met haast uitsluitend Mechelaars. Dank zij zijn talent, dynamisme en werkkracht konden die konservatoriumkoncerten het meer dan dertig jaar uithouden. Op al die jaren werd een indrukwekkend palmares samengesteld waarin naast werken uit het klassieke repertoire ook heel wat moderne partituren en niet in het minst vele bladzijden van eigen bodem werden opgenomen. Zijn bijdrage voor het Mechelse kultuurleven is niet te onderschatten.
Godfried Devreese werd te Kortrijk geboren op 22 januari 1893. Hij studeerde aan het konservatorium van Brussel en begon zijn karrière als dirigent van de Franse opera te Antwerpen. Van 1925 tot 1930 was hij aanvoerder van de tweede violen in het Koncertgebouworkest van Amsterdam. Eerst daarna belandde hij in het Mechelse. Hij overleed te Brussel op 4 juni 1972.
Tijdens het huldekoncert werden o.l.v. zijn zoon Frédéric Devreese drie van zijn partituren uitgevoerd door de Filharmonie van Antwerpen en de violist Rudy Werthen; twee delen uit de eerste symfonie in la, het eerste vioolconcerto en de koreografische suite Tombelène.
Tombelène is van de drie voornoemde partituren de oudste. Ze werd gekomponeerd in 1926-1927 naar een oude Keltische legende. Eigenlijk is het de meest vooruitstrevende bladzijde en o.i. ook de interessantste van de drie. In de programmabrochure rezumeerde Guido Defever de korte inhoud van dit werk als volgt: ‘Tombelène is een eiland waar vrouwelijke druïden zich in afzondering aan hun geheime cultus wijden. Een Gallisch hoofdman die het waagt te midden van de plechtigheid binnen te dringen, wordt overmeesterd, en de jongste priesteres wordt aangeduid om hem te doden. Op het beslissende ogenblik wordt zij echter getroffen door de blik van de jonge hoofdman en de haat maakt plaats voor een plotse liefde. De overige priesteressen verlaten het eiland om de geliefden gedurende drie dagen alleen te laten. Tijdens de derde nacht wordt de jonge priesteres benomen door waanzin, en bij het aanbreken van de dageraad leidt zij haar geliefde naar zee. Wanneer hij vertrokken is, ledigt zij de giftbeker’. Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog verbleef Godfried Devreese een zestal jaren in Frankrijk. Daar leerde hij de nieuwe muziek van die tijd kennen, en liet er zich gretig door inspireren. Tombelène bewijst dat overduidelijk. De invloed van Stravinski's Vuurvogel, van Debussy's kleurenpalet, van Roussels dansritmen, of van Dukas' orkestratie klinkt er duidelijk door. Desondanks blijft het werk spontaan geïnspireerd en biezonder suggestief schilderend. Van het begin tot het einde ademt het een geweldige stuwkracht uit en het is gedrenkt in een modernisme dat voor die tijd in de Vlaamse orkestmuziek revolutionair was en dat Godfried Devreese later nog zelden zou bereiken.
In het Concertgebouworkest te Amsterdam leerde Godfried Devreese een andere muziek kennen. Daar speelde men bij voorkeur de klassieke literatuur en verder Mahler en vooral Bruckner. Wellicht onder invloed van dat repertoire is hij strenger akademisch gaan schrijven, in een stijl die nauwer aanleunt bij de laat-romantiek. Het eerste vioolconcerto en de Gotische Symfonie zijn daarvan duidelijke voorbeelden. De Mahlerinzet van de hoorn in het vioolconcerto liegt er niet om. Dat werk is streng tematisch behandeld en motivisch uitgewerkt, het is biezonder dankbaar en rijk gevarieerd voor de viool geschreven - hoe kon het ook anders!
De Gotische Symfonie dateert uit 1944. Het brede koraaltema dat de koperen blaasinstrumenten in het eerste deel unisono voorgedragen was de aanleiding tot de benaming ‘gotisch’. Maar sonoriteit ademt dat eerste deel, gebouwd op een gregoriaans gegeven, vaak een Franckiaanse gloed, maar dan met enkele orkestrale tinten die af en toe aan Respighi doen denken. Over het tweede deel van deze symfonie schreef de toondichter zelf: ‘Het tweede deel is het hart van de symfonie: zij drukt de zielstoestand uit van de komponist in de vrede van de afzondering alsook de rust en de hemelse kalmte van de meditatie. Een innerlijke hymne zingt er de strengheid van een ascetische discipline in een gelouterde stijl’. Daarbij valt vooral de tegenstelling op tussen een polyfone stemvoering van o.m. de strijkers en de eterisch gekleurde intermezzo's o.a. van vioolsolo-piccolohobo. Jammer dat zoveel detailwerk en schoonheid van deze symfonie volledig verloren gingen in de al te sterk galmende ruimte van de Sint-Romboutskatedraal.
Hugo Heughebaert