reeds iets, maar over de ware draagwijdte van deze vaststelling zullen we het later hebben. In het LO is er voor beide taalgroepen achteruitgang en vooral voor de Franstalige scholen in het vorige schooljaar met een verlies van 6,1% of ruim 5.000 leerlingen!
Kortom, voor het Nederlandstalig KO een vermindering van de achteruitgang, voor het Franstalige een vermindering van de vooruitgang. Voor het LO bestendiging van de achteruitgang, vooral in de Franstalige sektor.
We zeiden het reeds: deze cijfers en verhoudingen mag je zomaar niet lezen. In een vorige bijdrage (O.E., XVI, 1973-2, pp. 145-147) legden we reeds de nadruk op het impakt van de vreemdelingenbevolking op de struktuur van de schoolbevolking in de Brusselse 19 gemeenten. Sedert 1966 daalt het geboortecijfer steevast in België, maar stijgt het aantal geboorten van vreemdelingen in ons land, zoals de volgende tabel het aantoont:
|
Aantal geboorten in België |
% geboorten bij vreemdelingen |
1969 |
140.834 |
11,1% |
1970 |
141.119 |
11,5% |
1971 |
139.104 |
11,8% |
1972 |
134.437 |
12,4% |
Anders uitgedrukt is het geboortecijfer in België tussen 1964 en 1970 als volgt geëvolueerd: het globale cijfer daalde met 16,6%, als volgt te analyseren: de geboorten van Belgische kinderen daalde met 20,6%, deze van de buitenlandse bevolking steeg met 37,4%.
In Brussel leven er uiteraard veel vreemdelingen, die hun kinderen zo goed als voor 100% naar Franstalige scholen sturen! De cijfers van de Franstalige sektor moeten dus zeer omzichtig behandeld worden als wij ze willen evalueren in het kader van de verhoudingen tussen de twee Belgische kultuurgroepen; en dat is toch de bedoeling. Zo weten wij o.a. dat het aantal kinderen van vreemdelingen in het Franstalig KO tussen 1972-'73 en 1973-'74 in de Brusselse agglomeratie gestegen is van 28% tot 33% van de Franse schoolbevolking, en in het LO voor beide schooljaren 28% bedraagt. Ongeveer één derde van de kinderen in het KO en LO van de Franstalige scholen zijn dus kinderen van vreemdelingen. Dat betekent o.a. het volgende: de schoolbevolking in het Franstalig KO steeg in 1973-'74 met 44 kleuters (zie onze eerste tabel), maar de stijging van de kinderen van vreemdelingen bedraagt voor dit jaar 1.655 leerlingen; dat betekent dus effektief een daling van 1.611 leerlingen voor de Belgische Franstalige bevolking in het KO der 19 gemeenten! Indien er dus voor dit jaar een globale stijging was van 0,1% (zie tabel) dan betekent dat in feite een werkelijke daling van 6,2% indien de vreemde kleutertjes niet zijn inbegrepen. Het is dus zonder meer duidelijk dat, indien enkel de twee Belgische taalgemeenschappen in rekening worden gebracht, wij voor 1973-'74 moeten spreken, voor het KO, van een stijging van 0,5% in de Nederlandse sektor en van een daling van 6,2% in de Franse sektor. In deze optiek is de evolutie van het Nederlandstalig KO in de Brusselse agglomeratie niet zo negatief te noemen, integendeel! Voor het Franstalige LO is de daling van de Belgische schoolbevolking dan niet 6,1% maar 6,9% tegenover 3,9% voor de Nederlandse lagere scholen.
Indien we dan de trend van de jaren 1964-1970 doortrekken, dan kan men zeggen dat er een jaarlijkse gemiddelde daling van het geboortecijfer is van 3,4% voor de Belgische bevolking. Wanneer we dan rekening houden met het leeftijdsverschil tussen de geboren baby en de kleuter die voor het eerst naar school gaat, zien we dat in de Nederlandse sektor van het KO de daling van het geboortecijfer niet terug te vinden is (van 1972-'73 naar 1973-'74), er is nl. een stijging van 0,5%; in het LO komt de daling van het schoolbevolkingscijfer nagenoeg overeen met deze van het geboortecijfer (er dient ook rekening te worden gehouden met de ontvolking van de stad!). In de Franse sektor is de daling in het KO 6,2% en 6,9% in het LO, wat bijna het dubbel is van de daling van het geboortecijfer! (Het procent vreemdelingen in de Nederlandse scholen bedraagt ongeveer 3%, hoofdzakelijk Nederlandertjes). Dit fenomeen houdt in dat het Nederlandstalig onderwijs koherenter is, ten minste de klasbevolking, en waarschijnlijk van een hoger niveau. Immers, in de Franstalige scholen zitten 30% kinderen waarvan de moedertaal meestal niet het Frans is en die daardoor jaren achterop geraken in het klassenschema. Het is zeer frekwent in een Franstalig vierde leerjaar, bijvoorbeeld, vreemdelingetjes te vinden van 15 jaar oud.
Voor het schooljaar 1974-'75 beschikken wij slechts over officieuze cijfers van het aantal inschrijvingen op 1-10-1974. Het Nederlandstalig KO verliest 1,7% en het LO 3,7%. Indien dat hoge procenten zijn betekent het niettemin dat in het KO de daling van het geboortecijfer (3,4%) is overwonnen en in het LO de daling nagenoeg deze is van het geboortecijfer zelf.
Voor de Franstalige sektor hebben wij al het nodige gedaan om de cijfers voor dit schooljaar