Ons Erfdeel. Jaargang 18
(1975)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hendrik de man-een portretprof. dr. herman balthazar Het is bijna vijftig jaar geleden dat H. de Man te Jena zijn eerste en nog steeds meest bekende doktrinaal werk publiceerde: ‘Zur Psychologie des Sozialismus’. Het kreeg ogenblikkelijk grote weerklank. Als ‘Au delà du Marxisme’ kwam het in het Franse taalgebied met een eerste en slechte uitgave te Brussel (éd. l'Eglantine, 1927), vervolgens in een gekondenseerde en gekommentarieerde versie van de jonge André PhilipGa naar eindnoot(1) en tenslotte in een integrale versie van de uitgever Felix Alcan te Parijs (1929). Vanaf dat ogenblik en tot in 1935 leefde De Man onder kreatieve hoogspanning. De diskussies over zijn ideeën deinden onder invloed van de grote krisis uit naar veel niet-socialistische milieus. De kracht van zijn heldere analyse stak schril af tegen de ontreddering van de politieke en ekonomische huishouding. In België was hij in 1933 ondervoorzitter van de Belgische Werkliedenpartij geworden. Op het Kerstkongres had hij zijn Plan van de Arbeid voorgesteld: de ideeën konden dus ook dienen voor het smeden van praktische wapens in de onmiddellijk te voeren strijd tegen krisis en werkeloosheid.
Zo klonk enkele jaren lang de naam van H. de Man als een bel: hij was het, die tussen kommunisme en fascisme een weg zou tonen om radikaal en efficiënt uit het slop te komen.
Erg lang heeft deze euforie toen niet geduurd. Hendrik de Man werd op 25 maart 1935 minister in een kabinet van Nationale Unie dat de frank zou devalueren en de ekonomische welvaart weer op gang zou moeten brengen. Drie jaar later, midden in zijn derde regeringservaring, nam hij ontslag als minister van financiën. Formeel bleef hij een vooraanstaande in het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hendrik de Man.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Belgische politieke leven, maar in feite had hij zich reeds in de marge opgesteld vol ontgoocheling en verbittering. De Duitse aanval in mei 1940 beschouwde hij als de definitieve stormloop tegen het politieke en sociaal-ekonomische systeem waarvan de sociaal-demokratische beweging in zijn ogen een hopeloos geïntegreerd en geskleroseerd deel was geworden. Zo dacht hij in die stormloop van Hitler een bevrijding te zien en hij trachtte zich klaar te maken voor een nieuwe rol. Ook deze verwachting viel anders uit. Hij trok zich in de Alpen terug en kon bij het einde van de oorlog nog net Zwitserland bereiken. Toen in België de storm van repressie losbrak, werd hij bij verstek zwaar veroordeeld. Tevergeefs werd gehoopt op een revisie van dit proces. Het was stil geworden rond H. de Man, in België en daarbuiten. Sommigen spraken van een ‘conspiration du silence’. Dat was het zeer zeker, maar toch ook veel meer. Het leek er op, dat H. de Man geen aantrekkingskracht meer had, geen geestelijk leiderschap meer te bieden had voor de maatschappelijke problemen van de naoorlogse tijd.
Deze stilte is nu doorbroken. Temidden van de krisissymptonen die zich sinds een vijftiental jaren opstapelen, stijgt weer de bekendheid en de aandacht voor H. de Man via tientallen artikels en voordrachten. Te Genève werd een internationaal kolloquium georganiseerdGa naar eindnoot(2). Te Parijs wordt zijn ‘Au delà du Marxisme’ opnieuw uitgegevenGa naar eindnoot(3). De belangrijkste wetenschappelijke uitgeverij in Vlaams-België stelt in 6 banden al zijn werken opnieuw ter beschikkingGa naar eindnoot(4).
Het is niet helemaal duidelijk waaraan deze revival van H. de Man te wijten is. Het gaat moeilijk op er enkel maar een element in te zien van de welig bloeiende retromode. Anderzijds ligt de kracht van een denker in zijn kapaciteit tot het kreëren van een sociale dynamiek en van een kohesie in de sociale aktie. De grootheid van een denker ligt in zijn potentie tot het aanduiden van een verlossende en kreatief-opbouwende uitweg. Ik betwijfel zeer sterk of deze kracht en deze grootheid vandaag in H. de Mans oeuvre terug te vinden is. Maar toch is men geboeid, zowel door zijn oeuvre als door zijn persoon. Beide facetten wil ik even sterk beklemtonen. Tevens wil ik in deze korte schets de kausaliteit van De Mans revival koppelen aan een totaal beeld van zijn werk en zijn aktie, van zijn aantrekkingskracht en zijn falen. Ik verzet mij ten stelligste tegen een verborgen vorm van hagiografie, die de waarde van zijn ‘Au delà du Marxisme’ en zijn planisme wil heraktualizeren met de gedachte dat men de politiek handelende H. de Man moet scheiden van de teoretikus H. de Man. Ik heb de stelling al vaak gehoord: het was een schitterend denker, maar een ongeschikt man voor de praktische politiek. Ook indien dit waar is, heeft een aktueel portret van H. de Man slechts zin en betekenis wanneer de originaliteit van een gedachte getoetst wordt aan de uitbouw of verwording ervan in de tijdsgebonden realiteit.
H. de Man werd in Antwerpen geboren in 1885. Milieu: Nederlandssprekende gematigd liberale middenburgerij met hoofdzakelijk kontakten in kommerciële en kulturele middens.
Ik zal me aan geen ekstrapolaties wagen door vanuit wat milieugegevens de psychologische gestalte van H. de Man te | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tekenen. Er zijn echter een hele reeks kenmerken, die blijvend opduiken uit getuigenissen en autobiografische gegevens: een wat onbewust elitarisme, gedragen door een trots geloof in fysisch evenwicht en in de waarden van kultuurhistorisch erfgoed, sterke behoefte aan duidelijk engagement zonder slippen in kleinzielig eigen belang. Laten we het hierbij houden.
In 1902 treedt hij als militant in de socialistische beweging. Uit Vlaanderen waren nog biezonder weinig burgerlijke intellektuelen als militant werkzaam in de beweging. H. de Man behoorde daarenboven niet tot het gangbare type van de intellektuelen die meestal uit radikaal-liberale middens de stap naar de B.W.P. maakten. Dit impliceerde o.m. scherp antiklerikalisme, soms vergezeld van een lidmaatschap in de vrijmetselarij en vrijwel steeds beïnvloed door de Franse linkerzijde. De man, die tot 1914 te Antwerpen het socialisme leidde, was er een prototype van: de dikke gulhartige francmacon Modeste Terwagne.
De neofiet H. de Man was bijna voorbestemd om meteen in de oppositie te gaan tegen zo'n man. Hij zou de zuivere zijn en opgaan in een ouvriërisme dat hij later als algemene tendens zo scherp afwees. Dat ouvriërisme leidde hem misschien tot een huwelijk in 1910 met een Gentse arbeidster. Het huwelijk zou jammerlijk stranden, maar hij heeft er veel voor over gehad zelf de verantwoordelijkheid te kunnen houden voor de opvoeding van de kinderen.
Men kan waarschijnlijk spreken van een fundamentele kontradiktie: zijn ouvriërisme was een idealizering van de zich verheffende proletariër. Het verklaart tevens de merkwaardige inspanning, die hij geleverd heeft voor de uitbouw van een Centrale voor Arbeidersopvoeding (1912) en later, na de 1e wereldoorlog van een Arbeidershogeschool te Ukkel (Brussel). Hij heeft er zijn beste krachten aan gegeven en nagenoeg al zijn leerlingen zijn er zeer sterk onder de indruk gekomen van zijn talentrijke inzet.
In Duitsland vond H. de Man een beweging naar zijn hart. De SPD stond aan de top van alle socialistische partijen in de lle Internationale. Het was een machtige wijdvertakte massaorganisatie waar de linkse tendensen toen rond 1905 sterk aan bod kwamen, maar toch nog sterk aan de partij gehecht waren. Er waren ideologen zoals Kautsky die overtuigend de ortodoksie van het marxisme konden opeisen. Zij vertolkten een ‘revolutionaire attentisme’ waarvan de kwalijke gevolgen pas in 1914 zouden openbarsten. Het was de feitelijke en permanente integratie in het bestaande maatschappelijk patroon, maar oprecht weggemoffeld onder de banierzangen van het grote revolutionaire ideaal. In Kautsky's tijdschrift ‘Die Neue Zeit’ kon H. de Man zijn radikalisme scherp formuleren. Samen met L. De Brouckère schreef hij in 1911 een vlammende analyse tegen het entrepreneurssocialisme van de Belgen, tot onnoemelijke ergernis van een vader Anseele of een Bertrand, die met hun imposante koöperatieve winkels en fabrieken de fundamenten van een macht dachten te beheersen.
G. Desolre heeft in Genève in een mooi betoog de stelling verdedigd dat het marxisme waarmee H. de Man later afbrak, in feite een marxisme à la Kautsky wasGa naar eindnoot(5). Het is een zeer aanlokkelijke stel- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ling, omdat ze biezonder goed verklaart in welke mate 1914 en de daaropvolgende gebeurtenissen voor De Man een ontwaken uit de euforie was. In 1902 was hij socialist geworden en hij was niet de persoon van vlug vergeten jeugdbevliegingen. Niet hij was afgeweken, maar het socialisme of altans de aanbeden vertolkers ervan. Het is ontzettend moeilijk om precies weer te geven wat de ervaring van 1914 betekende. De principiële antimilitarist, de trouwe socialist H. de Man werd soldaat en weldra officier en hij was het met een onbetwistbaar genoegen. De jonge en harde marxist trok in 1917 naar het Russische front, niet om er de adem van de revolutie te voelen, maar om het defaitisme tegen te gaan en het front in stand te helpen houden. Wat is dat allemaal? Verraad, onontwarbare kontradikties? We kunnen dat stuk geschiedenis beter niet plaatsen in morele oordeelskategorieën. De grote schisma's in het socialisme sinds 1917 zijn o.m. daaruit te verklaren, omdat zo vele historische aksidenten a posteriori geïdeologiseerd werden. Het lijdt geen twijfel dat H. de Man voor een zware gewetenskrisis stond en derhalve de noodzaak ondervond tot afrekening en verantwoording tegenover zich zelf en tegenover een socialisme dat hij met cerebrale hartstocht - opnieuw een paradoks - oprecht wou dienen. Zijn onrust verklaart misschien zijn vluchtreaktie in 1918. De pionnen waren immers gezet voor een aanzienlijke doorbraak op politiek en syndikaal terrein. Was hij gedreven geworden door een pragmatische behoefte tot leiderschap en erkenning, dan kon hij na de oorlog één van de B.W.P.-volksvertegenwoordigers en partijleiders geworden zijn. Hij gebruikte echter de meer onopgemerkte en toch vleiende opdracht om in een regeringsdelegatie naar de USA te gaan. Uit deze jaren stammen ‘Au pays du taylorisme’ en ‘The Remaking of a Mind’: merkwaardige essays van een nog niet herstelde en in evenwicht gebrachte visie over maatschappelijke strukturen en veranderingsmogelijkhedenGa naar eindnoot(7). In 1920 keerde hij terug naar België. Twee jaar lang werkte hij opnieuw aan het ideaal van arbeidersopvoeding te midden van een beweging, die uitzwol van nieuwe leden, taken en verantwoordelijkheden op alle niveaus, tot en met regeringsparticipatie. E. Vandervelde, de B.W.P.-voorzitter, bleef een Belgische Kautsky, die met zijn geschriften over de herziening van de bazisprogramma's op de danskoord bleef van een integraal revolutionair alternatief en de noden van de dagelijkse politieke ‘Kleinarbeit’. Mede onder druk van persoonlijke konflikten, vertrok H. de Man in 1922 naar Duitsland.
De Weimarrepubliek droeg die kenmerken van een kronische zieke, die met opgepepte luciditeit koortsig een stuk leven wou gebruiken. De Duitse handelsreiziger en Duitse intellektueel, die voor 1914 met overmoed Duitse waren en Duitse kultuur hadden aangeprezen, waren hun illusies kwijt. De Duitse kleinburger, boer, arbeider had vol ongeloof Duitsland zien inéén zakken: de keizer was weg, de socialisten hadden tijdens de Spartakusopstand in verdeeldheid elkaar uitgemoord, de Mark was een grillige munt geworden... Het ekonomisch herstel, met Amerikaanse dollars van isolationistische bankiers, had iets onwezenlijks. De rechterzijde oefende zich in bloed-en-bodemmystiek. De linkse intelligentsia vluchtte in kosmopoliete kreativiteit: voor velen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wat te cynisch en te dekadent, maar enorm verrijkend en vernieuwend.
Ook H. de Man beleefde er te Frankfurt zijn intellektueel meest kreatieve jaren, maar zeker niet in de stijl en de sfeer van zijn intellektuele omgeving. Zijn zoeken naar evenwicht lag totaal anders. Het was het bouwen op grond van vaste kultuurhistorische waarden zonder zelfspot en kabaretkolder; het was het vorm geven aan een emancipatie-ideaal dat in zijn ogen verprutst was. Zo groeide het koncept van zijn ‘Au delà du Marxisme’. Het verscheen op een moment dat vrijwel overal in Europa de sociaal-demokratische arbeidersbeweging in regressie was en de kommunistische partijen in een dogmatische fiksatie waren vastgeraakt. Dit was de eerste aantrekkingskracht van het boek. Het was een kreet van ergernis tegen ‘Het conservatisme van wie opgekomen zijn tot macht, de vreesachtigheid van de verafgoders der organisatie, de geestelijke benepenheid van degenen, die met “klein werk” overstelpt zijn, de vrees der bureaukraten voor verantwoordelijkheid, het egoïsme der snelbevredigden: zij maken de leer der hemelbestormers van vroeger tot een zacht kussen. Zij zeggen “Het is nu de tijd niet”. “De massa's zijn niet rijp”. Het stelsel heeft schuld...’ (p. 295 in 1e uitg.).
Dit was de emotionele draagkracht van het werk. Daarnaast kwam de opbouw van een nieuwe visie, die de sociale emancipatiestrijd moest inspireren. Het is nog steeds een biezonder aantrekkelijk boek, waarbij men gemakkelijk vergeet hoe zeer de kontekst van De Mans persoonlijkheid en belevenissen bepalend inwerkten op deze vizie. Een halve eeuw lang reeds was een versneld emancipatieproces op gang gekomen in het industriële Europa. Meerdere bevolkingsgroepen, en niet alleen ‘de’ arbeidersklasse, waren daarbij betrokken. Met sterke verschillen volgens regio's en tijdzones was toch ongeveer overal het zelfde verschijnsel merkbaar. Het socialisme als ekonomische teorie, gebonden aan de arbeidersklasse als homogene en groeiende sociale groep kwam in dit proces als meest opgemerkte en agressieve kracht naar voren. Daar had ook de jonge H. de Man zich opgesteld, meteen roepende dat het niet snel genoeg ging, dat er te veel energie verspild werd aan organisatorische zelfbescherming. Hij werd echter nooit de gauchist, die het maatschappelijk kader waarin hij zich bewoog, als een buitenlandse mogendheid beschouwde, elke kultuurhistorische affiniteit met dit kader afwijzende. Zijn ontgoochelingen van 1914 en de daaropvolgende ervaringen werden dus de basis voor een verruimd konsept van het socialisme. Het zou beter moeten aanknopen bij de totale emancipatorische behoeften van het Europese volk. De ekonomische hinderpalen om deze behoeften te realiseren moesten weliswaar duidelijk omschreven worden, maar de weg naar de realisatie was breder dan één sociale klasse en een zuiver ekonomische analyse. Vele sociale groepen - industriearbeiders, witte boorden, pachters of kleine zelfstandigen - moesten in dit langlopende proces van vallen en opstaan terug - of liever voor het eerst - samen komen. Meerdere elementen konden de wil daartoe aanscherpen. Het voluntaristische aspekt stond inderdaad centraal: voor De Man was dit benadrukken van de persoonlijke inzet een psychologische kompensatie, die hij nodig had als drijfveer voor de strijd naar | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
een socialisme. Laten we hier ophouden met deze te korte en toch onvermijdelijk reeds vervalsende parafrase.
H. de Man kreeg met de publikatie van zijn werk een grotere bekendheid en een groter prestige. Begrijpelijkerwijze vond hij het vlugst instemming bij verschillende kernen van religieuze socialisten. Zij waren het meest gekonfronteerd met de historische vergroeiing van kristelijke kerken, die in het emancipatorische proces een rem waren geweest door een rabiaat anti-socialisme. De etische fundering en de klemtoon op de persoonlijke inzet kwamen in protestantse kringen derhalve als een welkome overbrugging aan. In katolieke rangen echter was de echo nog zeer zwakjes en dat zou één van de zware handicaps worden op het moment dat het demannisme op het praktische arbeidsveld moest treden. Voorlopig - tot in 1930 - bleef het bij gepassioneerde debatten. H. de Man voelde zelf vlug enkele gevaarlijke ambivalenties van zijn werk aan. In heel wat burgerlijk intellektuele middens was hij gededoeaneerd: men leverde immers het bewijs van breeddenkendheid met over zijn socialisme te praten dat de kans gaf terzelfdertijd antimarxist te zijn en daarenboven de spirituele waarden hoger te stellen dan de materiële.
Toen kwam de ekonomsiche krisis en vlug daarop een globale regimekrisis. Niemand wist blijkbaar meer te bedenken dan geïmproviseerde egelstellingen. Het werd zeer duidelijk nu voor velen dat H. de Man meer kon betekenen dan een intelligent kritikus van de socialistische beweging. Hij zelf verdriedubbelde zijn aktiviteit. Op geen ander moment van zijn leven werkte hij zo snel en vruchtbaar: hij werd verplicht tot stelling nemen tegenover nationalisme, korporatisme en fascisme en hij moest zijn eigen koncepten scherper formuleren. Zo publiceerde hij o.m. ‘Le Socialisme constructif’ (oorspronkelijk in het Duits, 1931, vertaald en uitgegeven te Parijs bij Alcan in 1933). Masses et Chefs (oorspronkelijk in het Duits, 1932, werd vertaald en uitgegeven te Brussel, 1937), I'ldée Socialiste (oorspronkelijk in het Duits, begin 1933, vertaald en uitgegeven te Parijs bij Grasset, 1935)
Deze keer ging het dus andersom als in 1914. In de ontwikkeling van de krisis zag H. de Man een grotere bevestiging van zijn ideeën. Ik laat hem eventjes zelf aan het woord in zijn autobiografie en in het voorwoord van zijn ‘L'idée socialiste’:
‘Al deze overwegingen leidden mij tot de praktische conclusie dat het socialisme niet de zaak van één enkele klasse is, maar de zaak van alle mensen en alle volkeren, en op de eerste plaats van elk volk dat op grond van zijn staatkundige organisatie over de institutionele middelen beschikt om de sociale verhoudingen om te vormen. Het “ingedachten-vooruitlopen” op de nieuwe samenleving, dat aan de politieke wil richting geeft, stelt daarom allereerst de overgang voorop van de vage, ideële utopie naar een precies uitgewerkt nationaal plan. Het gaat dus niet zozeer om loutere klasseeisen, maar om een algemeen plan voor de opbouw - en zelfs, met het oog op de chronisch geworden crisis in de tewerkstelling, om een reddingsplan, dat beantwoordt aan de belangen en de wensen van de grote meerderheid van de bevolking en dat gerechtvaardigd wordt door de eisen van het algemene belang...
Het voorwoord van mijn boek besloot ik | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
als volgt: De publikatie van dit boek sluit een periode in mijn leven af, die tien jaar geleden begon, toen ik een uitsluitend praktisch gerichte activiteit ruilde voor een overwegend theoretische. Het enige doel dat ik hiermee nastreefde, was een antwoord te vinden op de vraag: wat te doen?...
Thans heb ik op deze vraag een antwoord gevonden dat tenminste volstaat om mijn eigen handelen opnieuw doelbewust te maken, en ik neem dan ook afscheid van mijn theoretisch werk als schrijver, om mijn plaats weer in te nemen in de rangen van hen die meer om de praktische verwezenlijking van het socialisme bekommerd zijn dan om de wetenschappelijke grondslagen ervan’.
Kort na de machtsovername van Hitler kwam hij terug naar België: een grote mijnheer met hersteld zelfvertrouwen tegenover een beweging, die alle zelfvertrouwen aan het verliezen was. In de wilde stakingsgolf van 1932 hadden arbeiders zich ook tegen volkshuizen gekeerd. Bij veel jongeren en intellektuelen was een refus tegen de partij ontstaan, die zich uitte in een sterker groeiende linkse oppositie. De grote leiders waren ook oud geworden: Vandervelde 67, Anseele 77, Destree 70.
H. de Man kreeg veel troeven in de hand. Hij werd ondervoorzitter van de partij en hij organizeerde een bureau voor sociale aktie, een brain-trust met een aantal entoesiaste en briljante jongeren. Zij bereidden met hem het ‘Plan van de Arbeid’ voor. Op het 48e partijkongres, 24-25 december 1933, leidde De Man op schitterende wijze zijn plan in: ‘...Het onderscheid tussen een programma en een plan vanuit een politiek en psychologisch oogpunt bekeken is, dat het programma wensen aangeeft, terwijl het plan de nauwkeurige uiting is van een bepaalde wil. Tot de openbare mening zegt het programma: wij zouden dit of dat willen, en over 't algemeen worden dan min of meer gemakkelijke en in een al of niet nabije toekomst te verwezenlijken zaken opgesomd. Het Plan daarentegen zegt: wij willen en wij gaan op een bepaald tijdstip dat doen of althans op het tijdstip dat gij, openbare mening, ons kunt helpen vaststellen door ons de macht in handen te geven’. Het was een formidabele redevoering, tientallen keren onderbroken door applaus.
Het was nochtans ongetwijfeld zo dat H. de Man niet van ganser harte gevolgd werd door de apparaatsmensen van de Belgische Werkliedenpartij (B.W.P.). Men heeft het trouwens meer dan voldoende aangewezen als één van de grote hinderpalen waarop het vernieuwende demannisme is gestrand.
De Man zelf heeft in zijn autobiografische werken op allerscherpste toon de onwil, de onmacht en de letargie van de beweging aangeklaagd. Toch moet men zich niet te veel vastklampen aan deze beschuldigingsakte. Het meest relevante in het debat over de aktualiteit van H. de Man, moet elders gezocht worden. Het gaat in hoofdorde over het ineenvloeien van socialistische en fascistische begrippen.
Daarmee is het zware woord gevallen. Ik zal in het verdere verloop van dit portret vooral hierop de aandacht toespitsen. We moeten eerst dit voor ogen houden: het fascisme, in zijn verschijningsvormen van de tussenoorlogse tijd, heeft tot niets opbouwends en vernieuwends geleid; het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tegendeel is waar, want het droeg in zich een aanzwellende vernielingskracht met holle frazen, intolerantie, angst, moord op individuen en volkeren en uiteindelijke chaos. Het mag zo zijn dat de tijdgenoot van de twintiger en dertiger jaren dat niet zo scherp kon zien en voorzien. Het mag ook zo zijn dat het fascisme een autonoom rebellerend karakter had van emancipatorische oorsprong, geboren uit onlustgevoelens van velen tegen het onvermogen van de liberale demokratie. Wij, de generatie van de onzekere jaren '70, kunnen echter aan de plicht niet ontsnappen om genese en resultaat samen in de analyse te betrekken. Anders heeft onze inspanning geen nut. Anders heeft de retromode een makaber karakter.
H. de Man behoort tot deze briljante denkers en doeners, die oorspronkelijk zeer scherp de motivaties van een toenemende fascisering heeft aangevoeld en er als zoekend socialist onder heeft geleden. In zijn vruchtbaarste jaren - van 1931 tot 1935 - heeft hij er alles op gezet om zijn ideeën funktioneel vast te leggen in een remediërend alternatief. Dit kan wellicht het best geïllustreerd worden in de ‘Thèses de Pontigny’. Van 14 tot 16 september 1934 werd in de abdij van Pontigny een internationaal gesprek georganiseerd over de socialistische plangedachte. H. de Man bracht er zijn opvattingen in 14 stellingen naar voren. Ik resumeer de voornaamste stellingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Wil men aan eksegese doen dan kan men reeds in deze stellingen een aantal kontradikties vaststellen. Ook hier weer moet men echter vaststellen dat H. de Man geen enkele poging onverlet liet om op sommige kontradikties in te gaan. Zo is bijv. zijn essay ‘Corporatisme et socialisme’ (gepubliceerd door het Bureau d'Action pour le Plan, 1935) een opmerkelijke poging om het wazige modewoord korporatisme konkreter te omlijnen als ‘vraiment l'expression d'une volonté progressive, réformative et libératrice et que cette volonté, pour se réaliser, n'a pas besoin de se situer en dehors du socialisme’.
Toch is het allemaal zo hoopvol niet verlopen. In België en buiten België werd het planisme van H. de Man door vele groepen en personen geannekseerd.
In Frankrijk vooral was dit opvallend. A.G. Slama, in een mooie studie over les ‘néo-traditionalistes français’, schrijft: ‘La pensée d'Henri de Man a été pour tous les mouvements que nous avons étudiés une véritable auberge espagnole. Elle a contribué à entretenir l'illusion d'un accord qui ne se faisait en réalité que sur un nom (et sur des mots)... Cette pensée a joué dans la dispersion de ces illusions un rôle d'accélérateur.
Elle a contenu en effet plus de promesses qu'elle n'en a tenue: la conscience de l'échec a été d'autant plus forte que l'espérance avait été plus vive’Ga naar eindnoot(6).
Zijn analyse kan moeilijk weerlegd worden. De grote ekonomische krisis was door vrijwel iedereen - van de klassieke ekonoom tot de ortodokse marxist - ervaren als een dikke mist. Zeker de min of meer fasciserende richtingen hadden oorspronkelijk van ekonomie niet veel brood gegeten. Het is typerend dat H. Elias in zijn ‘Geschiedenis van de Vlaamse Beweging’ (dl. III, p. 160-161) vertelt hoe men in 1932 de sociaal-ekonomische standpunten van het nieuwe ‘Vlaams Nationaal Verbond’ zeer vlug en zeer vaag formuleerde. Kort daarop zouden velen in deze nationalistische partij de ideeën van H. de Man zeer dicht benaderen.
De flirt van een nieuw rechts radikalisme met de ideeën van H. de Man versterkten nog een aarzelend wantrouwen van vele socialisten. Hij kwam er onvermijdelijk onder invloed van. De stugheid van zijn eigen partijkameraden en de geïnteresseerde schouderklopjes en invitaties van intellektuele burgers vormen ongetwijfeld een element in het verder weggroeien van H. de Man uit het oude huis.
Wellicht loop ik te vlug nu: de akkumulatie van nieuwe ervaringen en kontakten zullen slechts vanaf 1938 een werkelijke mutatie teweegbrengen in zijn ideologische grondstoffen. In 1934-35 is het nog een sukses-story.
De kampanje voor het Plan brengt binnen de socialistische beweging een dynamiek op gang, die men in lange tijd niet meer gekend had. Eén van de grote rezultaten was dat een deel van de naar links lopende ‘jonge Turken’ rond H. de Man ging werken. De belangrijkste onder hen was P.H. Spaak, die met opmerkelijk talent enkele baziskonsepten van De Man leerde gebruiken voor het image van krachtig | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
staatsmanschap, verheven boven de pusillanimiteit van het partijlokaal.
De Plankampanje ging door, terwijl de ekonomische krisis het land nog volop teisterde. De partij zelf zou er een zware klap van krijgen met het bankroet van de Bank van de Arbeid als meest opvallende moment. Anderzijds kreeg H. de Man meer kontakt met een jongere generatie en ekonomen, die in Keynesiaanse termen dachten. Het konsept van een sterker eksekutief met meer zeggingskracht over het ekonomisch leven liep ergens parallel met het socialistisch Planisme. Tenslotte was er het monetair probleem: ekonomisch herstel zou een devaluatie vereisen: en dit kon een voldoende motief zijn voor een regering van Nationale Unie. Wat nog allemaal meespeelde is minder duidelijk. Feit is dat H. de Man - boven het hoofd en buiten medeweten van zijn naaste medewerkers in de Plankampanje - de mede-ontwerper en verdediger werd van de eerste regering-Van Zeeland (25 maart 1935 tot 26 mei 1936): een jonge driepartijen-ploeg met ook enkele niet-parlementaire ‘technici’ als minister.
Een getuige schreef:
‘H. de Man... fut le premier ministre du roi à porter le béret basque. Sa pipe, ses lignes de pêche sont inséparables de ses grands ouvrages. Bohème, plus fait, selon se qu'il a écrit de lui-même, pour vivre sous la tente que dans le confort d'une ville moderne, il ne paraissait pas désigné pour tenir le ménage de la Belgique. Sa vive intelligence, l'originalité de ses vues, sa conception sportive de la vie et de la politique conféraient en ce moment à sa personne une séduction qui s'exerçait sur les plus prévenus’Ga naar eindnoot(7).
In vier regeringen is H. de Man minister geweest. Zijn eerste ervaring in het departement Openbare Werken en Opslorping van de werkloosheid viel samen met een ekonomisch herstel, maar liep de 24e mei 1936 uit op katastrofale verkiezingen: nieuw rechts won 29 zetels (Rex en Vlaams Nationalisten), de KP won 6 zetels. Dezelfde regeringsformule kreeg op 13 juni 1936 de investituur, maar de aksenten werden naar het politieke en defensieve vlak verschoven: de regimekrisis te boven komen en een nieuw buitenlands beleid van ‘les mains libres’ koncipiëren. Onder het geweld van schandaalkampanjes viel de 2e regering Van Zeeland op 25 oktober 1937. Na een volle maand regeringskrisis vormde de liberaal P.E. Janson een nieuwe tripartite met H. de Man opnieuw op het moeilijke departement van financiën. Ziek en teleurgesteld nam hij zelf ontslag op 12 maart 1938.
Drie volle jaren was hij minister geweest, één maal zelfs formateur. Het was voor hem geen gelukkige ervaring. Over het waarom kan weer heel lang gediskussieerd worden. H. de Man is nooit een verkozen politikus geweest. Hij was langs de grote poort in de partij en landsleiding binnengetreden. Toen moest hij het verschil leren tussen gelijk hebben en gelijk krijgen. Dat ging niet zo vlot: in zijn ogen zat het hele systeem geklemd in onwil, letargie, onkunde en beuzelarij. En dan was er nog de ongrijpbare hoofdschuldige: de ‘geldmuur’. Men moet de gevolgen van deze half-uitgesproken en groeiende ergernis goed voor ogen houden. Het determineert zijn psychisch mutatieproces, terwijl hij niet verdwijnt van de grote kommandoposten. Wanneer Vandervelde in 1939 overleed, werd H. de Man in mei bekrachtigd als partijvoorzit- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ter. Een eigenaardige situatie was het, want een meerderheid in het bureau droeg hem niet meer in het hart en dit gevoelen was wederzijds. Het zat zelfs nog veel dieper. Vanaf 1936 zeker groeit een emotionele ideologisering op alle domeinen van binnen- en buitenlandse politiek. Links zijn betekende: anti-fascisme beleven, opgaan in de mythe van de Spaanse republiek, angst hebben voor de ‘Nieuwe Orde’ enz... Men kon dit zijn in vele gradaties, men kon in de antioorlogsliga militeren of voorzichtig liberaal pragmatiek zijn, maar toch wist en voelde men waar men stond. Welnu, daar stond De Man niet (meer). Zijn niet zo grondige kennis van de ekonomie en zijn ontgoochelingen over mensen zoals Van Zeeland, hadden zijn Pontigny-konsepten eenzijdig verplaatst naar ideeën over een nog nergens eksisterende demokratie, die autoritair, nationaal en vaag solidaristisch zou opereren. In de nieuwe buitenlandse politiek van België werd hij de grote verdediger van een positieve neutraliteit. Wie kennis neemt van de Duitse archieven van het Auswärtiges Amt voelt wat dit betekende. Nazi-Duitsland eiste ook minstens ideologische neutraliteit en die kreeg men van H. de Man. Hij kwam hierdoor zeer dicht bij de opvattingen van Koning Leopold III en nog merkwaardiger is het dat hij eind 1938, met een geheime koninklijke opdracht, op reis gaat en via anti-chambre relaties de Europese regeringsleiders poogt te bewegen tot een nieuw vredesoverleg. Alles is onwezenlijk aan deze handelswijze: de investituur voor zo'n opdracht, de instantie aan wie men rekenschap geeft, de definiëring van zijn pacifisme, de inzichten over de wegen van politieke besluitvorming. Bij het uitbreken van de oorlog werd op 3 september 1939 zonder moeite een kabinet van Nationale Unie gevormd. Niemand betwistte fundamenteel de politiek om België buiten het konflikt te houden. H. de Man werd nu vice-eerste minister, maar hij speelde er blijkbaar geen eerste rangsrol in. Op 5 januari trok hij er uit. Op dit ogenblik van het historisch gebeuren werd de vernieuwende teoretikus, de staatsman, de grote partijvoorzitter gewoon officier, werkzaam in de Welfare en het ‘Werk van Koningin Elizabeth’, tussendoor ook nog belast met officieuze diplomatieke missies in opdracht van de Koning. Deze retraite positie duurde verder tot in de 18-daagse veldtocht. Zo kom ik aan de laatste aflijning van dit portret.
Ook nu weer mag eerst dit benadrukt worden: na 10 mei 1940 slaan de Belgische politici, de Belgische drukkingsgroepen, de Belgische publieke opinie min of meer op hol. De Duitse militaire stormloop in het Westen laat bij zeer weinigen een vaste overtuiging en een vaste houding over. In de laatste vijf jaar zijn voldoende studies verschenen om deze evidentie te staven. Midden in de 18-daagse veldtocht ontstaat een zwaar konflikt: De Belgische ministers willen het land verlaten; de Koning wil in het land blijven. Zo wordt dan a posteriori een historisch moment in een bepaald verklaringsmodel gefikseerd: enerzijds gaan de ministers op stap om de strijd aan de zijde der geallieerden verder te zetten; anderzijds handelt de Koning als legerhoofd, die krijgsgevangen wordt genomen en als zodanig zonder politiek handelen de oorlog doorbrengt. Iedereen, die openlijk buiten dit gefikseerde patroon is opgetreden, liep zeer grote kans om in 1945 een zwa- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
re rekening te betalen. Ik zeg niet terecht of ten onrechte, ik konstateer het feit. Het gefikseerde verklaringsmodel is simplistisch en vals, altans voor de eerste maanden na de kapitulatie van 28 mei 1940. De historici doen traag, maar zeker werk. Ook in een nog niet opgeklaarde mist, staan reeds een aantal feiten vast. Zo heeft er de Koning reeds voor 28 mei 1940 aan gedacht een nieuwe kernregering te vormen om te pogen met de Duitsers in een nieuw Europa te onderhandelen over een onafhankelijk België. Pas in juli 1940 zullen zij preciese instrukties van Hitler lezen dat er geen sprake van kan zijnGa naar eindnoot(8). H. de Man stond zeker vanaf 24 mei 1940 aan de zijde van de Koning, bereid om in een nieuwe regering te treden. In dit korte portret kunnen we niet elk facet behandelen. Globaal gezien kan het volgende benadrukt worden: formeel en intentioneel bleef H. de Man een Belgisch patriot, die met de plausibele realiteit van een definitief Duits meersterschap voor ogen, rond zijn Koning bleef staan om te zoeken naar een politiek kompromis, waarbij het land zijn onafhankelijkheid zou kunnen bewaren: zodra bleek dat er geen kans meer voor bestond, trok hij zich terug en beperkte hij zijn aktie tot op een moment in 1941 dat hij elke vorm van publiek optreden opgaf. Er is daar echt niet veel tegen in te brengen. In dit licht is zijn vonnis na de oorlog uitgelopen op een verkeerde en onbillijke veroordeling. Het probleem ligt nochtans op een ander vlak. Een vlak dat H. de Man zelf in zijn mémoires en verdedigingsmemoranda niet onder ogen heeft kunnen of willen zien. In een portret dat men tekent in 1975 van een figuur, die opnieuw in de belangstelling komt, is het nochtans onontbeerlijk verder te kijken. Wij hebben de groei bekeken van een briljante Vlaamse burgerzoon, die in 1902 socialistisch militant werd. Hij stelde zich toen in de strijdzone op met het marxisme als wapen tegen een snel groeiende beweging, die in zijn ogen de punch verloor in een onopgeklaard dilemma tussen revolutionaire finaliteit en banaal reformisme. Hij, zoals vele anderen, kreeg in 1914 een harde klap. Hij wordt loyaal soldaat en jusqu'au boutist die de revolutionaire vlam van 1917 met ongenoegen ervaart en ook helpt ze te doven in een meeting te Petrograd en aan het Russische front. Daarna gaat hij op zoek naar nieuwe inspiratie en dynamiek voor een demokratisch socialisme dat een krachteloze reus op lemen voeten werd. Zo herformuleerde hij een wil tot socialisme voor velen, arbeiders en anderen. De grote krisis werd zijn ‘moment de gloire’. Hij was opnieuw klaar voor de strijd en de zege. Deze hoop sloeg om in ongenoegen, ongeduld en gekwetste trots. Het zijn gevaarlijke sentimenten voor politiek denken en handelen. Gekoppeld aan de grondstruktuur van karakter en milieu hebben ze bij H. de Man een proces op gang gebracht dat voor zijn optreden in 1940-1942 belangrijker moet geacht worden dan de vraag naar formele kollaboratie met een bezetter. Zijn manifest van 28 juni 1940 was meer dan een pragmatische zet in het streven naar een nieuwe Belgische regering. Het was een haatverklaring aan een politiek regime, aangevuld met perspektieven die mijlenver in de antipode stonden van zijn oude socialistische vernieuwingsdroom: bijna elk woord er in had zijn konkrete inhoud verloren (‘deze ineenstorting van een vermolmde wereld is voor de werkende klassen en voor het socialisme een verlossing... de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
weg is vrijgemaakt voor de Europese vrede en de sociale rechtvaardigheid... een tijdperk, waarin een keurbende de voorkeur zal geven aan gevaarlijk en snel leven op een gemakkelijk en traag leventje, de verantwoordelijkheid zal zoeken in plaats van ze te mijden en een nieuwe wereld zal bouwen... een beweging van nationale heropstanding, die alle levende krachten van de natie... zal samenvatten in één enkele partij, die van het Belgische volk, verenigd door zijn trouw aan zijn Koning en door zijn wil, de Arbeid te doen heersen’). Zo heeft hij vele woorden geschreven in 1940-1942, met of zonder lyriek en dat is tragisch. En het is tragisch dat hij heeft moeten ervaren hoe de Duitse bezetter hem nog duizend kansen minder bood dan de vermolmde wereld, die hem zo boos had gemaakt. Hij heeft het niet echt willen toegeven en hij is naar nog tien jaren jammerlijke eenzaamheid gegaan in Zwitserse ballingschap. |
|