| |
Frans-Vlaanderen: aktualiteiten.
Informatieve bijdragen in de pers, op radio en televisie:
● | Een verslag over de Vlaamse dag te Ekelsbeke (1975) viel te beluisteren in Splinternieuws middageditie, van BRT-2 Omroep West-Vlaanderen (14 juli 1975). Verder vond ik alleen in Gazet van Antwerpen (14 juli 1975) een geschreven verslag. Dezelfde krant berichtte ook over een werkvergadering van het Komitee voor Frans-Vlaanderen (10 juli 1975) en bracht een artikel over toeristische literatuur in ver- |
| |
| |
| band met Frans-Vlaanderen (14-15 augustus 1975). |
| |
● | Een model van goede algemene berichtgeving vond ik in de stukken over de volautomatische metrotreinen (VAL) die Rijsel in de toekomst krijgt (getekend J.M.B.) en over het verzet tegen het inplanten van een kerncentrale te Cap Gris Nez (getekend bn). Beide stukken verschenen in De Standaard (24 juli en 14-15 augustus 1975). Informatie zoals deze moesten deze en andere Nederlandstalige kranten meer brengen. Ik maak van de gelegenheid gebruik om te pleiten voor het gebruik van ‘Grevelingen’ i.p.v. Gravelines, zoals Prof. Willem Pée dat ook nog onlangs deed voor alle Frans-Nederlandse dubbelvormen in Frans-Vlaanderen (zie Ons Erfdeel, 1975, nr. 2, p. 210-220). |
| |
● | Het weekblad Wij (10 juli 1975) publiceerde de beschrijving van twee reisroutes door Frans-Vlaanderen. |
| |
● | Het Dosfelinstituut, instelling voor politieke vorming (adres: Tribunestraat 14, 1000 Brussel), gebruikte op 26 juni 1975 zijn zendtijd op BRT-televisie om Frans-Vlaanderen voor te stellen. Een uitstekende film toonde het Frans-Vlaamse landschap en liet André Demedts aan het woord over taalkundige en kultuurhistorische aspekten. Aan de kijkers was de mogelijkheid geboden een reisroute aan te vragen. De verrassing kwam toen realisator Toon Van Overstraeten een ongewoon hoog aantal reakties ontving, meer als het tienvoudige van wat n.a.v. zulke uitzendingen pleegt binnen te komen. Waaruit mag worden gekonkludeerd dat een reële behoefte bestaat aan toeristische en eventueel andere informatie op tv over Frans-Vlaanderen. |
| |
● | ‘Den brugemeester van de stad van Roubaix peyst dat noodig is van te laeten weeten aen de woonagtig persoonen gebooren in een ander land dat zy oppassen van de hoopen te loopen dat alleen is genoeg om van Frankryk weg te moeten gaen met geheel hunne famillie.
Die vreemdelingen zouden beter doen, voor hun profit, van hun daer mede niet te moien met die uytstokers, anders zullen wy genootzaekt zyn van de mededeelen te gebruyken die de wet ons verhout. Roubaix, den 12 Maerte 1871, Den Burgemeester. J. Derégnaucourt.’
Een foto van dit ‘Berigt’ vonden wij in La Voix du Nord (6 februari 1975) bij een artikel van Henri Benoit over de bevolkingscijfers van Robeke. De auteur vermeldt dat van 1866 tot 1891 55% van de bevolking bestond uit ‘Belgiese arbeiders’. De overgrote meerderheid van hen waren Vlamingen. Desondanks is dat de taal van het geciteerde ‘berigt’ niet bijster duidelijk. De Franse tekst ernaast leert dat met ‘in de hoopen te loopen’ ‘les attroupements ou émeutes’ bedoeld waren. Het bericht moet men situeren in de toenmalige Franse politieke en sociale gebeurtenissen. De eerste van dezelfde maand hadden de Duitse troepen door de straten van Parijs gedefileerd, na de Franse Nederlaag in de Frans-Pruisische oorlog. Op 18 maart van hetzelfde jaar zou de Parijse Commune een aanvang nemen. Zoals steeds in zulke omstandigheden borrelen patriottische verdenkingen op, bij voorkeur tegen ‘persoonen gebooren in een ander land’. |
| |
● | Dezelfde Frans-Vlaamse regionale krant liet tijdens de vakantiemaanden een aantal politieke personaliteiten aan het woord over de wijze waarop zij hun vakantie doorbrengen, een formule waarin, zoals men al kan vermoeden, gemeenplaatsen niet uit de lucht waren.
Eén reaktie verraste aangenaam en verdient hier geciteerd te worden:
‘J'ai besoin d'aller de temps à autre aux Pays-Bas. D'abord pour leur paysages extraordinaires d'eau et de ciel et qui sont parmi les plus beaux que je connaisse. A notre porte, mais vraiment extraordinaires, au sens fort du mot.
Et puis il y a les Hollandais qui m'émerveillent toujours par leur mélange de rigorisme le plus strict et de licence la plus débridée. Un mélange qu'on pourrait croire détonnant mais qui fonctionne très bien. Nous autres Français, nous avons besoin d'aller voir en Hollande.’
En over de wereld van onze plastische kunsten:
‘Je ne me lasse pas de Brueghel, pas plus que de Vermeer et de Van Gogh. Une habitude et une joie toujours renouvelée que d'aller leur rendre visite...’
Deze uitspraken zijn van de Rijselse burgemeester Pierre Mauroy en verschenen in La Voix du Nord (19 juli 1975). |
| |
● | Het regionale katolieke weekblad La Croix-Dimanche du Nord (31 mei 1975) publiceerde een boeiende bijdrage van J.P. Bailleul ‘Le flamand: une langue qui survit’, een objektiverend en met simpatie geschreven stuk met wel een fatalistische ondertoon. Dit gaf aanleiding tot de publikatie van drie even uitvoerige reakties: van Jacques Fermaut (14 juni 1975), van J.D. (28 juni 1975) en van Nicolas Bourgeois (19 juli 1975). Jacques Fermaut zorgde voor een intelligent en
|
| |
| |
| evenwichtig pleidooi ten gunste van het Nederlands, de tweede auteur trok de fatalistische lijn door en N. Bourgeois haalde persoonlijke herinneringen op die het nut van zijn kennis van de Nederlandse taal aantoonden.
Het geheel vormde een interessante diskussie. Jammer dat niemand verwees naar het Franse ministeriële besluit van september 1970 dat de mogelijkheid openlaat voor een bescheiden plaats voor het Nederlands in het middelbaar onderwijs. Ook jammer dat de hele diskussie alleen in de editie Hazebroek-Duinkerke verscheen. |
| |
● | We hoorden op FR 3. Radio Nord-Picardie (23 augustus 1975) een uitvoerig klankbeeld en een reportage over het Festival voor volksmuziek te Dranouter in West-Vlaanderen (15 augustus 1975). Daarin vernamen we dat De Vlier uit Vilvoorde vorig jaar optrad in Duinkerke en Sint-Omaars. |
| |
Kulturele en andere manifestaties:
● | De Willemsfondsafdeling van het Westvlaamse Koekelare heeft weer aangeknoopt bij een liberale flamingantische traditie uit de 19e eeuw van zorg en belangstelling voor Frans-Vlaanderen. In de vorige kroniek maakte ik melding van recente publikaties over de nauwe banden die J. Vuylsteke en P. Fredericq onderhielden met Herman Blanckaert uit Zegerskapel. Het Willemsfonds Koekelare zorgde tijdens de zomer voor een passende herinnering aan H. Blanckaert. De promotor van dit initiatief was Raf Seys die het hoofdbestuur van het Willemsfonds opriep om de oude banden met Frans-Vlaanderen niet te vergeten en een brochure over de Blanckaerts in het vooruitzicht stelde. Raf Seys die de VWS-Cahiers leidt waarin al drie Frans-Vlaamse auteurs zijn opgenomen (M. de Swaen, J.M. Gantois en M. Petyt), verzorgde in de reeks Poëtisch Erfdeel der Nederlanden een bloemlezing uit Michiel de Swaens poëzie, Michiel de Swaen. Gelijk de zonnebloem (Heideland, Hasselt, 1964). |
| |
● | Het Vermeylentonds beschikt over een rondreizende tentoonstelling met als titel ‘De uitstraling van onze kultuur in de wereld’. In augustus deed zij Oostende aan. De plaatselijke August Vermeylenkring kwam op de gelukkige gedachte bij die gelegenheid een Frans-Vlaamse dag te organiseren (24 augustus 1975) met vier sprekers. Prof. Dr. Willem Pée herinnerde aan de vele taalonderzoeken in Frans-Vlaanderen en vanzelfsprekend ook aan het door hem uitgevoerde dialektonderzoek aldaar. Jacques Bialski uit Duinkerke, socialistisch lid van de regionale raad, verving Pierre Mauroy en gaf in het Frans een stevig gefundeerde kritiek op de mogelijkheden, werking en rezultaten van de regionale instellingen zoals ze uit de wet van 5 juli 1972 voortsproten. Het officiële Franse socialistische standpunt, dat voor een ernstiger en verder doorgedreven regionalisatie pleit, zal ongetwijfeld enige indruk hebben gemaakt te Oostende. Jacques Fermaut had het over sociale aspekten van de Vlaamse Beweging in Frans-Vlaanderen. Hij bleek daarbij goed geïnspireerd te zijn en oogstte mede door zijn keurige beheersing van de Nederlandse taal een verdiend sukses. Als laatste kwam de Duinkerkse burgemeester, Claude Prouvoyeur, aan het woord over de Duinkerkse haven. Onwillekeurig riep de bijeenkomst het beeld op van de jaarlijkse namiddagzitting op de Frans-Vlaamse Kultuurdag te Waregem, maar dan met andere aksenten en kleur en zonder vertegenwoordiging van het Ministerie van Kultuur. Het bleek dat een behoorlijk programma kon worden samengesteld. Het zou interessant zijn als de organiserende vereniging al dan niet in samenwerking met andere organisaties nog meer van zulke initiatieven nam. |
| |
● | Met de bedoeling het publiek en vooral de jeugd warm te maken voor de problemen van leefmilieu en bouwkundig patrimonium is een Frans-Vlaamse vereniging gesticht Route Flandre-Artois, met als adres: Hospice Comtesse, 32, rue de la Monnaie, F-59000 Rijsel. Voorzitter is Comtesse Charles de Clermont-Tonnerre, déléguée pour la Demeure Historique pour la Région Nord-Pas-de-Calais. Samen met de regionale Kamer van Handel en Nijverheid en de krant La Voix du Nord organiseert de vereniging een fotowedstrijd. |
| |
● | Tijdens de voorbije zomer hebben in Frans-Vlaanderen enkele belangrijke tentoonstellingen plaats gehad. De eerste, Peinture française 1770-1830 (Kales 29 juni - 25 augustus '75), is intussen al naar Atrecht verhuisd (Sint-Vaastpaleis, 7 september - 3 november 1975) en zal nadien ook nog Dowaai (Musée des Beaux-Arts, 15 november - 12 januari 1976) en Rijsel (Musée des Beaux-Arts, 25 januari - 29 maart 1976) aandoen. Het betreft een keuze uit het bezit van de musea in de twee Frans-Vlaamse departementen (Atrecht, Bergen, Bonen, Kales, Kamerijk, Dowaai, Duinkerke, Rijsel, Sint-Omaars, Torkonje en Valencijn). De tentoonstelling kadert in een grotere opzet, een werk op langere termijn: het bezit van de Frans-Vlaamse musea beter be- |
| |
| |
| kend te maken en zo nodig te inventariseren en te bestuderen. Vóór drie jaar begon het met de Hollandse schilderkunst. De huidige tentoonstelling en katalogus (Trésors des Musées du Nord de la France. II Peinture française 1770-1830, 1975) zijn onder leiding van konservator Hervé Oursel zo mogelijk nog met groter zorg samengesteld. Enkele cijfers mogen de omvang van het gepresteerde werk illustreren. Van de 381 geïnventariseerde werken (de inventaris is achteraan in de katalogus opgenomen) zijn er 79 voor de tentoonstelling beschikbaar. Er zijn doeken uit de reserves gehaald, gerestaureerd of schoongemaakt. Kortom, er wordt wel werk gemaakt van orde op zaken zetten en schoonmaak in de zo rijke Frans-Vlaamse musea.
Dat laatste adjektief betekent niet dat de regio daarom uitpuilt van de meesterwerken, maar de kwantiteit houdt goede tred met de kwaliteit van vele tweederangs of ten onrechte minder bekende kunstenaars die evenzeer het artistiek gezicht van een tijd mee helpen bepalen. Voor het betrokken tijdvak is dan toch werk aanwezig van David, van Ingres, Géricault en Guérin. Het werk van Frans-Vlaamse of in de regio werkzame schilders is goed vertegenwoordigd (Boily, Louis en François Watteau, Auvray, Abel de Pujol, Clément de Ris, Wicar, Doncre, Le May, Momal en C. Desbordes). De vele namen wijzen op het bestaan van een belangrijke regionale artistieke bedrijvigheid. In de katalogus is sprake van een echte regionale school met eigen tradities; waarbij genrestuk en trompe-l'oeil worden genoemd. Maar minstens even merkbaar is hoe regionale tradities naar de achtergrond gedrongen worden ten gunste van stijl en smaak die de opeenvolgende regimes aanmoedigden.
Onvermijdelijk is in de katalogus verwezen naar de belangrijke politieke en maatschappelijke grondverschuivingen die de betrokken periode kenmerkten. Stijlen en scholen hebben zich in die 60 jaar opgevolgd en verdrongen die namen kregen van klassicisme, neo-klassicisme, preromantiek en romantiek. De tentoonstelling illustreert hoe kompositietechnieken en voorstellingswijzen evolueerden, maar puur schilderkundig weinig veranderde. De grote revolutie viel niet samen met een artistieke. Die kwam er pas met de school van Barbizon en het impressionisme. |
| |
● | Honderd jaar geleden overleed Jean-Baptiste Carpeaux. Deze uit Valencijn afkomstige beeldhouwer was in de 19e eeuw met Auguste Rodin een van de grote vernieuwers van de beeldhouwkunst in Frankrijk. Zijn werk sluit nauw aan bij de barok zoals die in de Zuidelijke Nederlanden twee eeuwen vroeger tot uiting kwam. Het is gekenmerkt door gelijkaardige weelderige vormen en uitbundige zwier. Carpeaux was ook een vruchtbaar tekenaar. Het museum van zijn geboortestad bezit er zo'n vijfduizend en brengt hulde aan Carpeaux met het tentoonstellen van een 130-tal ervan (Musée des Beaux-Arts, boulevard Watteau, 7 juni - 26 oktober 1975) Hieruit blijkt dat de gekonsakreerde en officiële beeldhouwer van het Tweede Franse Keizerrijk zich als tekenaar eens wat meer permitteerde. Zijn uitzonderlijk tekentalent vierde hij uit in allerlei landschappen, portretten, stillevens, voorstudies en karikaturen. De bezoeker krijgt ook de gelegenheid de skulpturen en doeken van Carpeaux te bekijken die het Valencijnse museum bezit. Een geïllustreerde katalogus ‘Dessins de Jean-Baptiste Carpeaux au musée de Valenciennes’ is ter beschikking. |
| |
● | De konservator van het museum Hotel Sandelin (rue Carnot) in Sint-Omaars doet ernstige pogingen om de hier zo onrechtvaardige onverschilligheid en vergetelheid waarvan een provinciaal museum het slachtoffer is, te doorbreken. Hij deed het met twee tentoonstellingen tijdens de vakantiemaanden: Vijf eeuwen houtskulpturen (13e-18e eeuw) binnen de muren en hedendaags beeldhouwwerk van Etienne Martin in de tuin van het museum. |
| |
● | Het is moeilijk denkbaar dat Philippe Jessu, konservator van het museum Hospice Comtesse te Rijsel en voorzitter van het Comité Flamand de France, passief zou blijven en de bezoekers tijdens de zomermaanden niets ekstra's zou voorschotelen. De molententoonstelling onder de benaming Moulins. Flandre, Artois, Hainaut, Cambrésien, Boulonnais kan men er nog bezoeken tot 3 november 1975. Genoemde tentoonstellingen zijn elke dag toegankelijk, behalve de dinsdag. |
| |
Parlementaire initiatieven en vragen in verband met Frans-Vlaanderen:
Kamerlid Jaak Vandemeulebroucke (VU) van wie we hier in het vorig nummer een vraag (en het antwoord) aan de Minister van Nederlandse Kultuur afdrukten i.v.m. het onderwijs van het Nederlands in Frankrijk, stelde daar op hetzelfde ogenblik een aantal vragen over aan de Minister van Buitenlandse Zaken. Het antwoord van deze minister kwam later, maar verdient evenzeer onze aandacht, zowel voor
| |
| |
de eigenlijke inhoud als voor wat er niet staat.
Vraag nr. 3 van 27 januari 1975 van de heer J. Vandemeulebroucke.
Onderwijs van het Nederlands in Frankrijk.
De ‘Journal officiel de la République française’ van 29 september 1970 publiceerde een decreet van de toenmalige minister van onderwijs, waarbij het Nederlands als vak werd toegelaten bij het baccalaureaatseksamen en in het middelbaar onderwijs.
Kan de Minister ons via het Bulletin van Vragen en Antwoorden de volgende gegevens mededelen:
1. | Welke besluiten zijn nadien in de Franse republiek genomen om dit decreet van 1970 te laten uitvoeren en wat is de preciese draagwijdte van deze besluiten? |
| |
2. | Welke Franse instellingen voor middelbaar onderwijs voerden in toepassing van voormeld decreet tot nog toe het Nederlands in, respektievelijk als tweede of als derde vreemde taal, sinds het van kracht worden van het decreet tot op heden? |
| |
3. | In welke akademische distrikten opteerden studenten voor het vak Nederlands voor het baccalaureaatseksamen en hoeveel studenten waren er respektievelijk voor de akademiejaren 1971-72, 1972-73, 1973-74 en 1974-75? |
| |
4. | Welke initiatieven nam de Minister van Buitenlandse Zaken om de toepassing van dit dekreet te bevorderen? |
| |
5. | Welke aspiraties koestert de Minister van Buitenlandse Zaken ten aanzien van de positie van het Nederlands in het Franse ondewijs in het algemeen en in het Franse onderwijs in de aan België grenzende departementen in het biezonder? |
| |
6. | Zijn sinds 1970 de problemen van het Nederlands in het onderwijs in Frankrijk ooit op de agenda voorgekomen bij officiële besprekingen tussen de Franse en de Belgische regering? Zo ja, op welke data en wat zijn de resultaten van deze besprekingen? |
Antwoord:
In antwoord op de vraag van het geachte Lid kan het volgende worden medegedeeld:
1. | Ik moge er allereerst op wijzen dat de tekst die op 29 september 1970 in het Franse Staatsblad verscheen geen ‘decreet’ is, maar een ‘besluit’ (van 14 september 1970) dat betrekking heeft op het baccalaureaat in het middelbaar onderwijs.
Als dusdanig is dit besluit onmiddellijk van toepassing zonder dat ‘toepassingsbesluiten’ getroffen dienen te worden. Het bepaalt (artikel 1, eerste alinea) dat het Nederlands als levende taal voor het baccalaureaat gekozen mag worden en dit vanaf de zitting 1971 van het baccalaureaat voor het middelbaar onderwijs. |
| |
2. | Tot op heden hebben de volgende instellingen voor middelbaar onderwijs het Nederlands ingevoerd als keuzevak voor het baccalaureaat:
- | Lycée Stéphane Mallarmé 29, rue de la Jonquière 75017 - Paris |
- | Lycée Paul Bert 7, rue Huyghens 75014 - Paris |
- | Lycée de Flandres Hazebrouck |
- | Lycée Auguste Angellier Duinkerke |
- | Collège d'enseignement général 10, rue Saint-Jacques 59270 - Bailleul (Nord) |
N.B. Aangezien deze instelling slechts de eerste drie jaren van het middelbaar onderwijs verstrekt, kunnen de leerlingen de studie van het Nederlands voortzetten in het ‘Lycée des Flandres’ te Hazebrouck en het ‘Lycée Augusta Angellier’ te Duinkerke.
- In het ‘Lycée de Thann’ (Elzas) wordt het Nederlands onderwezen in het kader van de 10% vrije keuzevakken, die onlangs in het Franse onderwijs werden ingevoerd. |
| |
3. | Tot nog toe heeft slechts de Akademie van Parijs proeven Nederlands voor het baccalaureaat georganiseerd. Door de bevoegde instanties werden nog geen cijfers medegedeeld. Tijdens het schooljaar 1974-75 waren er 29 leerlingen ingeschreven voor het Nederlands op het Lycée Mallarmé en 49 op het Lycée Paul Bert. |
| |
4. | Mijn voorganger heeft, in nauwe samenwerking met de Nederlandse overheid, geijverd voor het tot stand brengen van dit besluit. De toepassing ervan behoort echter tot de bevoegdheid van de Franse overheden. In dit verband moge worden vermeld dat in het kader van het ‘Haut Comité de la Langue française’ een ‘Vereniging voor het bevorderen van de Nederlandse taal in Frankrijk’ werd opgericht. De Belgische en Nederlandse bevoegde diensten passen bovendien een aktieve voorlichtingspolitiek toe, ten einde de studie van het Nederlands in het middelbaar onderwijs te bevorderen. |
| |
5. | De positie van het Nederlands in het Franse onderwijs kan aanzienlijk worden verbeterd door de opleiding in Frankrijk van een toenemend aantal leraren Ne- |
| |
| |
| derlands. De studie van het Nederlands aan de Franse universiteiten (Besançon, Grenoble, Rijsel III, Katholieke Faculteiten van Rijsel, Metz, Parijs-Sorbonne, Parijs Sorbonne Nouvelle, Parijs-Val de Marne, Parijs-Nanterre, Parijs-Hogere School voor tolken en vertalers, Parijs-Nationale Handelsschool, Straatsburg) wordt dan ook zoveel mogelijk aangemoedigd. Wat de aan België grenzende departementen betreft, wordt aktief steun verleend aan de aktiviteiten van de lectoren Nederlands in Rijsel, waar trouwens sedert kort ook een cursus Nederlands bestaat in het kader van de permanente opvoeding. |
| |
6. | Het onderwijs van het Nederlands in Frankrijk wordt geregeld besproken op de jaarlijkse vergadering van de gemengde commissie belast met de uitvoering van het Belgisch-Frans cultureel akkoord. |
| |
Publikaties in boekvorm:
● | Monique Teneur-Van Daële heeft met haar boek Découvrez le Nord (Editions Axial, 19, rue de la Monnaie, F-59000 Rijsel, 1975, 320 blz., prijs: 37,5 FF) de Frans-Vlaamse eendagstoerist willen helpen om onvermoede en ongekende uitzichten van het Noorderdepartement te ontdekken. Ze heeft nauwgezet de administratieve indeling gevolgd: elk arrondissement vertegenwoordigt een hoofdstuk en de gemeenten zijn gegroepeerd rond de kantonale hoofdplaatsen. Voor elke gemeente geeft zij een korte geschiedkundige nota, de namen van beroemde personen, soms gegevens over ambachtelijk werk, wandelroutes voor grote steden, beschrijving van monumenten, een kalender met feestelijkheden en andere manifestaties evenals sport- en ontspanningsgelegenheden. De bruikbaarheid van het boek wordt verhoogd door een praktische opmaak en een plaatsnamenregister. Het goede illustratiemateriaal, zowel wit-zwart als kleurenfoto's, verdient ook vermelding.
Met die goede eigenschappen kontrasteren een aantal even opvallende gebreken. De zwarte strepen die elk beschreven dorp met de kantonale hoofdplaats verbinden op elk kaartfragment zijn onvoorstelbaar nutteloos en onestetisch. De traditie om Vlaamse namen fout te spellen is ook hier weer in ere gehouden. Een en ander moet nogal haastig bijeengegaard zijn. Voor een in 1975 uitgegeven boek had bijv. al het sterfjaar (1973) van Emmanuel Looten vermeld mogen zijn. Willem van Rubroek, Pieter Datheen, Louis De Baecker, Edmond de Coussemaker, Michiel de Swaen, Kamiel Looten, Maria Petyt en nog vele anderen zijn niet genoemd als ‘personnage célèbre’ bij hun geboortedorp. Totnogtoe heb ik alleen details aangehaald die evenwel ver overschaduwd worden door een fundamenteler tekort: het sistematisch verzwijgen of de totale onwetendheid van wat essentieel is voor het Vlaams karakter en de historische bindingen met de Nederlanden. Ach ja, het adjektief ‘flamand’ wordt wel eens gebruikt i.v.m. baksteen, dak of hoevetipe, maar de taal van de Frans-Vlaamse Westhoek evenals alle sporen daarvan zijn zedig weggemoffeld. André Gamblin, die het woord vooraf schreef, en de schrijfster wekken de indruk bang te zijn zich aan koud water te verbranden. Bij deze en andere publikaties rijst de vraag of Frans-Vlaanderen zijn kulturele identiteit - o.m. als grens- en overgangsgebied tussen de Nederlandse en de Franse kultuur - kan, wil of mag herkennen. |
| |
● | Dezelfde bedenking zou je kunnen maken n.a.v. een werkje van Philippe Seydoux, Châteaux d'Artois et du Boulonnais (Editions de la Morande, F-62120 Roquetoire, 1975, 96 blz., 18 FF), ook al dateert de meerderheid van de beschreven kastelen uit de 17e en daaropvolgende eeuwen, toen Artezië en het Boonse dus al definitief bij Frankrijk aangehecht waren. Voor het overige is dit boekje uitstekend verzorgd. Bij elk kasteel zijn een of meer foto's te zien, waarbij kort de ligging, de historiek, de bezitters, de mate van toegankelijkheid, de architekturale kenmerken en de stand van de eventuele restauratiewerken beschreven worden Jammer dat alleen de kastelen van Montreuil en Olhain permanent toegankelijk zijn voor de individuele bezoekers. |
| |
● | De titel van de geïllustreerde brochure Le grand siècle de l'église Saint-Maurice en Lille (Les amis de l'Eglise Saint-Maurice de Lille, Rijsel, 1975, 40 blz. prijs: 12 FF) van Henry Leclercq moet wel aantrekkelijk overkomen, gezien het toch gaat om Rijsels belangrijkste gotische kerk. Het boekje handelt evenwel over de periode van 1791 tot 1951, de tijd waarin de Mauritskerk gerestaureerd werd na de schade en de bouwvalligheid die een gevolg waren van de Franse Revolutie. De auteur heeft zich vooral beijverd om de geestdrift en toewijding van architekten-restaurateurs, weldoeners en invloedrijke simpatizanten zijn dank te betuigen en om alle staatshoofden, premiers en ministers te memoreren die er op ‘historische momenten’ klankbord waren voor de kerkelijke oratorische talenten. |
Erik Vandewalle |
|