verkrijgbaar. Allicht ware ook hier een beperktere uitgave wenselijker geweest. Zodoende werd het onvindbare werk weer toegankelijk - al dan niet in zijn oorspronkelijke vorm - en kon een volledige(r) heruitgave wachten op een kommerciële of literair-historische noodzaak of op een dwingende reden vanwege de auteur.
De inhoudstafel in de uitgave van Bontridders verzameld werk Gedichten 1942-1972 bevat alleen de titels van de bundels. Van enige verantwoording is geen sprake. Voorin de afzonderlijke bundels werd wel een notitie opgenomen, waarin de eerste uitgave aangegeven wordt. Maar zelfs in de hier herdrukte uitgaven van de laatste bundels werden diverse, vooral stilististisch belangwekkende wijzigingen aangebracht. Dat deze veranderingen in vele gevallen ook verbeteringen lijken te zijn, is dan weer verheugend in dit soms toch wel biezonder heterogene oeuvre.
De traditionalistische Nederlandse en Franse verzen die Bontridder vanaf omstreeks 1942 schreef, hadden ook nog vrij klassieke gegevens tot onderwerp: god, de moeder, de liefde,... Zij stellen weinig voor en zijn ook te weinig talrijk in deze verzamelbundel opgenomen om een goed oordeel toe te laten. In de Franstalige bundel Poésie se brise, suivi de Entraineuses (1951) echter laat Bontridder rijm, metrum en typisch poëtisch onderwerp varen. Het lijkt erop alsof deze auteur door zijn direkte kontakt met de Franse literatuur tot een modernere schriftuur gekomen is. Wat omstreeks 1950, vooral in Frankrijk, aan geestesstromingen werkzaam was, is zeker niet achteloos aan Bontridder voorbijgegaan. Invloed van het eksistentialisme bijv. ligt voor de hand.
Anderzijds lijkt Bontridders oeuvre heel opvallend in het teken te staan van een aanvankelijk surrealistisch schrijver als Georges Bataille. Onder de titel Manibus date lilia plenis werden hier trouwens drie vertaalde gedichten van Bataille opgenomen, die in 1951 in Tijd en mens verschenen. Dergelijke gang van zaken behoort zeker niet tot de gewoonten bij het samenstellen van een verzamelbundel. Van Hoog water tot en met Zelfverbranding komen motto's voor ontleend aan deze auteur. Zij behandelen diverse onderwerpen, gaande van de opvatting dat de poëzie het ongeziene en onzichtbare verval moet blootleggen en de kommunikatie moet bewerken in een verstarde wereld uit Hoog water (1951), via het principe van de onmogelijke daad als misdaad in Open einde (1967) tot de vaststelling van de overbodigheid van de dood en de verknechting van de ‘individuele stem’ in de U.S.S.R. uit Zelfverbranding (1971).
In feite beweegt Bontridders werk zich tussen twee polen; enerzijds de medemens in zijn maatschappelijke en politieke kontekst en anderzijds de eksploratie van het onbewuste in het onvervangbare individu. Of, in literair-historische termen uitgedrukt: tussen humanitair ekspressionisme en surrealisme.
Ook Hoog water bevat nog diverse klichees in de trant van het vroege jeugdwerk. De O-uitroepen zijn ook in later werk nog aanwezig. Gaandeweg worden gedateerde poëtische woorden als fanaal, alsem, zefier,... vervangen door neologismen als boezemlichten, heupnegatief, pan-spermatisme, vliegbetonveld, zondrogbeelden,... en door vreemde begrippen als thorax, androgyne, steatopyge, gisant, fagocyte, lymfocyte,... Ook hier reeds een overdaad aan adjektieven cirkelend omheen een vaste kern van beelden als zon, water, wolken, wortel, hand en huid.
Gaandeweg heeft Bontridder zich ontwikkeld tot een auteur van lange gedichten en van cycli. Vaak lijken zijn verzen te verdrinken in een beeldenstroom, die traag maar gestaag voortkabbelt. Het is een weinig activerende en nagenoeg aktieloze poëzie. Deze passiviteit wordt nog benadrukt door de aanvankelijk geringe plooibaarheid in versbouw en beeldspraak. De beschouwelijke inslag van de associaties en de analogieën, belemmert zowel het loutere eksperiment als de zuivere kommunikatie.
Begrippen worden ontdaan van hun gewone, traditionele betekenis en opgenomen in de hoogst private taal van de dichter. Deze geheimzinnige, onthullendverhullende schriftuur verleent deze poëzie een orakelachtige, religieuze inslag. De dichter is ervan overtuigd dat alles verband houdt met alles. Disparate beelden volgen mekaar ogenschijnlijk willekeurig op. Logisch of verstandelijk begrip lijken wel volledig uitgesloten, bijv. in volgende regel uit Open einde: ‘en het trillen van het kolibrieneusje aan de honingmelk in het koude kathodelicht van de ogen van de witgeschorte artisten en whiskydrinkers’.
Het kan vreemd lijken dat Bontridder ook later nog tot soortgelijke wendingen zijn toevlucht genomen heeft. Het is inderdaad genoegzaam bekend hoe vaak Bontridder - o.m. op aanraden van vrienden en kennissen, waaronder bijv. H. Claus - zijn verzen bewerkt, gewijzigd, geschrapt en bijgewerkt heeft. De