gaf aan degenen die doorgaans te weinig aan bod komen.
Dat Hardy aan de bruikbaarheid van zijn boek voor studenten en leerlingen van het middelbaar onderwijs gedacht heeft, mag geen verkeerde indruk wekken. Hij heeft zijn teksten niet met een pedagogische bedoeling geschreven. Wel is waar dat zij door alle belangstellenden begrepen zullen worden, omdat hij blijkbaar een grondige afkeer heeft voor een gesoftifikeerde geleerdentaal, die de meeste lezers, juist omdat zij verstandig zijn, tegen de borst stuit. Toch verbazend dat in zo'n sociaal bewogen tijd als nu, sommige publicisten zich onnodig uiten in een hermetische geheimtaal. Hardy schrijft zoals hij denkt: helder, gespierd en funktioneel.
Even verkeerd zou het zijn te veronderstellen dat hij, onder invloed van zijn geestelijke overtuiging, tendentieus zou optreden. In de inleiding tot zijn boek prijst hem de socialistische humanist Hubert Lampo om zijn fair-play, zijn sportiviteit, zijn flegma, zijn vrij zijn van alle vormen van pedanterie. Met de breeddenkendheid hem eigen valt het Hardy niet moeilijk zich in de persoonlijke visie van een auteur te verplaatsen, om ze objektief met zijn kritische normen te konfronteren.
Volgens hem staat de kunst niet buiten of boven het leven. Zij is bestemd voor de levende mens in zijn alzijdige volledigheid en ergens liggen morele grenzen, die in een geordende samenleving onmisbaar zijn. Bij Hardy en de meeste kritici onder zijn gelijkgezinden vallen die grenzen samen met de klassieke normen van de schoonheidsleer: waarheid, natuurlijkheid, leven. In die zin is Hardy een voorbeeld van verantwoorde onpartijdigheid. Niet alleen trouwens waar het om filosofische of religieuze achtergronden gaat. Merkwaardig is dat hij even open en onbevooroordeeld staat tegenover een modern en een klassiek verhaal of omgekeerd, en zich even goed in de denkwereld van ouderen en jongeren kan verplaatsen.
Niettemin wordt het voor wie hem leest spoedig duidelijk dat hij op een persoonlijk verantwoorde estetika steunt. Onvermijdelijk heeft kritiek van boek op boek voor een dagblad en informatief tijdschrift geschreven het karakter van een vlugge beschouwing, een spontane reaktie, die de eerste indruk met de daarmee samen gaande herinneringen aan soortgelijk werk en een eerste waardebeoordeling verenigt. Zo'n impressionistische kritiek valt dikwijls vrij oppervlakkig uit. Bij anderen gaat zij wel dieper, maar blijft ze tot één bepaalde eigenschap van het boek beperkt en wordt zodoende zijn betekenis mistekend in gunstige of ongunstige zin. Ten slotte kent iedere lezer nog de recensenten die meer over zichzelf spreken dan over het werk waarover zij het moeten hebben, een soort lyrici van de kritiek zoals Van Deyssel, in zijn befaamd stuk over het proza.
Bij al die vormen van kritiek vergeleken is Hardy een klassikus, die bij zijn onderwerp blijft en er binnen het korte bestek dat een krantenartikel toelaat, een grondige ontleding aan wijdt. Vandaar dat het bij zijn metode behoort het langste deel van zijn recensie aan een nauwkeurige samenvatting van de roman te besteden Hij vindt het terecht noodzakelijk dat zijn lezers, alvorens zelf het boek gelezen te hebben, zouden weten wat erin staat. Zo'n syntese blijkt op zich zelf, voor wie het eens wil beproeven, al een moeilijke opgave, inhoudelijk en stylistisch. Uit die tekst moeten reeds de gaven en fouten in de struktuur van het boek, in zijn levensuitbeelding en zijn taal kunnen worden afgeleid.
Niet zo radikaal als Walschap verklaarde, de roman is niets dan verhaal, en toch in zijn opvattingen niet ver daar vanaf, hecht Hardy een doorslaggevend belang aan het narratieve element in de romankunst. Een romancier is een ‘vinder’, eerder iemand die een gegeven uitwerkt, in de zin van vertelt, dan een ‘denker’ die een tema ontwikkelt. ‘De romanschrijver is uiteraard een waarnemer van leven, dat hij uit verschillende voedingsbronnen in zich opneemt, het daarna uiteenrukt en het uiteindelijk herordent tot een nieuwe werkelijkheid.’ (II, 311). Daarbij ligt de klemtoon op leven. Dat sluit natuurlijkheid, echtheid, waarheid in. De romancier die Hardy's bewondering afdwingt is een episch kunstenaar, die als objektiverend toeschouwer tegenover zijn onderwerp staat, zonder er zich bij betrokken te tonen. Hij mag er niet in tussenkomen met persoonlijke beschouwingen, niet als lyrische uitbeelder of belijder van zich zelf, wijsgerige teoretikus of propagandist voor een nieuwe maatschappelijke of politieke orde.
Klaarblijkelijk nochtans handelen de meeste hedendaagse romanciers, zelfs degenen die van de derde-persoonsvorm gebruik maken om tussen hun personages en de verteller een duidelijk onderscheid te maken, over hun eigen ervaringen en problemen. Dus over zich zelf. Zij zijn bijna een minderheid geworden tegenover de schrijvers in de ikvorm,