Dürers houtsneden van de Apocalypse, waarin Huber een visionaire uitbeelding van een atoomeksplosie meende te herkennen. Een partituur die verlangt dat het gehele symfonische apparaat improviseert op een tweetal van die afbeeldingen. Ernest Bour kreeg het - zij het met veel protesten - gedaan bij de Berliner Philharmoniker. Aan dirigent-komponist Hans Zender was nu de taak weggelegd om het radio-apparaat zo ver te krijgen. Huber is overigens een zachtaardig profeet: ‘als ze niet willen dan doen ze het maar niet’, sprak hij lakoniek. Het gebeurde.
Verstandiger is, dat komponisten trachten om dergelijke ekstreme opdrachten zo veel mogelijk in eigen hand te houden. Zo waren Guiseppe Sinopoli en Philip Glass uitgenodigd zelf hun werk te verdedigen. De eerste bij het Nederlands Blazers Ensemble, de tweede kwam met zijn eigen ensemble. Glass geeft zijn muziek niet uit handen, uitgezonderd enkele vroege werken. Zo monopoliseert hij komposities als Music in 12 parts en Another look at harmony. Avondvullende werken die bestaan uit een klein aantal velletjes met steeds dezelfde akkoordkombinaties, slechts gevarieerd door enkele ritmische variaties. Een procédé waar Terry Riley's ‘In C’ model voor stond en waar vooral Steve Reich naam mee heeft kunnen maken. Reich was al eens in het Holland Festival, maar dan slecht geprogrammeerd in een uithoek. Ook Glass bezocht Nederland eerder: in het kader van de tentoonstelling Op losse schroeven in het Stedelijk Museum, vrijwel onopgemerkt. Zijn ensemble speelt steeds in art galery's, Amsterdam bood nu het eerste optreden voor een puur muziekpubliek. Voor een deel bestaand uit popliefhebbers. En terecht. Want daar hoort Glass ook thuis. Het swingt de pan uit. Zo merkwaardig ingehouden, want soli ontbreken, het blijft groepswerk, steeds weer die minieme variaties van dezelfde motiefjes, dat mag dan zijn, die binding met pop en jazz is overduidelijk. Vooral in de laatste delen van Music in 12 parts waar Another look at harmony een logisch vervolg op geeft. De ‘gradual process music’ was niet aan iedereen besteed. Je moet er voor in de mood zijn, je door de sfeer laten inpakken, gevoelig zijn voor het tranceeffekt.
Het aardige van deze muziek vind ik de demokratische uitwerking op de repetities waarin elk der leden zijn inbreng heeft, de instrumentatie groeit als het ware, staat geenszins vast. Veel wat Glass voorstelt wordt kritisch door de mangel gehaald, alle leden van zijn groep komponeren trouwens, de enige musicienne, de virtuoze zangeres Joan LaBarbara inkluis.
Guiseppe Sinopoli komt vanuit een echt Europese traditie. Het zou niet denkbaar zijn dat hij zijn instrumentatie delegeerde, want laten we wel zijn, dat is nu juist de sterkste attraktie er van. De meeste indruk maakte het middendeel van zijn drieluik ‘Pour un livre à Venise’ naar Costanzo Porta: zeer geraffineerd. Een hommage aan de minder bekende 16e eeuwse Venetiaan, die een schakel vormde tussen de rijke Vlaams-polyfone traditie en de komende, eksperimentele van de meerkorige Venetiaanse stijl die dacht in ruimtelijke harmonische X kompleksen. Porta was een meester op beide terreinen. Eerst eert Sinopoli hem met zo'n doorwrocht motet, dan instrumenteert hij een moderne canzone. Daartussenin plaatst hij zijn wat bizarre kijk op deze meester in merkwaardig lugubere instrumentatie vol glazige tinten waar hij als geen ander patent op heeft.
Sinopoli brengt zeker niets nieuws in de voetsporen van Donatoni (techniek), Boulez (instrumentatie) en Weense klassieke school (vooral Berg), dit laatste dan met name kwa mentaliteit. Hij herinnert ook aan het eklekticisme van een Maderna. Ook Maderna immers wist vrij om te springen met historische goederen in veelal bonte symfonische kledij gestoken.
Wanneer men dit alles zo leest zou gauw de konklusie getrokken kunnen worden: kom, kom, het viel dit jaar wel mee: Xenakis, Ligeti, Huber, Sinopoli en zelfs het meest ekstreme dat het avantgardisme heeft te bieden: Philip Glass Ensemble New York. Niet mis. Jazeker, maar dan moeten daar weer andere avonden tegenover gesteld worden (een Hongaarse, een Nederlandse), die ik verder maar niet bekommentarieer. Het waren de krenten uit de veel te breiïge, weke pap. De programma's van het Amsterdams Philharmonisch Orkest, ik noemde reeds het Concertgebouworkest, het Nederlands Kamerorkest, het Rotterdams Philharmonisch Orkest: pijnlijk, pijnlijk! Trauermusik, Les Petits Riens, nogal veel Haydn en Tsjaikowsky, hoe verzin je zoiets voor een festival, per definitie een bijzonder gebeuren...
Daar moet het mes in gezet worden. Over Den Daas, de gaande man, wijdde ik al uit. Wat is de mening van de komende, Hans de Witte, totdan adjunkt-direkteur? Er zullen weer tema-festivals te verwachten zijn. Voor het volgend jaar: de Verenigde Staten, het bicentennial year, het tweede eeuwfeest. Een voor de hand liggende konfrontatie.