| |
Frans-Vlaanderen: aktualiteiten.
Publikaties in tijdschriften en in boekvorm:
● | André Demedts houdt een indrukwekkende publicistische aktiviteit aan in verband met Frans-Vlaanderen. Voor het jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden (1972-1973) herdacht hij J.M. Gantois (blz. 112-119), sedert 1962 lid van de Maatschappij. Op het eerste gezicht is er niets nieuws in vergelijking met Demedts' artikel in het Nationaal Biografisch Woordenboek. In grote trekken stemt het overeen met die eerste indruk. Toch zijn er kleine wijzigingen of toevoegingen die enig belang kunnen hebben. Zo wijst hij er hier op dat even voor Gantois ook Georges Bernanos aan de Institution Sainte-Marie van Ariën-aan-de-Leie studeerde en op blz. 115 noemt hij Marcel Janssens als ko-auteur van de brosjure ‘Fransch-Vlaanderen’ uit 1928. |
● | De historikus Michiel Nuyttens, die een doktoraal proefschrift voorbereidt over Prof. Camille Looten die bijna een halve eeuw het Comité Flamand de France voorzat (van 1900 tot 1941), heeft links en rechts een aantal artikelen gepubliceerd die verband houden met zijn onderwerp. In ‘Het Comité Flamand de France in Kortrijk’, verschenen in De Leiegouw (1974, 2e aflevering, blz. 108-113), ontleedde hij het optreden en de kontakten in Vlaanderen van het Comité Flamand de France n.a.v. drie buitenlandse werkvergaderingen te Kortrijk (in 1910, 1922 en 1933). ‘Uit dit alles’, konkludeert de auteur, ‘kunnen we duidelijk afleiden dat het Comité Flamand de France verworden was tot een historisch genootschap tussen vele andere, zonder zich nog echt te bekommeren om het behoud van de moedertaal. De aktie van een aantal enkelingen, als voorzitter Looten, was niet opgewassen tegen de algemene trend van de vereniging als dusdanig’. |
● | Voor de Mededelingen van het kolloquium De Vlaamse Beweging tijdens de Eerste Wereldoorlog (Leuven 15 en 16 november 1974, Afdeling geschiedenis van de 19e en 20e eeuw, Departement geschiedenis, Katholieke Universiteit Leuven), schreef Drs. M. Nuyttens een bijdrage De weerslag van Wereldoorlog I op de Vlaamse Beweging in Frans-Vlaanderen (blz. 104-111). Tijdens de oorlog bleef het Comité Flamand de France studievergaderingen organiseren voor zijn in het bezette Rijsel verblijvende leden. Een van die lezingen, op 19 juli 1916, door Camille Looten, over ‘Les origines, les fondateurs et les premiers présidents du Comité Flamand de France’, bevat interessant feitenmateriaal. Nuyttens belangrijkste konkluzie is dat de irredentistische gedachte geen voedingsbodem vond in het CFF. Even belangrijk is de wijze waarop Looten de pozitie van de volkstaal en van het CFF ontleedt. Al voor de oorlog, zegt Looten, zocht de Franse regering een verband tussen het pan-Germanisme en de zorg om de volkstaal in Frans-Vlaanderen: ‘notre gouvernement voit de mauvais oeil, toute tentative capable de diminuer ou d'amoindrir de ce côté-ci de la frontière la juste hégémonie du Français’ (kursivering door mij). En Looten geeft hier bewust of onbewust een aardige samenvatting van de reële draagwijdte van het CFF: ‘Il (= het CFF) doit concilier les exigences du patriotisme avec le culte du passé’ (kursivering door mij). |
● | In de Mededelingen van de Werkgroep Geschiedenis - Volkskunde - Heemkunde (nr. 4, jrg. 5, 1974) van het Komitee voor Frans-Vlaanderen (uitgegeven door: R. Watthy, Dorp 70, 8178 Woumen) tast Drs. Michiel Nuyttens naar de oorsprong en de opzet van het Comité Flamand de France. Hij gaat in tegen de klassieke voorstelling van zaken als zou het CFF gesticht zijn als reaktie op een verordening tegen de volkstaal uitgaande van de Akademische Raad van het Noorderdepartement. Hij citeert een verslag van de Raad (in Arch. Dép. du Nord, T Rectorat 594): ‘... tous les membres se sont préoccupés de concilier la question religieuse (= de mogelijkheid om de katechismus in de volkstaal te onderwijzen) et la question nationale (= het Frans als verplichte schooltaal)’. Het pas gestichte CFF beschouwde dit als een overwinning. En Nuyttens besluit: ‘We kunnen wel gewagen van een herleving van het nationaliteitsgevoel, maar we staan nog niet bij het begin van een nationalistische beweging’.
|
| |
| |
| De daarnaast gepubliceerde stukken van R. Watthy en C. Moeyaert bevatten interessante aanvullingen maar zwakken geenszins het betoog van M. Nuyttens af. |
● | Wat zijn we rijk als een schuttersgilde, niet tevreden met handboog en kruik of andere attributen, ook nog literaire cahiers uitgeeft! Dat is het geval met de Antwerpse Den Crans die ter nagedachtenis van haar erelid Looten, onder de titel Emmanuel Looten (1908-1974) benaderd (te verkrijgen door overschrijving van 60 BF op bankrekening 405-5032541-18), een bundeltje herinneringen publiceerde van de hand van Drs. Marc De Schrijver. Hij vulde zijn tekst aan met een keuze uit Lootens poëzie, waarvan de drielaatste, posthume verzen onze aandacht verdienen. Van zijn vertalingen in het Nederlands zegt Drs. M. De Schrijver dat men er geen literaire verdiensten in hoeft te zoeken. |
● | Eric Defoort die op 22 januari Il. promoveerde tot doktor in de geschiedenis op een proefschrift over de invloed van Charles Maurras op de Franstalige Katolieken in België, schreef een artikel over Het Belgisch nationalisme voor de Eerste Wereldoorlog in het Tijdschrift voor geschiedenis (1972, nr. 4, blz. 524-542). Op het eerste gezicht zou je geen verband met deze kroniek vermoeden, tenzij misschien in de richting van de houding van dit Belgische nationalisme t.o.v. de Vlaamse Beweging. Enig begrip ervoor was vanzelfsprekend afwezig; de V.B. was zelfs het zwart beest bij uitstek op binnenlands vlak. Maar dit Belgische staatsnationalisme dacht ook al aan ekspansie en anneksatie. Tijdens en na de oorlog gaan de blikken, zoals bekend, naar Zeeuws-Vlaanderen, Nederlands-Limburg, Eupen-Malmedy (en tijdens de oorlog droomde Le XXe siècle luidop van Belgische anneksaties tot aan de Rijn!). Wat was daarvan terug te vinden voor de oorlog? Luxemburg (alleen vóór, want tijdens en na de oorlog was dit hapje voorbestemd voor Frankrijk), Zeeuws-Vlaanderen, Nederlands-Limburg en Malmedy. Aan anneksatie van Frans-Vlaanderen of een stuk ervan is niet gedacht, wel na 1914, ‘maar dan slechts op voorwaarde - een reserve die voor de andere gebieden niet wordt gemaakt - dat Frankrijk hiermee instemt’. En dat zegt natuurlijk veel over de geestelijke navelstrengen van dit Belgische staatsnationalisme. |
● | De teksten van alle op het Straatburgse kongres (1974) over de Franse taal- en kultuurminderheden voorgedragen referaten zijn niet gepubliceerd in boekvorm, maar ze kunnen geraadpleegd worden op de Biblioteek de Franse Nederlanden in de KULAK-biblioteek in Kortrijk. Met het referaat van Dr. Eric Defoort kon men al kennismaken in Ons Erfdeel (17e jrg. nr. 5, 1974). Zijn bijdrage J.M. Gantois en de Vlaamse Beweging in Frankrijk steunt, afgezien van enkele aanvullende gegevens, overeen met z'n Straatsburgs referaat. Van de overige teksten van het kolloquium zijn er alvast twee die ook onze aandacht verdienen. Jean-Marie Mayeur wijst er in Démocratie chrétienne et régionalisme op hoe de kristendemokratie van alle politieke formaties het meest trouw bleef aan het regionalisme. De oorsprong ligt in het feit dat deze politieke stroming lange tijd minder belang hechtte aan de staat als wel aan de zogenaamde intermediaire instellingen (provincie, departement, gemeente, korporaties, verenigingen, enz.) tussen de burger en de staat. Het was La Tour du Pin die het formuleerde in zijn ‘Vers un ordre social chrétien’, een bron waaraan de kristen-demokraten zich samen met de Action française laafden. Beide groepen vonden weer een gemeenschappelijke inspiratiebron, na de Eerste Wereldoorlog, in het regionalisme van Charles Brun. Deelname aan de macht en de Vichy-regering verwijderden de kristen-demokraten meer en meer van het regionalisme. Het verdween uiteindelijk uit hun programma (voor de politieke formatie als zodanig ook zou verdwijnen). ‘Le dogme de la République une et indivisible correspond à un élan du sens national’, zo heette het in een brosjure van 1945. |
● | Gérard Cholvy werpt een nieuw licht op de verhoudingen tussen de geestelijkheid en de kultuur van de taalminderheden in Régionalisme et clergé catholique au 19e siècle (eveneens Straatsburg, 1974). De houding van de hogere geestelijkheid is in aanzienlijke mate bepaald door haar verhouding tot het regime (misprijzen voor de volkstalen ging samen met steun aan het regime in de periode van het Concordaat tot 1830) of haar zorg om het geloof te beschermen (Kardinaal Régnier van Kamerijk ziet in 1866 in het Frans een anti-religieus en immoreel propagandamiddel). Ondanks het militante anti-klerikalisme van de 3e republiek en het feit dat tegelijk het ministerie van onderwijs de minderheidstalen bestrijdt, is er geen sprake van een georganizeerd verzet. Merkwaardig is dat de Occitaanse hogere en lagere geestelijkheid verder durven te gaan als hun kollega's elders. In Frans-Vlaanderen is het droevig gesteld. Kennelijk mocht op het katoliek kongres
|
| |
| |
| van Reims in 1896 enige stoom afgelaten worden. Daar kon men het verdwijnen vernemen van de cours de flamand te Kamerijk en van de prix de flamand op het kollege van Hazebroek. Vijf jaar tevoren had de Kamerijkse aartsbisschop, Mgr. Thibaudier, ‘le légitime désir’ erkend, ‘de voir la langue française gagner chaque jour du terrain vers notre frontière du Nord’ (kursivering door mij; vergelijk ook met Lootens uitspraak, een kwarteeuw later, over ‘la juste hégémonie du Français’).
Cholvy besluit dat er maar weinig priesters blind waren voor de gevolgen van geografische en kulturele ontworteling, maar dat ze uiterst zelden de intrinsieke waarde van de minderheidstaal en -kultuur zagen. Zo kon een stereotiepe houding voor zeer lang geklisjeerd worden: voor de regering stond de volkstaal gelijk met obskurantisme, terwijl de geestelijkheid er het middel in zag om haar kudde te beschermen tegen slechte invloeden. |
● | Een ongemeen boeiend boek is Louis Lengrand: Mineur du Nord (189 blz., du Seuil, Parijs, 1974, 21 FF). Er staan twee namen vermeld als auteur: Louis Lengrand en Maria Crapeau. Deze laatste nam het verhaal van de mijnwerker op band op tijdens zijn verblijf in een mijnwerkersvakantiehuis te Vence in het zuiden van Frankrijk. Het is mogelijk dat zij de taal hier en daar wat bijgeschaafd heeft. Het kan weinig afbreuk gedaan hebben aan de direktheid en de warmte van het getuigenis van Louis Lengrand. Geboren in 1921 te Abscon (kanton Denain, arr. Valencijn) werkte L. vanaf zijn 13e in de mijn. En dat dertig jaar lang, waarvan meer als twintig ondergronds. Hij krijgt vervroegd pensioen, is voor 80% aangetast door silikose en lijdt aan tuberkulose. In het zuiden van Frankrijk leert hij voor het eerst de zonnige kant van het leven - voor zover hem daar nog veel van rest - te kennen.
Het boek is in de eerste plaats een pakkend menselijk en sociaal dokument. Het brengt ook een heel kultuur- en gedragspatroon aan het licht zoals een wetenschappelijk onderzoek onder de mijnwerkers het nauwelijks zou kunnen doen. Ik noem enkele elementen: volksgebruiken, geloofspraktijken, politieke overtuigingen, de arbeid als doem en als zingever, gezinsleven, spaarzaamheid, de wil om een eigen huis te bouwen weg van de coron, de houding t.o.v. Polen en Italianen, de taal (L. heeft opnieuw Frans moeten leren; z'n Pikardisch of chtimi wordt ervaren als een vreemde taal; hij hoort een medepatiënt over hem zeggen: ‘C'est un étranger, un Allemand ou un Hollandais’), de afwezigheid van enig Frans patriotisme (‘Français? Moi, je suis un chtimi’). |
● | Twee jonge Frans-Vlaamse historici, die er zelf geen rol in speelden, Etienne De Jonghe (o1933) en Daniël Laurent (o1942), schreven Libération du Nord et du Pas-de-Calais (300 blz., Hachette Littérature, Parijs, 1974, 39 FF). D. Laurent beschreef de militaire aspekten en is de auteur van een hoofdstuk over de epuratie. De rest van het boek (politieke en sociaal-ekonomische aspekten) is van de hand van Etienne Dejonghe wie z'n artikel over Gantois en het VVF ik hier vroeger al voorstelde. Het boek is deels kronologisch, deels tematisch opgebouwd. Voeg daar het feit van twee auteurs aan toe en het is niet zo verwonderlijk dat er al eens een overlapping in voorkomt en de struktuur van het boek hier en daar de neiging heeft in te zakken. Maar dat doet nauwelijks iets af aan de betekenis van het boek waarin naast de bestaande literatuur en materiaal uit openbare en privé-archieven een aantal getuigenissen en licentiaatsverhandelingen verwerkt zijn. De lektuur levert niets nieuws op over het bezettingssisteem, maar des temeer over het regionale uitzicht en het verloop van het verzet, de verzetsaspiraties, de epuratie en de politieke ontwikkeling na september 1944. De regio vertoonde opvallende verschillen met de rest van Frankrijk (en met de Belgische situaties): geen noemenswaardige politieke kollaboratie; hardnekkig voortbestaan van vooroorlogse politieke en sociale organisaties en bindingen; verzetsaspiraties verbonden met sociale verwachtingen; in verband met de epuratie: een relatief klein aantal onmiddellijke eksekuties en een relatief snel verloop binnen de perken van wet en orde (evenwel niet zonder ernstige uitzonderingen zoals te Maubeuge). Zeer verhelderend is ook de beschrijving van de politieke neutralizatie van allerlei verzetsgroeperingen, via zich opeenstapelende desilluzies - het begint al met de komst van een regeringskommissaris te Rijsel -
en de politieke partijen. Libération du Nord et du Pasde-Calais is zeker niet demistifiërend (al zullen medespelers met een en ander ongelukkig zijn), wel objektiverend (al plaats ik ook vraagtekens achter sommige uitspraken en kwalifikaties). |
| |
Kulturele gebeurtenissen en andere feiten:
● | Op 2 november 1974 hebben Vlaamse en Frans-Vlaamse vrienden van Emmanuel Looten een Lootenherdenking georganizeerd in Sint-Winoksbergen. De plechtigheid verliep in het Nederlands
|
| |
| |
| en in het Frans. Een van de initiatiefnemers, Jan Ghekiere, uit Oostende, is van plan dit soort herdenking jaarlijks te herhalen. |
● | De V.T.B.-V.A.B. organizeert een fotowedstrijd met als tema ‘Frans-Vlaanderen’. Er zijn twee kategorieën deelnemers voorzien: Frans-Vlamingen en andere liefhebbers-fotografen. Meer inlichtingen zijn te vinden in De Autotoerist en De Toerist van 19 december 1974 (en ongetwijfeld ook nog in volgende afleveringen van beide bladen) of kunnen verkregen worden bij Jaak van Eeckhoutte, Nachtegaallaan 17, 8790 Waregem). |
● | Het Komitee voor Frans-Vlaanderen hield op 11 januari 1975 in het Dialoogcentrum van de Stichting Ons Erfdeel te Rekkem zijn jaarvergadering, voorgezeten door senator Leo Vanackere, voorzitter, en Luc Verbeke, algemeen-sekretaris. |
● | De Westvlaamse stad Nieuwpoort met als burgemeester senator G. Mommerncy die tevens voorzitter is van de Sektie Overheidspersonen van het Waregemse komitee voor Frans-Vlaanderen, organizeert in samenwerking met de plaatselijke kulturele raad een Frans-Vlaamse kulturele Veertiendaagse van 29 maart tot 11 april 1975. Meer inlichtingen zijn te verkrijgen via Et. Desaever, p/a Stadhuis, 8450 Nieuwpoort. |
● | De Heemkundige vereniging Bachten de Kupe organizeert op 4 mei 1975 haar 11e Frans-Vlaams Landfeest, dat voor de middag in Ledringem, na de middag in Arneke plaats heeft. Bert Bijnens (Dirk Boutslaan 8, 8460 Koksijde) zal graag bijkomende inlichtingen toesturen aan belangstellenden. |
● | Op 16 januari 1955 zorgde Flor Barbry uit Westouter met zijn Volkstoneel voor Frans-Vlaanderen voor een eerste Vlaamse toneelopvoering in Frans-Vlaanderen. Deze winter is het zijn twintigste speeljaar in Frans-Vlaanderen geworden. Dat betekent vele honderden toneelopvoeringen in het Nederlands streekdialekt in Frans-Vlaamse dorpen en stadjes waar nooit meer iets gebeurt in het Nederlands of zelfs nooit toneelopvoeringen te zien zijn. Het betekent ook dat vele tienduizenden volksmensen uit Frans-Vlaanderen die hun moedertaal als een noodlot meenden te moeten ervaren, via een opvoering door de groep van Barbry tot hun verrassing toch weer enige waarde in hun taal ontdekken.
Voor dit twintigste speelseizoen is de keuze gevallen op een stuk van de Vlaamse romancier, novellist en luisterspelschrijver, Roger Pieters, dat de naam draagt ‘Marche funèbre voor Camiel’. Er hadden al opvoeringen plaats in Sint-Winoksbergen (3 november), Godewaarsvelde (17 november), Sint-Janskapel (1 december), Boeschepe (8 december), Ekelsbeke (15 december), Pitgam (22 december 1974), Arneke (26 januari 1975), Broekkerke (9 februari) en Houtkerke (16 februari 1975). Er zijn ook nog opvoeringen voorzien in Bambeke (2 maart), Rekspoede (9 maart), De Moeren (16 maart), Belle (6 april, om 16 uur), Bollezele (13 april) en Hondschote (20 april 1975), telkens om 19.30 uur, tenzij anders vermeld. |
● | In het Stedelijk Museum van Kales (elke dag open, behalve op dinsdag) loopt tijdens de maanden januari en februari 1975 een Picassotentoonstelling waarop 119 werken (schilderijen, lito's), keramiek en skulpturen) bijeengebracht zijn. |
● | Het Rijselse Museum voor Schone Kunsten organizeert zoals elk jaar binnen zijn muren een aantal interessante en ter plaatse geïllustreerde lezingen die voor alle belangstellenden toegankelijk zijn. Enkele titels uit het voorjaarsprogramma: Konservator H. Oursel, La sculpture au temps des cathédrales (11 maart) id., La révolution de Sluter et les derniers sculpteurs gothiques (8 april); Stalter, Les primitifs septentrionaux de Van Eyk à Jérôme Bosch (21 mei 1975). Adres (waar tevens meer inlichtingen te verkrijgen zijn): Musée des Beaux-Arts, place de la République, F-59000 Rijsel, tel. 20/57.01.84. |
● | Als de Britse beslissing van medio januari 1975 echt definitief is - maar de wegen van de binnenlandse politieke motieven kunnen de meest ondenkbare kronkels inhouden - dan betekent het stopzetten van de werken aan en het opgeven van de tunnel onder het Kanaal dé klap van de eeuw voor de Frans-Vlaamse regio. Zeker ook voor de officiële Parijse instanties die ter bedaring van de sociaal-ekonomische en andere oppositionele onrust steevast de tunnel en de daaruit voort te vloeien infrastruktuurwerken en nieuwe industrieën als een toverhoed hanteerden. |
● | Door een mijngasontploffing op 27 december 1975 in een mijn te Liévin (arr. Lens, dep. Nauw van Kales) kwamen 42 mijnwerkers om het leven. Over de mijnwerkers in Frans-Vlaanderen leze men het boek van Louis Lengrand, hierboven vermeld in deze kroniek. |
● | De regionale instellingen in Frankrijk voortgesproten uit de wet op de regionalizatie van 5 juli 1972 vingen nu hun tweede werkingsjaar aan. De voorzitter van de regionale raad van de Frans-Vlaamse regio (die de officiële naam draagt van ‘Nord-Pas-de-Calais’), Pierre Mauroy, die tevens volksvertegenwoordiger en burgemeester van Rijsel
|
| |
| |
| is, stond een interview toe aan krant Le Monde (20 december 1974), waarin hij de regionale hervorming op de korrel nam. Zijn kritiek was uitvoerig en fundamenteel. De echte inzet van de regionalizering moet de demokratizering zijn. Daarom zouden er o.m. een aantal regionale publieke instellingen moeten komen voor kredietverlening, voor werkverschaffing en voor grondbeleid. De bestaande regionale raad, aldus P. Mauroy, zou samengesteld moeten worden op bazis van rechtstreekse verkiezingen volgens het evenredigheidsstelsel. Een regionale uitvoerende macht zou over duidelijke bevoegdheden en macht moeten beschikken. Interregionale, grensoverschrijdende samenwerking is onmisbaar. In verband met de kulturele diversiteit van de regio's verklaarde P. Mauroy geen etiket van ‘autonomiste’ te willen plakken op een groepering die ijvert ten gunste van een regionale eigenheid. En hij voegde er aan toe: ‘Le problème est aujourd'hui de retrouver une certaine identité régionale, sans moins et sans plus’. Dit deed de interviewende journalist konkluderen: ‘(P.M.) rappelle que la gauche est prête à garantir le droit à diversité des cultures’. |
● | Op 15 december 1974 werd op het stadhuis te Kortrijk de 5e André Demedts-prijs uitgereikt aan Annemarie en Jozef Deleu-Deblaere. Deze prijs werd hen toegekend voor hun werk i.v.m. de uitgave van dit tijdschrift en de daaruit gegroeide initiatieven. De André Demedts-prijs werd ingesteld door de Marnixring. |
Erik Vandewalle |
|