Operatie voorlichting buitenland.
Het Jaarverslag 1973 van het Bestuur der Internationale Culturele Betrekkingen (Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur, Kortenberglaan 158, 1040 Brussel) is weer een indrukwekkende lijst van prestaties die het bewuste Bestuur in de loop van 1973 zelf verwezenlijkte of door zijn steun mogelijk maakte. De inventaris is overzichtelijk opgemaakt en bevat volgende delen:
- | Bilaterale samenwerking: Kulturele verdragen; kulturele en socio-kulturele werking (toneel, ballet, film, muziek, literatuur, enz); onderwijs en wetenschappen; studiebeurzen; kunstpropaganda; Europalia. |
- | Multilaterale samenwerking: Unesco; Raad van Europa; technische bijstand. |
- | Public Relations. |
Niemand kan eraan twijfelen dat het deze laatste afdeling is die het jaarverslag opmaakte. Het is vooral kwantitatief opgevat; over de kwaliteit wordt alleen gesproken als die unaniem als uitstekend beoordeeld werd. Dit voorzichtige P.R.-procedee is voor dit soort publikaties waarschijnlijk het enig haalbare, maar het betekent natuurlijk dat de kritische noot geheel ontbreekt. Om bij een paar voorbeelden te blijven waar ik het best in thuis ben: op pagina 31 worden onze auteurs aangemaand zich geen begoochelingen te maken over de mogelijkheden om in vertaling uitgegeven te worden, is een lijstje van verschenen vertalingen opgenomen (zie je, jongens, 't is hardstikke moeilijk, en toch boeken we resultaten), maar wordt lakoniek meegedeeld: ‘sommige vertalingen komen tot stand door medewerking van de Stichting voor Vertalingen in Amsterdam’. Op die manier wordt de gehele ondoorzichtige relatie met de Stichting onder de tafel gehouden. Vanzelfsprekend wordt nog minder gezinspeeld op de groteske geschiedenis van de toegekende Belgische subsidies die de Stichting maar niet uitbetaald krijgt (zie daarover de direkteur van de Stichting in Kultuurleven 41-9, nov. 74, p. 951-953)...
Op de volgende pagina van het jaarverslag wordt terecht gewag gemaakt van een uitstekend (zij het voor de hand liggend!) initiatief van de Belgische ambassade in Tokio t.o.v. de Japanse uitgevers en vertalers. Maar de vraag wanneer de honderd en zo veel andere ambassades dat voorbeeld zullen volgen wordt niet gesteld... Ik hoop dat niet elk van de overige 107 bladzijden aanleiding kan geven tot dergelijke zure kommentaar, d.w.z. dat de aktiviteiten van de andere buro's en diensten van het bestuur der Internationale Culturele Betrekkingen beter bestand zijn tegen een kritische ontleding. Intussen acht ik alleen de kwantitatieve informatie in het jaarverslag relevant.
Nog even iets anders over vertalingen: Boons Kapellekensbaan, uitstekend vertaald door Adrienne Dixon en onder de titel Chapel Road gepubliceerd bij Twayne Publishers (zie daarover prof. Egbert Krispyn, Ons Erfdeel, 74-2, p. 222), schijnt in zijn Engels kleedje opgang te maken en aan de basis te liggen van de recente Zweedse belangstelling voor Boon en zijn werk. Dit kon Gaston Durnez meedelen in De Standaard van 17-10-74, in een artikel dat verder gewijd is aan de Stichting voor Vertalingen. Op 8-6-74 verscheen bovendien in The Nation (U.S.A.) een intelligente recensie van het boek, van de hand van Cyra McFadden, die hoopt dat er weldra ook ander werk van Boon in Engelse vertaling zal beschikbaar zijn.
Mij valt daarbij op dat Cyra McFadden verbonden is aan het English Department van de San Francisco State University. Het zal wel geen toeval zijn dat in hetzelfde departement iemand werkzaam is die heel wat gedaan heeft om onze poëzie in Noord-Amerika bekend te maken: Manfred Wolf, vertaler van Nederlandse poëzie, die al verschillende bundels publiceerde, namelijk Change of Scene: Contemporary Dutch and Flemish Poems in English Translations, Ten Flemish Poems en The Shape of Houses: Women's Voices from Holland and Flanders.
Ook in Australië verscheen een bundel Nederlandse gedichten in Engelse vertaling: Post-war Dutch and Flemish Poetry (nr. 52 van de serie Poetry Australia, uitg. South Head Press, 350 Lyons Road, Fice Dock, NSW, Australië). De uitgave werd gesteund door de geëigende diensten in België en Nederland, en bevat gedichten van 27 Noordnederlandse en 9 Zuidnederlandse dichters. De selektie en het voorwoord werden bezorgd door prof. R.P. Meijer, die voor onze lezers geen onbekende is: in Ons Erfdeel, 73-5, p. 38, zette hij uiteen waarom de literatuur in het Nederlands niet als twee literaturen gezien moet worden, maar als één. De meeste vertalingen zijn van Peter Nijmeijer.
Andere mensen doen even verdienstelijk, maar minder in het oog springend werk. Over het opstel van prof. Langvik-Johannessen, met de evolutie in België tot onderwerp, heb ik in de vorige kroniek bericht (Ons Erfdeel, 74-4, p. 616). Prof. Langvik-Johannessen, van de Universiteit van Oslo, werkt echter ook mee