Handboek moge te ambitieus geweest zijn, omdat één man bij zo'n onderneming fataal en meer dan oorbaar is zich moet verlaten op tweedehandse informatie. Maar het Handboek is er, en levert kostbare diensten. Felix culpa!
De beslissende gebeurtenis in Knuvelders leven blijkt met de R.K. Leergangen te Tilburg verband te houden, waar hij, vrij onbemiddeld, Nederlands kon gaan studeren. Om feitelijke informatie over zijn knapen- en jongelingstijd op te doen hoeft men deze, overigens nogal dor geschreven bladzijden niet te lezen, wel om een tijdsbeeld en een mentaliteit te leren kennen, vooral in de middens van de katolieke bevolkingsgroep in het Zuiden van Nederland tijdens de eerste decenniën van deze eeuw. Knuvelder tekent een paar raak getypeerde portretten, o.m. van Dr. Moller, de direkteur van de Leergangen en gezaghebbend mentor van katolieke jongeren. Hoe belangrijk een tijdschrift kan zijn voor een overtuigde groep jongeren, wordt in deze mémoires duidelijk bewezen. De geschiedenis van het Nederlandse geestesleven, die Knuvelder oproept met haar riskante vertakkingen in sociale ekonomische en politische sektoren, weerspiegelt zich in het wel en wee van een aantal tijdschriften: Roeping, De Gemeenschap, De Valbijl, Leiding. Knuvelder is in zijn jonge mannenjaren zeer nauw bij deze disputen in de woelige jaren 1920 en 1930 betrokken geweest. Hij kende persoonlijk een groot aantal auteurs van die generatie, wat later zijn taak als literairhistorikus en bloemlezer vergemakkelijkt. Tussendoor oefende hij zijn pen in de veeleisende leerschool van de joernalistiek. Zijn vele bezigheden
Dr. G. Knuvelder.
in de openbaarheid van het literaire leven, evenals zijn meer beloken aktiviteiten als leraar Nederlands blijken een kostbare voorbereiding tot later werk van langer adem te zijn geweest. Knuvelder heeft van meet af aan de ‘essayistische’ durf gehad om zich met figuren en problemen te meten. De neiging tot wijsgerig teoretiseren over grondproblemen, o.m. die van het vak (maar niet alleen die!), zat er ook al vrij vroeg in. Gekonfronteerd met de polemieken van de eigen tijd, kultiveerde hij ook een feeling voor wat nieuw en progressief is in het geestesleven. Een originele kijk op het bedrijf van de literairhistorikus of op de vele problemen die hij telkens weer opnieuw dient te formuleren (bij voorbeeld periodisering, generatie, evaluatie, enz.), heeft hij niet ontwikkeld. Hij had het veel te druk om een massa primaire geschriften uit de hele Nederlandse letterkunde vanaf de 12e tot de 20e eeuw in te dijken en te ordenen in historische samenhang. Inzake metodologische en teoretische kwesties liet hij zich doorgaans leiden door anderen, meestal buitenlandse autoriteiten. Zijn verdienste ligt niet in het ontwerpen van een oorspronkelijke metode. Noch heeft hij in de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde grondige verschuivingen inzake evaluatie teweeggebracht (zoals bij voorbeeld T.S. Eliot dat wél deed voor de Engelse letterkunde). Metodologisch en kritisch vaart hij een veilige, door anderen uitgestippelde koers. Dé verdienste van Knuvelder, die wellicht meer met essayistische vermetelheid dan met de bedachtzaamheid van een wetenschappelijk vorser te maken zal hebben, bestaat erin dat hij tegen beter weten in de uitdaging van het
Handboek op zich nam. Het komt me voor dat hij daartoe de nodige durf had aangekweekt door zo enthousiast en vrijmoedig deel te nemen aan het openbare literaire leven tot kort voor de Tweede Wereldoorlog.
De wereldoorlog legde een en ander stil, hij dreef de geleerden in hun studeerkamer. Een paar klassieke werken van de hedendaagse literatuurstudie werden in de belokenheid van de oorlogstijd geschreven: Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter van E.R. Curtius, Mimesis van E. Auerbach, Das sprachliche