Waar de zon aan overuren doet.
Terwijl het proza in Vlaanderen de jongste tijd geen hoog niveau haalt, lijken tal van recente publikaties er op te wijzen dat de poëzie aan een nieuwe lente toe is. De verworvenheden van het nieuw-realisme, o.m. het weer betrekken van de poëtische inspiratie op de direkte omgeving en de werkelijkheid van alledag, én het minder hermetische en meer toegankelijke taalgebruik, blijken bij steeds meer dichters in goede aarde te vallen. En waar de bodem vruchtbaar is aan de humus van talent en de dichter met hark en snoeimes nauwgezet en liefderijk de taaltuin bewerkt, kan het gewas niets anders dan gedijen.
Een dichter, rijk aan talent, wat al uit zijn debuut Het oogbad bleek, die met de snoeischaar ongenadig alle post-eksperimentele woeker uit de taalloten heeft weggeknipt en diepspittend het onkruid heeft weggewied, is Gwij Mandelinck, die in De wijzers bij elkaar negentien gave verzen bijeenbracht.
De bundel De wijzers bij elkaar is één lange, zonovergoten, zomerse, gelukkigstemmende lofzang op het vrede- en vreugdevolle leven in de intieme sfeer van ouders en gezin, geprojekteerd tegen de achtergrond van een hoogbloeiende zomer, een stille nazomer en de invallende herfst.
Het titelgedicht, dat de bundel inleidt en los van de drie andere cykli is geplaatst, evokeert de thuiskomst. De dichter komt weer thuis ‘Van bij de mensen (p. 5):
Weer noemt de middag de liefde
tijd om thuis te komen, om gezoend
te worden in de distels van mijn baard.
Het gedicht, waaraan de titel werd ontleend, is m.i. voor tweeerlei uitleg vatbaar: de dichter komt 's middags thuis, de twee wijzers van de klok staan bij elkaar, de zon (belangrijk element in de bundel) zit in het zenit, hij (de ene wijzer) is weer met het gezin (de andere wijzer) verenigd. Méér nog evenwel lijkt mij het gedicht betrekking te hebben op het weer samen-zijn van zoon en ouders in het ouderlijke huis dat de dichter verlaten heeft. Dit kan o.m. blijken uit het gebruik van de O.V.T. in de 4de en 5de regel van de 2de strofe en de 1ste regel van de 3de strofe, en misschien nog meer uit de slotverzen:
Zo weinig is veranderd, in treurnis
weet ik de lijster als een oude
vrijster mijn boomgaard benijden.
Op het gerucht van de rundstong over gras
kijk ik om. Ben ik ooit weg geweest?
Dat de dichter in de tweede cyklus dan zeven gedichten wijdt aan zijn ouders bedrijvig in het ouderlijke huis, staaft de tweede interpretatie, al is dit misschien irrelevant omdat de derde en vierde cyklus dan weer betrekking hebben op het leven in de familiale intimiteit. Konkluderend kan dus worden gesteld dat het titelgedicht zowel terugslaat op het samen-zijn van de dichter met zijn ouders, evenzeer als met vrouw en kinderen.
De cyklus Spraakzaam in de spreuken omvat zeven gedichten, waarvan vier gewijd aan moeder en drie aan vader. Het zijn prachtige gedichten waarin een ongemeen gevoel van liefde en goedheid glinstert voor deze stille mensen in hun eenvoudige dagelijkse bedrijvigheid. Luister naar de aanhef van het eerste gedicht (p. 9):
In het dialekt van een mus hoor ik
mijn moeder roepen; verdwaald tussen
de bloemen moet ik haar zoeken. Purper
valt haar mantel op het koningskruid.
Moeder die aan het wieden is, moeder die garnalen uit elkaar haalt, ‘in twee gelijke / hopen schift zij goed en kwaad’ (p. 10), moeder ‘spraakzaam in de spreuken van de liefde’ (p. 10). En het verdriet de dichter dat hij niet eens vaker aan huis komt: ‘als een dagloner / kom ik telkens maanden te laat’ (p. 10). Want ergens waart een schaduw over het stille geluk, reeds zijn er tekens aan de wand, ‘in een kous van water zwelt haar voet’ (p. 11) en ‘De postduif cirkelt met een dreigbrief / rond het huis: over de kaap der jaren / rolt de handkar van de dood’ (p. 12).
En dan is er ook vader, wiens ‘geest is weerklank van aandachtig leven’ (p. 13), vader, de timmerman de ganzen voederend (p. 14):
Ik zie hem verder van de mensen staan;
maïs strooiend sluit mijn vader traag
de kring: met hongerige koningsganzen
voert hij staatsie voor de dood.