J.A. dèr Mouw als leraar te Doetinchem, omstreeks 1900
Johan Andreas dèr Mouw, dichter in Brahman (1862-1919)
Een zichzelf uitputtend zoeker naar de uiterste Objektiviteit, na verwerping van het kristendom van een gelukkige jeugd. Géén wijsgerig stelsel blijkt bestand de ontstane leegte te vullen dan de metalogika van het brahmanisme, reeds gevonden bij de Schlegels en Schopenhauer. Maar Dèr Mouw is al over de vijftig, als hij zich bevrijdt van zijn studiecelvisie en het simpele geluk van dit brahmanisme aandurft. Als Adwaïta meent hij de twijfel van de tweeheid, de keus, de diaspora te boven te zijn en verbruikt zijn laatste krachten door in zes jaar zijn omvangrijk debuut en zwanezang te dichten: Brahman I en II.
Moeten we ons stil houden bij de onwillekeurige suggestie van alle sekundaire literatuur, dat een scherp denker uit wanhoop is gevallen voor zoetoosterse dromen? Zeker niet. We mogen niet vergeten, dat het woord Brahma(n) voorkomt als eigennaam = godheid, met de lidwoorden de = priester = dichter en het = Dèr Mouws eigen strenge beperking tot de filosofische toevoegsels van de Veda's, de zgn. Oepanishads van ± 800 v. Kristus. Alléén zij bieden Dèr Mouw de samenvloeiing van zorgeloze jeugd en kritische volwassenheid, van scherpe logika en mild geloof: zij bevredigen enerzijds door hun streven naar zelfinkeer zijn zelf gevonden overtuiging van de mens met ‘bewustzijnscellulair’, zij bevredigen anderzijds door hun doel van het absolute door vereniging van kosmische en individuele krachten zijn heimwee naar religie en doorbreken zó zijn isolement. De tegenstelling tussen leven en werken is aldus opgeheven: Dàt is Dèr Mouw.
G.M. Mesland