Internationaal Koorfestival Kortrijk.
Op het ogenblik waarop wij deze kroniek schrijven is het Koorfestival net halfweg en mag tot nu toe in alle opzichten als geslaagd worden bestempeld. Dit geldt zeker voor de koncerten die wij bijgewoond hebben.
Het IKK opende met een optreden van het Thomanerchor uit Leipzig dat onder leiding van Prof. Hans-Joachim Rotzsch tijdens een veertiendaagse koncertreis doorheen Vlaanderen elf avondvullende uitvoeringen had af te werken. Een hele opdracht voor jongens tussen 10 en 18 jaar. Kortrijk stond als eerste op hun lijst zodat daar van eventuele vermoeidheid nog niets te merken viel. Wat onmiddellijk opvalt bij het beluisteren van dit koor is de waarlijk wonderbaarlijke stemtechniek waarover deze knapen beschikken. Getraind tot in het uiterste, met een degelijkheid en grondigheid eigen aan alles wat de Oostbloklanden naar het westen afvaardigen, vormen zij een ensemble waar op technisch gebied haast de perfektie bereikt is. Toonjuistheid, korrekte inzetten, beheerste ademtechniek, sonore stemplaatsing, soepelheid in de vokalises zijn zovele elementen waarin zij uitmunten. Zo is het bijvoorbeeld verbazingwekkend met welk gemak, vlotheid en akkuraatheid de sopranen (10-12 jaar!) de lange vokalises uit Bachs Singet dem Herrn ein neues Lied voordragen. Tegenover deze technische afwerking staat helaas een heel wat mindere muzikale interpretatie. Aangezien we niet mogen eisen dat dergelijke jonge zangers reeds ten volle de gevoelsinhoud van een muzikale zin kunnen doorgronden en dit doorgeven aan de luisteraar, mogen we dit gebrek voor een groot deel in de schoenen van de dirigent schuiven. Vooral Gloria en Kyrië uit de zesstemmige Missa Papae Marcelli van Palestrina kwamen muzikaal-estetisch niet tot hun recht door gebrek aan dynamiek, frasering en bezieling. Ook de vol-romantische liederen van Brahms (o.a. Hör es klaget die Flöte wieder) en Mendelsohn (vb. Auf dem See) leden in zekere mate aan datzelfde euvel. Toch blijft het Thomanerchor hét voorbeeld van wat met discipline en grondige scholing kan worden bereikt. Een aldus getrainde groep kan ook op interpretatief gebied alles geven wat een meer eisende dirigent verlangt.
Een groep met minder technische kwaliteiten maar des te rijpere muzikaliteit is het Quarteto de Madrigalistas de Madrid. Carmen Rodriguez (sopraan), Maria Aragon (mezzo-sopraan), Tomas Cabrera (tenor) en Manuel Bermudez (bariton) zijn vier leerlingen van Lola Rodriguez Aragon, professor aan en direktrice van de Hogere Zangschool van Madrid die dit vokaal a capella zingend kwartet in 1969 oprichtte met de speciale bedoeling om het rijke maar weinig bekende repertorium van de Spaanse Renaissance te verspreiden. Het zijn, wellicht met uitzondering van de tenor, geen echte solostemmen, maar samen vormen ze een zeer homogeen geheel, speciaal geschoold tot het zingen in kwartetvorm. De sopraan kan enkele technische details aangewreven worden als onderscheppen van de toon en een licht vibrato in de hoogte, en de mezzo, hoewel een mooie gevormde stem, ontbrak het soms wat aan volume tegenover de andere stemmen. Deze kleine vlekjes niet te na gesproken, boeiden zij vooral door hun muzikale voordracht. Zij zingen zeer ekspressief en werkelijk doorvoeld van binnen uit. Bovendien slagen zij er in deze innerlijke gevoelens uit tekst en polyfone struktuur over te dragen tot bij de toehoorders zonder dat zij daarbij ook maar eens vervallen in enige zuiders-getinte overdrijving. Aldus brachten zij enkele aangrijpende nummers als Con voce dei sospiri (Vecchi) en Oh dulce sospiro mio (Guerrero), afgewisseld met typisch speelse renaissance scheppingen als Canta la cuco (Pordenon) en Matona mia cara (Lassus). Uiterst interessant was de kennismaking met de Spaanse renaissance, vertegenwoordigd door Escobar, Guerrero, J. Vasquez, J. Comes en enkele anoniemen. Deze 15e en 16e eeuwse ‘Romances’ en ‘Villancicos’, die op de evolutie van de polyfonie een belangrijke rol hebben gespeeld verdienen inderdaad op hun beurt een ‘renaissance’ in Europa waar zij eertijds zo beroemd waren.
Op Instrumentaal gebied volgden we onder andere het koncert door het Amsterdams Philharmonisch Orkest dat geleid door James De Preist de Zevende Symfonie van Beethoven en het Concerto voor orkest van Bela Bartok uitvoerde. Eigenlijk werd als dirigent de Rus G. Rozdjestwensky verwacht die door het Amsterdams Orkest voor vijf koncerten was gekontrakteerd maar die vanwege de Russische overheid een uitreisvisum werd geweigerd, hoewel hij in de voorgaande jaren talrijke gastdirekties over de gehele wereld had verzorgd. Vergelijken is uiteraard onmogelijk, maar zijn vervanger James De Preist bracht het er schitterend van af. Deze Amerikaanse kleurling is mede-dirigent van het National Symphony Orchestra te Washington en gas-