een groot sukses omwille van de ‘groetjes’ van familie tot familie, maar niet voor de muziek. Het | ||||||
[pagina 699]
| ||||||
peil van onze mensen ligt hoger dan dit, gelukkig niet altijd, smartlappengekreun. | ||||||
Verenigingsleven.Praktisch in alle grote centra van het land, vooral in Kinshasa en Shaba, vinden we de Vlaamse Vriendenkringen, V.V.K., waarvan de doelstelling is: het bevorderen van de vriendschapsbanden onder de Vlamingen, zonder onderscheid van politieke of religieuze aard.
Voor heel Zaïre kunnen we twee periodes onderscheiden, nl. van 1960 tot 1967, toen de toestand zo gespannen was dat men alleen maar aan ontspanning kon doen. Dit is niet erg bevorderlijk voor een vereniging waarvan men meer gewend was. Het ledenaantal ging dan ook erg achteruit en een hervorming drong zich op. Deze was slechts mogelijk, omdat de levensomstandigheden in zeer gunstige zin geëvolueerd waren. De steen mag dus niet geworpen worden naar de mensen die zich in die moeilijke tijd ingezet hebben er bestond gewoon geen andere mogelijkheid.
Vanaf 1968 werd het bestuur vernieuwd en dank zij gunstiger tijden ging men de goede richting uit. De man aan de basis was Ronny Joseph, nog altijd voorzitter.
Niet steeds ging het gemakkelijk, soms waren er krisissen omdat men zowel het badwater als het kind wilde sparen, maar na deze periode van aanpassingsmoeilijkheden is de balans werkelijk positief geworden. De lijst van aktiviteiten is bepaald indrukwekkend en wij beperken ons dan nog tot het essentiële.
Er zijn ontspanningsdagen voor de jeugd; film, dia, tekenwedstrijd, voordracht, enz. Een bijzonder verdienstelijke rol werd gespeeld door Marcel Suyckens die vijf jaar achter elkaar de regie van het Jeugdtoneel op zich nam. Bij zijn vertrek werd hij opgevolgd door dhr. Rijckmans.
Piet Vande Walle zorgt voor een groep vendelzwaaiers en een paar maanden geleden startte hij met een volksdansgroep.
De muziekkapel van Rik Meyers zorgt bij elk Vlaams feest voor de begeleiding.
Voor de volwassenen gingen er voordrachten door, gegeven door eigen leden en gast-sprekers. Zo konden we o.a. Marc Galle, Jos Gheysen, Louis Verbeek en vele anderen begroeten.
Tweemaal per jaar is er een galabal, het laatste in samenwerking met de Oudervereniging, waar de eindejaarsstudenten, onder leiding van Lutgard Van Reeth, dansend de school verlaten.
Nu vijf jaar geleden richtte Rik Meyers het onafhankelijk vierstemmig zangkoor Cantemus op. Het jaar daarop trad het, om versnippering van krachten te voorkomen, tot het V.V.K. toe. Dit was positief in die zin, maar de negatieve zijde ervan is dat niet-Vlaamse leden uit zichzelf het koor verlieten en daardoor uitvoeringsmogelijkheden beperkt werden.
Hoogtepunten in de aktie waren en zijn: de nu tweejaarlijkse boekenbeurs, het Vlaams Nationaal Zangfeest met medewerking van het A.N.Z., dat ons Lea Cousin, Juliaan Wilmots en Louis Verbeek stuurde.
Een bijzonder geslaagd feest was de Jejama (jeugdjaarmarkt) waar onze kinderen, gekleed in Vlaanderen 1870, hun eigen werk te koop aanboden. De jaarmarkt | ||||||
[pagina 700]
| ||||||
werd geopend door dhr. Diegenant, volksvertegenwoordiger en voorzitter van de kommissie voor verzoekschriften van de Nederlandse kultuurraad, die, juist op dat ogenblik, zich op de hoogte kwam stellen van de toestand van het Nederlands onderwijs in Zaïre. Onnodig te zeggen dat wij van zijn tussenkomst veel verwachten.
Alles samen genomen dus een bloeiend Vlaams leven in Kinshasa. De behoefte om met andere centra samen te werken doet zich echter voelen, maar hoewel er in die richting gepraat wordt, is er van een begin van uitvoering nog geen sprake. Een gemeenschappelijk blad zou ideaal zijn, maar zonder steun van het officiële België is dit, helaas, zo goed als onmogelijk.
De rol die de ambassade speelt, en dit zowel voor Vlamingen als Walen, is pover en ontoereikend. Er bestaat zelfs geen budget, zodat elke vraag om steun apart te Brussel onderzocht moet worden, een stad die zeer ver van Kinshasa verwijderd is.
Het Belgisch-Zaïriaans Kultureel Centrum zag zijn aktiviteiten praktisch tot nul herleid. Dat geldt ook voor de centra van andere landen, door het invoeren van de ‘authenticiteits-politiek’, waardoor men de Afrikaanse waarden in ere wil herstellen en afwijzend staat tegenover alles wat al te eenzijdige kultuurimport is.
De weg van dit Centrum ligt dan ook duidelijk open; laat het een instelling worden, zoals er zo veel in België zijn, waar Vlamingen en Walen de mogelijkheid vinden om hun aktiviteiten te ontplooien. De basistruktuur is er voor een groot gedeelte aanwezig, alleen dient er dan een omschakeling in mentaliteit plaats te vinden. Deze is trouwens reeds ingezet; sinds enkele maanden worden de Vlamingen er in hun eigen taal uitgenodigd, maar nog niet te woord gestaan, behalve door de direkteur die tweetalig is.
Deze omschakeling sluit de aanwezigheid van de Zaïriaan niet uit; velen hebben in België gestudeerd en wensen de band niet te verliezen. De lijn die men op dat punt te volgen heeft, is wel nog niet duidelijk uitgewerkt maar toch omschreven in de rede van President Mobutu, gehouden op 6 december 1972:
‘C'est pourquoi nous exaltons toutes les citoyennes et tous les citoyens à étudier et bien approfondir la culture Zaïroise, afin connaissant ce que leur est propre, ils se mettent en mesure de mieux apprécier les valeurs du patrimoine culturel qui vient de l'extérieur.’
Dit citaat, uiterst waardevol voor mogelijke samenwerking en kultuuruitwisseling, staat wel in schrille tegenstelling met de jeugdige onbezonnenheid van de voorzitter van UNAWAL (Union des Wallons et des Bruxellois francophones), die, in aanwezigheid van de Ambassadeur, in zijn nieuwjaarstoespraak 1975 verklaarde, en dit was duidelijk voor de Vlamingen bestemd:
‘En effet, en tant qu'association culturelle, elle a le difficile mais impérieux devoir d'être à l'avant-garde défensive de notre culture que nous jugeons en danger. Elle faillirait donc à sa tâche si elle ne s'élevait pas contre cette menace d'enveloppement qui, si elle ne reveille pas les consciences, aboutirait tôt ou tard à l'anéantissement.
L'UNAWAL n'est cependant animée d'au- | ||||||
[pagina 701]
| ||||||
cun sentiment rabique contre la communauté flamande mais elle est résolue à utiliser tous les moyens qui seraient mis à sa disposition pour forger cette “union sacrée” dont Wallons et Bruxellois francophones ont tant besoin pour que cesse le régime des brimades et des vexations.’
De inhoud van deze speech geeft reeds de essentie weer van een artikel in Le Soir, waar de brimades en vexations meer uitgediept wordenGa naar eindnoot(9). Het is niets anders dan een regelrechte aanval op de leerkrachten van het Nederlandstalig stelsel die funkties uitoefenen in de Technische Bijstand.
In feite komt het erop neer, dat men het ons kwalijk neemt dat wij tweetalig zijn! Het zou een goede zaak zijn als men in Vlaanderen meer interesse voor onze verwezenlijkingen zou tonen en dit om zou zetten in daadwerkelijke steun. Kinshasa, 18 april 1975. |
|