nen er ook nu voor gezorgd dat de veelkleurige muziekmozaïek van dit jaar samengesteld werd uit een hele reeks boeiende programma's, waaronder enkele uitzonderlijke koncerten.
Laat-romantiek en impressionisme kregen dit jaar een meer dan gewone belangstelling. Vanuit Parijs was een gedeelte van de Ravel-tentoonstelling overgekomen. Aan de hand van foto's, autografen, brieven van vrienden en bekenden, eerste uitgaven e.d. werd op een bescheiden maar overzichtelijke en suggestieve wijze vooral het leven en werkmilieu van de toondichter opgeroepen. Naast Debussy, die met zijn Le Martyre de Saint Sébastien geafficheerd stond, werden hoofdzakelijk Gustav Mahler en Richard Strauss herdacht met bladzijden die wegens het grote bezettingsapparaat bij ons eerder zelden in de koncertzaal terechtkomen: o.a. Eine Alpensymphonie van Strauss en de derde symfonie van Mahler. Al zijn het wel niet de meesterwerken van beide komponisten, toch horen zij - precies om de voornoemde reden - op een festivalprogramma thuis. Het Brabants Orkest, het Filips Filharmonisch Koor, het Jongenskoor ‘Catasona’ uit Breda en de alt Elisabeth Cooymans gaven o.l.v. Hein Jordans aan Mahlers derde symfonie een keurige verklanking. Vooral in het aangrijpende laatste deel, ‘Was mir die Liebe erzählt’ wist de dirigent de edele innigheid zeer gedetailleerd weer te geven. In het eerste deel daarentegen, dat met zijn kinderdeuntjes en fanfaremotieven, zijn romantische ironie en sonore kleurtegenstellingen een echte kaleidoskoop is van Mahlers idioom, slaagde hij er niet altijd in de spanning aan te houden.
De twee merkwaardigste manifestaties uit het voorbije Limburgse festival waren o.i. de uitvoering van Tippetts derde symfonie en Schumanns Das Paradies und die Peri.
Over de derde symfonie van Michael Tippett, zelfs over de persoonlijkheid en betekenis van de Engelse toondichter lopen de meningen nogal uit elkaar; niet in het minst wanneer men hem wil vergelijken met zijn land- en tijdgenoot Benjamin Britten. Momenteel is Britten beslist de populairste Engelse komponist, Tippett van zijn kant de meest geëngageerde. Beiden beschikken ongetwijfeld over een soliede vakmanschap en een rijke inspiratie. Beiden hebben reeds verscheidene geniale bladzijden geschreven die in de kamermuziekliteratuur, in het operagenre of het koncertrepertoire - ogenschijnlijk toch - een vaste en blijvende waarde vertegenwoordigen. Of die derde symfonie na haar verrassende lancering nog tot de geniale partituren zal blijven behoren is moeilijk te voorspellen. Naar onze smaak is ze ietwat te hybridisch. Er komen zonder twijfel verscheidene knappe passages in voor, zelfs met verrassende sonoriteiten; maar bij een eerste beluistering - zonder partituur - konden we er moeilijk een eenheid in vinden. Of ligt daar precies de bedoeling van de komponist? Met de Messiaenreminiscenties, het Beethovencitaat en de vele ‘onbeweeglijke momenten’ heeft deze symfonie wel iets van de aktuele muziek; de blueszang, de sykopische ritmiek, de eterische klankkombinaties en de algehele konceptie geven het werk toch meer traditionele allures. Vroegere werken van M. Tippett hebben ons steeds sterker kunnen boeien. Mogelijk is dat een te subjektieve appreciatie; Tippett immers meent dat deze derde symfonie in vergelijking met zijn vroegere werken een veel direktere muzikale ekspressie inhoudt en dus een breder publiek kan aanspreken.
De kennismaking met Schumanns Das Paradies und die Peri was voor ons een verrijkende revelatie. Het is moeilijk te begrijpen dat dit romantische oratorium eerst nu op de grammofoonplaat werd opgenomen, en ten onzent zelden of nooit werd uitgevoerd; vooral wanneer men weet dat deze partituur na haar kreatie in het Gewandhaus te Leipzig in 1843, altans in Duitsland, een vrij grote verspreiding kende, en dat de toondichter zelf ze als één van zijn beste werken beschouwde. ‘Ik heb de indruk - zo schreef hij aan Clara Schumann - dat dit het mooiste werk is dat ik ooit heb gekomponeerd.’ De inhoud, die Robert Schumann vond in het Oosters gedicht Lala Rookh van de Ierse poëet Thomas Moore (1779-1852), spreekt ons wel niet zo sterk meer aan. Summier samengevat komt die hierop neer: Een Peri - dat is de naam voor de gevallen engelen, uit de Indische hemel verstoten - verlangt opnieuw het paradijs binnen te gaan. Dat zal haar slechts toegestaan worden, wanneer zij ‘des Himmels liebste Gabe’ kan aanbieden. Tweemaal falen haar pogingen: uit Indië brengt zij een bloeddruppel mee van een jonge held die voor de vrijheid gesneuveld is en uit Egypte het liefdessmachten van een meisje dat met haar bruidegom de dood wil ingaan. Bij een derde poging worden de poorten van het Eden voor haar ontsloten: dan biedt zij de tranen van een berouwvol zondaar aan. Das Paradies und die Peri is overwegend een lyrisch oratorium waarin Robert Schumann zijn rijke melodische inspiratie op een schitterende