geten van haar heengaan door hele resems meiden achterna te zitten, de dood van de geliefde op het einde van het boek. Maar ook hier ligt weer een kwaliteitsverschil: Olga sterft langzaam in het ziekenhuis aan dat hersengezwel, terwijl hij haar voedert met Turks fruit. Fysisch wordt het tussen beiden nooit meer goed. In De Walgvogel krijgt de lezer haast een goedkope happy-end, die echter net nog afgebroken wordt door de al even goedkope dood van Lien: haar echtgenoot schiet haar neer, terwijl de moordenaar zelf aan zijn einde komt door de ik-persoon... Het eksotisme van Indonesië, waar het tweede deel van het boek zich afspeelt tijdens de koloniale oorlog, kan daar niets aan veranderen: dit Indonesische fruit heeft een weeïge smaak na het Turkse fruit waar Olga haar mond in een laatste levenshap mee volstopte. Nu pas wordt duidelijk hoe Jan Wolkers met Turks Fruit zijn wellicht belangrijkste boek schreef.
Een paar strukturele elementen trachten dit vreselijk lijvige boek toch nog wat spier te geven. Zo is er vanaf hoofdstuk 70 (de hereniging van de ik-persoon en Lien) een min of meer regelmatige afwisseling te noteren tussen Lien-hoofdstukken en hoofdstukken waarin niet-amoureuze avonturen in Indonesië aan bod komen. De reden kan liggen in de bedoeling de nefaste invloed van buitenaf te laten alterneren met de schijnbaar probleemloze verhouding tussen Lien en de ik-persoon, om op die wijze het fatale einde dramatisch klaar te stomen. In die hoofdstukken wordt o.a. de dood van de boezemvriend van de ik-figuur, Piet Ranzijn, beschreven. Hij werd gedood door een Indonesische vrijheidsstrijder. Als een echte walgvogel proeft de ik-persoon het bloed van zijn dode vriend. In een ander hoofdstuk moet een Chinese kunsthandelaar eraan geloven, die o.a. een door de ik-persoon erg geliefd Chülu-hsienschaaltje bezat. Dat zijn struktureel aangebrachte voortekenen van de dubbele moord waarop het boek zal eindigen.
Een ander struktuurelement is het tema van de schilderkunst. Het is een tema met een dubbele bodem. De ik-persoon zelf kunnen we volgen als student op de akademie van Leiden en, later als een echte Gauguin in Indonesië. Alle tematische lijnen - alle inspiratiebronnen - lopen samen in een enorm fresko dat hij voor een militair feest op de muur van de feestzaal moet aanbrengen: zichzelf in Boeddhahouding, de schedels van zijn geliefde oom Hendrik, de landschappen uit de hongerwinter (WO 2), Lien in een pastoraal dekor van egelantieren, maar ook Indonesische vruchten en bloemen: papaja's en ananassen, meloenen en djeroeks; verder nog zijn inheemse geliefde (een intermezzo) Inti, naakt voor een gloeiende achtergrond van rood en blauw, alles in ‘geuren en Gauguinkleuren’. Op die ogenblikken - als het schilderen zijn weemoed om de afwezigheid van Lien moet kompenseren - voelt hij zich één met Gauguin en citeert hij uit de Engelse vertaling diens dagboek: ‘I have all the enjoyments of a free, animal and human life. The landscape with its pure and ardent colors dazzled and blinded me. I wanted to suggest an exuberant and wild nature and a tropical sun which sets on fire everything around it’. De tweede dimensie van het pikturale tema is, dat je als lezer voortdurend voelt dat Jan Wolkers niet alleen vertelt, maar ook met een schildersoog beschrijft. Vooral de waarneming van de Indonesische landschappen en stillevens is vaak impressionistisch op het stuk van kleurnuanceringen. Alleen een Hollander kan een Indonesische rijsttafel zo levensecht schilderen, kroepoek en gado gado inbegrepen. Hoe fijn is het niet als een nieuwe Gauguin rond te lopen in een ijsblauwe kimono met zalmkleurige draak en gouden klauwen? Of met Lien pikturaal te picknicken met bakjes kip en sate, een echte déjeuner sur l'herbe?
Een laatste tema lijkt me nog belangrijk, hoewel het fundamenteel onopgelost blijft, met name de relatie tussen de ik-persoon en de wereld. De titel van het boek heeft o.a. met dit tema te maken: walgvogels zijn namelijk dieren die door de Hollandse zeelui massaal vernietigd werden om ze op te vreten. Dat feitje illustreert overduidelijk de mentaliteit van de koloniserende Hollander en van de kolonialist in het algemeen. De ik-persoon voelt zich vaak heen en weer geslingerd tussen pen en geweer. Vooral oom Hendrik en zijn buurman ‘de Spartacuscommunist’ zetten hem ertoe aan geengageerder te worden. De buurman beschouwt heel de geschiedenis met Lien zowat als de ‘Mei’-episode van de ik-figuur, hierbij verwijzende naar de evolutie van Gorter in socialistische richting. Lien maakt alles echter zinvol: ‘Het schilderen kon ik afzweren, de kunst verloochenen, maar Lien kon ik niet vergeten’. De tocht naar Indonesië kan dus niet beschouwd worden als een evolutie van de ik-persoon in politiek-geëngageerde zin - hij staat integendeel aan de verkeerde kant, die der kolonialisten -, maar als een ultieme