1885. Toen ging hij zijn studies verder zetten te Rijsel, waar hij onder meer de grote geleerde en dichter Auguste Angellier als leermeester had. In die jaren ook heeft hij zich toegelegd op zijn merkwaardige doktoraatsverhandeling over Joost van den Vondel. In 1889 heeft hij zijn tesis verdedigd aan de Sorbonne te Parijs. In 1890 werd hij dan uiteindelijk benoemd tot professor aan de Vrije Fakulteit der Letteren te Rijsel. Hij zou het blijven tot aan zijn dood, op 27 november 1941.
Zijn intensieve belangstelling voor de Nederlandse taal- en letterkunde heeft Kamiel Looten in kontakt gebracht met het Comité Flamand de France, waarin hij, in 1885, als lid werd opgenomen, op voorstel van Mgr. Dehaisnes. Na het overlijden van voorzitter Alexander Bonvarlet nam hij diens funktie over op 7 juni 1900. In de ‘Revue de Lille’ van 1890 publiceerde hij twee artikelen: ‘La langue des Flamands de France’ en ‘La littérature des Flamands de France’ (resp. dl. 1, jan. 1890, blz. 278-294 en dl. II, sept. 1890, blz. 465-491), die eigenlijk mogen beschouwd worden als een soort ‘geloofsbelijdenis’. Ze bevatten namelijk de basisprincipes, waarop de Vlaamse voorman Looten zijn leven lang een beroep heeft gedaan. Vandaar het enorme belang van deze artikelen, en het nut om ze aan een diepgaand onderzoek te onderwerpen.
In de inleiding op zijn eerste artikel, schetst Looten de algemene leidraad die hij daarin zal volgen: de verre oorsprong en de ontwikkeling van de Nederlandse taal; een vergelijking met het Engels en het Duits; een overzicht van de aktuele taaltoestand in de arrondissementen Hazebroek en Duinkerke. Vooreerst wordt dan, nogal rudimentair, de aftakkingslijn Indo-Europees - Germaans - Nederduits (o.a. Vlaams) getrokken. Volgens Looten was de taal van de eerste bewoners van Vlaanderen het Saksisch. Hij wijst erop dat in de loop van de 4e eeuw een vluchtende Saksische stam ons land kwam bezetten; etymologisch zou het woord Vlaming trouwens wijzen op ‘vluchteling’. Latere opzoekingen hebben uitgewezen dat ‘Flandria’ eerder zou wijzen op een gebied onderhevig aan ebbe en vloed. Zijn kategorieke vereenzelviging van het Vlaamse ras met de Saksen, heeft Looten later trouwens zelf meer genuanceerd (bij de bespreking van het werk van Van Houcke over de Kerels van Vlaanderen, op de vergadering van het Comité Flamand de France van 10 november 1898 te Belle).
Deze onnauwkeurigheid kunnen we Kamiel Looten niet ten kwade duiden. Van meer belang voor ons is namelijk de geest die het hele stuk bezielt. Op dat gebied treft ons vooral zijn geloof in het bestaan van een primitieve Vlaamse literatuur. Sporen daarvan zijn terug te vinden in oude volksliederen en balladen. De auteur geeft eerlijk toe dat er geen geschreven teksten meer bestaan, maar meent dat die verloren gegaan zijn in de 9e-11e eeuw. Vanaf de 12e eeuw hebben we dan de schittering van een eigen letterkunde. Looten is werkelijk gefascineerd door deze Middeleeuwse taal. Met een drietal argumenten probeert hij zijn mening te staven, dat het Nederlands eigenlijk heel wat rijker is als het Frans:
- | Tegenover de Romaanse talen hebben de Vlaamse woorden een meer gutturale klank. |
- | Etymologisch is het Vlaams meer homogeen als het Frans. |
- | De Vlaamse syntaxis is soepeler als de Franse. |
Een dergelijke argumentering over de rijkdom van een bepaalde taal is uiteraard min of meer subjektief geladen. Maar ze is een sprekend bewijs van een zekere ‘geloofsovertuiging’.
Toch is er een zekere evolutie gebeurd in deze taal, en we kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat Looten dit enigszins betreurt. De Rederijkers hebben veel verbrod in het taalgebruik, alsook de administraties, waar men een soort ‘Vlaams Frans’ sprak. De Hervorming, in de Noordelijke Nederlanden, was het startpunt van een intellektuele heropbloei, maar veroorzaakte meteen een breuk tussen het Nederlands en het Vlaams. We moeten wachten tot 1830, vooraleer we een zekere herleving meemaken van de Vlaamse letterkunde. Het valt te betreuren dat Kamiel Looten zo sterk de nadruk heeft gelegd op deze breuk tussen Nederlands en Vlaams. Zonder het uitdrukkelijk neer te schrijven, verklaart hij zich wel akkoord met de woorden van Alexander Bonvarlet ‘Het nieuwe Nederlandsch is de dood voor ons Oud Vlaemsch’. In zijn konkrete aktie zal hij dan ook ijveren voor het behoud van de moedertaal in Frans-Vlaanderen d.i. het Vlaamse dialekt, terwijl hij het belang van een beschaafde taal minder goed inziet. Op deze overtuiging bouwde hij ook later zijn metodiek t.o.v. de Vlaamse studiekringen, waaruit achteraf het Vlaams Verbond van Frankrijk zou ontstaan. Hoewel het begrijpelijk is dat hij de nationale trots probeerde op te wekken door de liefde voor de eigen taal, heeft deze metodiek weldra tot moeilijkheden geleid (op het 5e Vlaams Congres, dat doorging te Belle op 1 augustus 1928,