het figuurlijke vijfde wiel aan de wagen als 't vuufde ko(l)f, goed wetend dat een koe maar vier spenen heeft. André Damman (Ekelsbeke) noemt z'n kakelnestje de trogsjreper ‘die de trog uitschraapt’, d.i. het laatste brood van het baksel. Paul Desmet (Hazebroek) beeldt iets wat in het niet vergaan is (bijv. een grote som geld) uit als volgt: ‘'t is ol deure in ko(l)k en mottel’ Het is er allemaal vandoor in kalk en mortel (als een vervallen muur). Dezefde vindt dat je wel eens iemand mag plagen maar zoenger reuven of te trekken, ‘zonder roven af te trekken. En 'n lacht mao o 't in (h)em verbraandt, is volgens dezelfde iemand die beslist niet vaak lacht. Paul en Marie van Haecke hebben een figuurlijke uitdrukking voor een opgezwollen maag: opzwaln liek en ovekoeke.
Nu de beurt aan de typisch Zuidvlaamse woorden of vormen. 'k Verkunde joe nie (Steenvoorde) d.i. ‘herkende’. Kunde is trouwens zowat overal het verleden van kunnen of kennen. M'n (h)epe is Kaasters voor m'n heup. Brieftjes gruupm is misschien een Ekelsbeeks Gallicisme voor lotjes kopen. Zes vat oed iezer hoorde ik in Zermezele, met alweer vat voor ton. Maar het Bollezeelse zwunevat is daar de varkenskuip. Ik noteerde dat bij de Erkelsbrigge zoals ze die brug nu nog uitspreken. In dit dorp en ook in Zermezele kan uutgroeien passief voorkomen: 't is uuteggroeid ewwist ‘uitgebreid’, van gebouwen vooral. Longlijders heten in dit laatste dorp bosteriks (bost = borst). De parullemarjang is de voddenkoopman van Kaaster, maar na een rampe (ongeluk) was bijv. die vierspuger (brommer) (h)eeël in foefen (ook ‘lompen’). Braketten of broketten is hetzelfde als het Westvlaams braken ‘het onkruid “weg” hakken’, en is etymologisch verwant met breken. 't Wos in gank essteld is ook Zermezeels: ‘op gang gebracht’. Dezelfde Mevrouw Dordogne heeft me het verschil duidelijk gemaakt tussen a vrie misje en e mooëj misje: de eerste is echt mooi (met een lief snoetje), de tweede is ‘mooi aangekleed’. In Verlyndes Zermezeels klinkt verkwispen met een p. Karrewaagsje is er de verkleinvorm van karrewagen ‘handkar’. We eindigen met een Duinkerks woord: e zwienratje ‘Guinees biggetje’.
We besluiten dit taaltuintje met twee Zuidvlaamse liedjes (lieches genoemd). Het eerste is ook Duinkerks, ik heb het van Dominiek Hardebolle:
Kakestik et Kreuteneuze et
Deze 8 op één na met een k beginnende leuke woorden vormen een karnavallied. Kakestik: lekker stuk kabeljauw (uit de wang). Kermistoer: mallemolen, elders toernooëj. Kevermutsje: een borrel kever ofte jenever. Kreuteneuze snotneus. Koekepoer: koekekruimels.
Nu de laatste strofe van een lied uit Zermezele: samenvatting van de vier voorgaande.
'k Gienk overlast op de steeënweg
'k Voeng 'k ik daor e Kasselaor
Al op de bulte, al op de bulte zei de Kasselaor
Bachten de kapelle, bachten de kapelle zei de Bellenaor
Vrie joenk misje, vrie joenk misje zei de Eeëkenaor
Al op m'n karre, al op m'n karre zei de Steeënvooërdenaor
Vive l'amour dans nos voyages!
Merkwaardig is hier steeënweg waarschijnlijk synoniem met steeënstraote het Zuidvlaams voor heerweg (Steenestraete op de stafkaarten). Vrie joenk misje betekent natuurlijk mooi jong meisje. Er is een duidelijk hiaat tussen de en Eeëkenaor. U zult voeng al wel begrepen hebben als ‘vond’.
Weer moet er zoveel wachten: andere liederen, marrelse kolen, verhakkepakken, bukenaove, een nuchter djuutje, nuchter eten en slapelik, de kooëze enz. Over nieuwe vondsten, over andere verklaringen of inzichten lees of hoor ik graag ieder van de vele lezers.
C. Moeyaert, Deken de Brouwerstraat 3, 8900 leper