Ione's
lieflijke kusten maar zonder een zweem van zeeën
wolkeloos ook toch staat de branding
smetteloos op onder de dageraad
die van binnenuit schijnt op te gaan
bloesems met geopende scheden
tasten binnen hun bereik naar resten
spieren worden koesterend vermalen
als tussen de einders het magma omklapt
worden bekende konstellaties weer herkend
en hunkerend de nacht gekonsumeerd
Op Ione zijn de agressieve tegenstellingen opgelost in een paradoksaal samengaan als van koestering en vermaling. Maar, zegt de dichter in zijn ‘toelichting’, Ione ‘kon pas benaderd worden na de ontwikkeling van de telepathische vluchtgordijnen’. Ione is slechts in de geest te verwerkelijken.
De bundel besluit met een gedicht dat een merkwaardige titel draagt: ‘Bericht uit een werkplaats’. Die werkplaats is een smidse ‘waar denkend de mens / wordt gedacht’. Die mens is ‘de bloedende verrukte galaktische mens’. In een eerder gedicht heette hij ‘de zelfverwekkende doelzoekende / onaantastbare antennemens’. Is hij niet de ruimtemens die het waagstuk aandurft van een konstante konfrontatie met het eksistentiële Niets? De gedichten van Van Dijk moeten voor zichzelf spreken, de dichter geeft geen uitleg omtrent zijn bedoelingen. Daarom blijven na dat laatste ‘Bericht uit een werkplaats’ vragen over: is deze nieuwe mens bijv. werkelijk bevrijd van de agressiviteit die de natuurlijke, technologische en kosmische tegenstellingen verhevigd tot mytische gestalten in een voortdurende onderlinge inwerking oproepen? Het is een bloedende mens. Dit moeten we weer verbinden met het gedicht ‘Inkarnatie’, waarin de ruimtevaarders soms de manifestatie te zien krijgen van wat een Kristus-gestalte lijkt.
soms echter betreden barensweeën in schokgolven
onze baan als een zoon des mensen zijn glanzend
pantser in ontferming doorbreekt en als een supernova
opflitst en terugbloeit in het immanente
Wie vragen stelt aan deze gedichten zal de antwoorden zelf moeten geven en ook in dit opzicht sluit de poëzie van Van Dijk zich aan bij de traditie van het symbolisme.
In het begin van deze bespreking heb ik gewezen op het uitzonderlijke van deze poëzie gezien tegen de achtergrond van de Nederlandse dichtkunst van dit moment. Er zijn, zagen we, wel bindingen met de eksperimentele poëzie. Er zijn ook wel reminiscenties met het werk van bijv. Hamelink. Er is iets van verwantschap met een bundel als De astronaut (1969) van Hedwig Speliers. Verwantschap is er zeker met de poëzie van de Engelsman D M. Thomas in diens bundel Two Voices (1968). Er is enige invloed van Pound, niet tematisch, maar wel in de toon en de allure van Van Dijks poëzie. Hij ontleende aan de Canto ook enkele motto's bij zijn werk. De poëzie van Van Dijk heeft evenals die van Pound een hoge graad van objektiviteit. Hij geeft niet vanuit een of andere bestaande etiek een oordeel over het geweld dat hem bezighoudt. Als zijn galaktische mens uit de broedwieg geboren is, laat hij de vraag naar diens betrekkelijkheid aan ons over. Hij duidt ons alleen het onvermijdelijke lijden aan, zo onvermijdelijk als het reusachtige web dat onze eksistentie gevangen houdt. Hij geeft er beelden voor. Dit alles gebeurt binnen het gedicht. Taal begrenst de kosmos van Broedwieg, de werkplaats is het gedicht zelf. Daarom heeft deze poëzie zo'n evokatieve kracht, want Van Dijk beschrijft geen werkelijkheid van buiten het gedicht, die voor elke lezer herkenbaar kan zijn. Hij plaatst de mens voor de noodzaak zover de ruimte in te gaan, dat het mogelijk is zichzelf terug te vinden. Hij kiest de ruimte als symbool, omdat de relativiteitswetten die daar werken deze terugkeer tot zichzelf mogelijk maken. Maar die kosmische ruimte is in wezen de ervaringsruimte van het gedicht.
Voor wie zichzelf niet terug kan vinden, lijkt de ruimte dodelijk. Lukt het wel en gaat het gordijn open, dan schijnt het innerlijke licht en bereikt de mens - in de beeldentaal van deze poëzie - de planeet Ione.
Dit is wel etiek, maar een immanente, ontstaan in de broedwieg van deze symbolen.
De poëzie van J.H. van Dijk is biezonder om de wijze waarop hij zijn symbolen heeft gekozen en onderling verbonden en om zijn gebruik van science-fiction-motieven, wat in de Nederlandse poëzie vrij uniek is.
Maar het werkelijk biezondere is de kracht van deze poëzie en de reikwijdte van de visie. Broedwieg is zeker een van de opmerkelijkste bundels die de laatste jaren zijn verschenen.
Jan van der Vegt