1.
Karel Dierickx: David Bowie (1973, potlood op papier, 26,5 × 19 cm).
2.
Karel Dierickx: Mijn vrijheid (1972, olie op doek, 150 × 120 cm).
3.
Karel Dierickx: De schone wijven van mijn dromen (1973, 26 × 20 cm).
Dierickx met de kleur, nu nog steeds een van de belangrijkste faktoren in zijn plastisch oeuvre. Maar ook was hij reeds in stilte bezig met het potlood, tekeningen en schetsen. Omstreeks 1964 was hij vooral bedrijvig met het medium verf als materie. Daarna volgde de periode van zijn legerdienst: een gedesoriënteerde tijd van depressie. In 1966 begon hij figuratief te werken. Reizen naar Mexico, New York, Marokko, Noord-Afrika. In deze tijd ontstonden droomfiguren in een surreële sfeer. En daarna, in een soort overgangsperiode, kwamen er motieven zoals bloemen, landschappen, de lucht, de natuur, het ver-stilde leven. Dierickx maakte kennis met het werk van Blake en Hockney, zoals nog andere jonge Vlaamse beeldende kunstenaars.
De kennismaking in Engeland met het werk van deze beide schilders betekende voor Dierieckx een ware revelatie. Omstreeks 1966 domineerde hier te lande hoofdzakelijk de konstruktieve richting, en de nieuw-figuratieve kunstenaars stonden grotendeels geïsoleerd. Dierickx ontdekte toen ook de weinig gekende tekeningen van Oldenburg, Christo en Beuys, werk dat hij heel knap vond, nu beroemde kunstenaars die allen ver evolueerden, maar toch nog kunnen tekenen.
De periode 1968-1970 tot nu kan men beschouwen als het eerste belangwekkende stadium in het oeuvre van Karel Dierickx. Het klimaat van het ver-stilde leven is nog steeds een van de belangrijkste kenmerken die de inhoud en de sfeer van Dierickx' werk bepalen. Zijn schilderijen zijn helemaal niet anekdotisch. De motieven en de tinten (bijvoorbeeld Bloemen op de kachel van mijn atelier, alsook een titel als Vlaams landschap in vergane omgeving) suggereren in sterke mate het vergaan van de dingen en het dra vergane van elke situatie, niet de eigenlijke bloei van de kleuren, maar de momenten erna, wanneer de ontbinding reeds begonnen is, en waardoor de nabloei als het ware intenser lijkt, de verstilde werkelijkheid. Het gehele werk van Dierickx draagt deze stempel van stilte, van kwetsbaarheid, droefheid misschien, van zachte ontroering, emotie in mineur.
Hierbij aansluitend vervult het motief van de vogel - een van de leitmotieven mag ik wel zeggen - dikwijls een fundamentele funktie. In een werk als Mijn vrijheid (Museum Hedendaagse Kunst, Utrecht) bijvoorbeeld zit een zeer eterische vogelfiguur (grijze roden en bruinen) in een kooi, illusionistisch bijna, want het is niet duidelijk of het diertje nu werkelijk in of buiten zijn omgeving verkeert, afgezien van het feit of het daar al dan niet zou thuishoren; op de voorgrond een vaasje met bloemen dat zich klaarblijkelijk buiten de kooi bevindt - relatie vogel-bloemmens, de vrijheid van de kunstenaar.
In een ander werk met vogelmotief, 2 kleine appels, vormt de kooi, net zoals bij Mijn vrijheid trouwens, een grafisch en konstruktief element in het geheel, de kontoeren zijn lineair en rationeel, te midden van een oneindig gamma van kleurschakeringen en diffuse vormen, maar