publikaties
De vrijetijdsbesteding in de industriële maatschappij.
Rond dit tema werd door de Van Clé-stichting een prestigieus kongres georganiseerd te Brussel op 5, 6 en 7 april 1973. Tijdens deze internationale bijeenkomst werden referaten gehouden door o.a.A. Polak (Nederland) - P. Emmanuel en J. Dumazedier (Frankrijk) - R. Glasser (Engeland) - J. Aschoff (DBR) - R. Florl (DDR) - M. Karvonen (Finland) - R. Wilder (USA). Als Belgische sprekers traden op: M. Eyskens - J. Poelmans - F. Govaerts - B.J. De Clercq.
In het referatenboek worden een aantal aspekten van de vrijetijd en de vrijetijdsbesteding behandeld. Het boek is niet alleen een herinnering voor de deelnemers uit vele landen die het kongres bijwoonden, maar geeft een goed overzicht voor alle belangstellenden in dit aktueel probleem.
Niet alles is even belangwekkend en nieuw als de toespraak die Pierre Emmanuel, lid van de Académie Française, hield en die een filosofische bijdrage gaf die wij persoonlijk het beste deel van dit 215 blz. tellend boek vinden. Pierre Emmanuel vertrekt van het begrip tijd en de rol hiervan in het leven van de mens (‘de tijd is immers de meest fundamentele gegevenheid in ons leven’ - p. 31), de onmogelijkheid om in het beroepsleven over ‘zijn tijd te beschikken’ en het failliet van de vrijetijdsbesteding, die een ander voorwendsel is tot konsumptie. Het blijkt dat wie onbewust een machine wordt om de tijd door te brengen, onbekwaam wordt de tijd door te brengen zodra hij ophoudt die machine te zijn. Het kan anders, maar dan dient onze maatschappij heel anders te worden opgevat: de menselijke ontmoeting moet weer centraal komen te staan, de opvoeding moet kreatief worden en de inwendige stilte moet opnieuw een plaats krijgen in ons leven.
Naast de filosofische benadering van Pierre Emmanuel lezen wij de talrijke cijfers die bewijzen hoe de werktijd onvoorstelbaar snel verkortte (in 1952 werd nog 2.384 uur gewerkt door de gemiddelde werknemer, nu nog 1.880 uur. In 1980 spreekt men van 1.500 werkuren per jaar of 221 werkdagen van 7 uur). Het blijkt ook dat deze beschikbare tijd daarom geen vrijetijd is voor velen onder ons.
Belangrijk is de volgende stap, nl. hoe tot een zinvolle vrijetijdsopvatting komen. Wanneer wordt onze ‘bevrijding van’ tijdrovend werk de ‘vrijheid om’.
Hierop antwoordt Prof. Glasser dat vrijetijdsbesteding alleen zinvol wordt als wij er in slagen vrijetijd niet als een teveel aan tijd te zien, maar als een geïntegreerd deel van ons bestaan. Zelfs als de vrijetijd herscheppend is tegenover de werktijd, zal zo de schizofrenie vermeden worden van de dualiteit vrijetijd en werktijd. In feite de tegenstelling van de homo ludens en de homo faber, die in elke mens in een bepaalde verhouding aanwezig is.
Tenslotte hebben wij deze vaststelling uit het kongres als essentieel overgehouden: een gemeenschap die niet in staat is zin te geven aan de arbeid is evenmin in staat zin te geven aan de vrijetijd.
Ligt hierin niet een prachtig tema voor een volgende bijeenkomst van de Van Clé-Stichting, die werd opgericht in herinnering aan de Vlaamse Pater Van Clé? Zo zou een bijdrage worden geleverd aan dat ander groot probleem van onze industriële tijd, nl. de zin van onze arbeid en de vrijheid die hierbij hoort.
Dirk Renard, Oudenaarde
De Vrijetijdsbesteding in de industrièle maatschappij, uitgegeven door de Van Clé-Stichting, Grote Markt 9, 2000 Antwerpen (1974).