handen, de twee gelijkaardige kolorietvelden die figuur en achtergrond onderdompelen in een schijnbare monotonie en tenslotte het ontdaan zijn van alle details, weergave van het essentiële. De mistiek komt als een fluwelen vuistslag op je aan. Het doek dat het hoofdaltaar van Vinkem-kerk sierde voor de duur van de gehele tentoonstelling mag als een klassiek voorbeeld gelden van het feit dat fantastiek in ruime mate het engere begrip surrealisme overspoelt.
Een tweede overtuiging ligt aan de bazis van deze tentoonstelling: fantastiek is een wezenstrek van de Vlaamse schilderkunst en wortelt diep in het plastische verleden van Vlaanderen. Jeroen Bosch kan in die zin als een duidelijke mijlpaal gelden. Wie zowel naar zin als naar inhoud op zo meesterlijke en ruime wijze de fantastiek vizualizeerde kan bezwaarlijk als een aanvangsfiguur doorgaan.
De tentoonstelling kreeg de vertrouwd klinkende titel Vlaamse fantastiek van Ensor tot heden mee. Verrassend hoeveel tentoonstellingen tegenwoordig Ensor als vertrekpunt nemen. De Oostendse schilder, tekenaar en etser bracht inderdaad naast de autonomie van het koloriet, ook het vizionaire sarkasme en het benauwende paren van fiktie en realiteit, van dood en masker in de tempel van de beeldende kunsten binnen. Daarvan zijn heel wat schitterende voorbeelden aanwezig, etsen, tekeningen en zelfs twee olies op doek.
Het mag aanvankelijk een prettig spelletje lijken uit te maken tot welk soort fantastiek een bepaald schilder behoort. Men kan dat onmogelijk tot de uiterste konsekwenties doortrekken en bij menig bezoeker kan wel op een bepaald ogenblik de vraag
Ode aan de vreugde door Paul de Cocker.
opkomen wat die bepaalde kunstenaar met fantastiek te maken heeft.
Hoewel sommige kunstenaars met enkele werken reeds sterk verschillende gevoelsvelden aftasten (Frits van Den Berghe met een poëtische gouache, Vakantie, en een metafisische onrust suggererende Kop) willen wij toch even pogen enkele facetten van de fantastiek voor te stellen. Naast de reeds vermelde gouache kunnen een Winteravond van Valerius De Saedeleer, De taal der bloemen van Gustaaf De Smet, het erg met Chagall verwante doek De Zot van Floris Jespers en het Landschap met bloemen van Leon Spilliaert rustig poëtisch worden genoemd. De priesteres van Spilliaert, De profeet van Remy Cornelissen, Symbool van de Kempen van Jakob Smits en Christus in de woestijn van Van de Woestijne geven gestalte aan een mistieke gedachte. Meer verhalend met een tikje magische droom zijn enkele etsen van Jules De Bruycker en René Deconinck en Lieske Lemmens van Jos Verdegem.
Met de figuren van Jef Van Tuerenhout treden wij volop de wereld van de magie binnen; zijn wezens hebben iets van de oerglans van wat uit een versteende korst levend wezen aan het worden is. Die verwijzing naar een aanvang van de dingen vinden wij eveneens terug in de werken van Octave Landuyt, Renaat Saey en Frans Minnaert. Daarbij sluiten aan de ruimtelijk transparante wezens van Willem Van Hecke, een bronzen beeldje van Jacques Verduyn (dat erg veel aan Rik Poot heeft ontleend) en de uit de versteende stilte van het geboren worden schuchter naar voor tredende of uitbundig juichende beelden van José Vermeersch.
Een rooktekening van Willy Bosschem, de keramieken van Paul De Bruyne, de betonnen torens van Jules Dewaele, een doek van Emiel Maeyens huldigen meer het vormelijke dat op zeer estetische wijze door Paul Van Gysegem en Georgette De Groote-Tanghe wordt uitgewerkt. In het werk van laatstgenoemde zit reeds heel wat simboliek die in de werken van Paul De Cocker, Jos Decordier en Jan Sileghem de bovenhand haalt. Jean Bilquin, Gust Smet, André Vereecken, Luc Verstraete, Pol Mara en Leopold Leclercq peilen elk met een persoonlijke vormgeving in het verschijnsel mens. Jef Claerhout (brons), en Achiel Pauwels (keramiek) tenslotte vertolken een eigen speels-ironische vizie waarin het virtuoze drager is van een rijke gevoelswereld.
Het is een lange opsomming geworden en toch werd telkens slechts bij benadering de eigen inbreng van ieder kunstenaar vermeld. Dat bewijst dan ook hoe rijk en boeiend de tentoonstelling was en in hoe grote mate zij hart en geest heeft gevoed van wie aandachtig wou toezien.
Hugo Brutin, Oostende