Ons Erfdeel. Jaargang 18
(1975)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
over de schilder-tekenaar luceberthans redeker Tot dusver werd de kunstenaar Lucebert hier vooral als literator en dichter belicht, wat begrijpelijk is gezien zijn onbetwist leidende rol bij de naoorlogse vernieuwing van de Nederlandse literatuur, met name de poëzie, welke omstreeks het jaar 1950 gestalte kreeg, bijna gelijktijdig met de doorbraak van een nieuwe schilderkunst, nationaal verbonden aan de namen Reflex en Experimentelen, internationaal aan die van Cobra. Als ‘de keizer der vijftigers’ trad hij uitdagend onze literatuurgeschiedenis binnen, waarbij de naam ‘vijftigers’, waarmee deze jonge schrijvers van toen zich tooiden, inhaakte op de vernieuwende rol val de ‘tachtigers’ zoals Kloos, Van Deyssel, Gorter en Van Eeden aan het einde van de vorige eeuw, vurige rebellen in de stoffige Nederlandse letterkunde van toen.
Maar nu ook de rebelse jonge schrijvers van een kwart eeuw geleden in het zicht van vader Abraham zijn gekomen en Lucebert in de achter ons liggende nazomer zijn vijftigste verjaardag vierde, journalistiek onvermijdelijk ‘de vijftigjarige vijftiger’, stond dit jubileum toch naar buiten toe vooral in het teken van dezelfde Lucebert als beeldend kunstenaar, met tentoonstellingen in musea en vooraanstaande galeries. Het is een gerede aanleiding, om ditmaal de aandacht te richten op dit zeker evenwaardig aspekt van zijn wel heel uitgesproken en zeldzaam dubbeltalent, onverschillig wat dit traditioneel begrip ‘talent’ dan nog wel teoretisch mag inhouden. En dan staan wij tegelijk, om de meest algemene konklusie maar meteen bij de kop te nemen, voor de schilder-tekenaar en grafikus die op dit ogenblik nog het meest zuiver, konsekwent en vruchtbaar de oorspronkelijke | |
[pagina 44]
| |
Foto van Lucebert door Pieter Boersma (Amsterdam).
intenties en eigenschappen van Cobra en Experimentelen belichaamt. Lucebert eenvoudig een ‘dubbeltalent’ te noemen doet te kort aan de bij hem nauwe verbondenheid tussen het verbale en het beeldende. Maar ook meer in het algemeen heeft de institutionalisering van literatuur en beeldende kunst in twee gespecialiseerde en vrijwel separate werelden, enerzijds van literatuuruitgaven en literaire tijdschriften, anderzijds van musea en galeries, kunsthistorici en kunsteksegeten, er toe geleid, dat er te weinig aandacht is besteed aan de nauwe relaties, die er in die historische jaren rondom vijftig tussen de eksperimentele schilders en de vernieuwers van onze dichtkunst bestonden, zoals dat overigens ook | |
[pagina 45]
| |
het geval was in de jaren tachtig van de vorige eeuw tussen de schrijvers van de tachtiger beweging en met name de Amsterdamse impressionisten.
Niet alleen Lucebert maar ook andere dichters, vooral Gerrit Kouwenaar en Jan G. Elburg, namen aan de akties en manifestaties van de eksperimentele schilders deel of waren voor korte of langere tijd lid. Maar geen kunstenaar verenigt binnen zijn ondeelbare persoon zozeer kreatief beide aspekten van de artistieke vernieuwing in Nederland omstreeks het jaar vijftig, de poëtische en de pikturale, als juist Lucebert. Ik tracht op poëtische wijze
Dat wil zeggen
Eenvouds verlichte waters
De ruimte van het volledig leven
Tot uitdrukking te brengen
In deze tijd heeft wat men altijd noemde
Schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand
Zij troost niet meer de mensen
Zij troost de larven de reptielen de ratten
Maar de mens verschrikt zij
En treft hem met het besef
Een broodkruimel te zijn op de rok van het universum
Deze paar citaten uit Lucebert's waarschijnlijk meest bekend geworden gedicht, dat daarmee de rol vervulde van een poëtisch credo en een manifest van de vijftigers, zouden tegelijk volledig van toepassing kunnen zijn op het werk van de eksperimentele schilders en Cobra, wanneer wij het woord poëtisch door beeldend of schilderkunstig zouden vervangen. Dr. Louis Gans en in zijn voetspoor J. EykelboomGa naar eindnoot(1) hebben er op gewezen, hoe het woord ‘experimenteel’ voor hen te maken had met de betekenis van ‘experience’, beleving, ervaring en dan in de zin van volledig beleven ver van alle schoonheids-estetica. Daarbij wordt dan bijkomstig, in hoeverre zij deze bevrijding doorvoerden onder invloed van kindertekeningen, van de kunst van geesteszieken, van primitieve kunst, of van bepaalde door hen herkende voorgangers zoals Klee of Dubuffet. Die geschiedenis is wat Cobra betreft voldoende in kaart gebracht, met name door Willemijn Stokvis in haar dissertatie CobraGa naar eindnoot(2).
De eksperimentele dichters van de vijftigers doorbraken de door hun vooroorlogse voorgangers zoals van Forum en Criterium weer met andere voorbeelden voor ogen - heel typerend ook hier met belangrijke impulsen van de surrealisten - maar een stijlkritiek zou duidelijk aantonen, hoezeer de ars poëtica van de vijftigers en de ars picturalis van de eksperimentelen aan elkaar verwant waren. Ruim dertig jaar eerder had de Joods-Russische schilder Marc Chagall het in oorsprong beeldende, visuele van de verbale metafoor teruggegeven aan de beeldende kunst. Eksperimentelen en vijftigers gingen nog veel verder in hun destruktie van de scheidslijn tussen wat tevoren pure lyriek en pure schilderkunst was (schilderkunst staat hier uiteraard ook voor tekening en grafiek, op het gebied van de beeldhouwkunst hebben zij zich minder gemanifesteerd). En juist het literaire-beeldende oeuvre van Lucebert bevat de meest evidente en meest indrukwekkende manifestatie van deze nieuwe ontmoeting tussen woord- en beeldtaal, tussen een beeldende woordtaal, die desondanks niets van een traditioneel | |
[pagina 46]
| |
Lucebert (foto Pieter Boersma, Amsterdam).
opgebouwde beschrijvingskunst bevat, en een beeldtaal, die van haar kant op een nieuwe, vrij-associatieve wijze tot een ars poëtica wordt. Keren wij tot Lucebert terug, daar waar hij zich voor het eerst als kunstenaar manifesteerde, dan moeten wij zelfs met het beeldende beginnen. Als zoon van een huisschilder in de Amsterdamse volkswijk de Jordaan op 15 september 1924 geboren, moest hij aanvankelijk na de ULO bij zijn vader in het bedrijf. Daar werd hij door een ‘kunstgevoelige voorbijganger’ ontdekt, wat hem een beurs opleverde, zodat hij op het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs belandde. Hij was toen veertien jaar oud. Toch waren het zijn ouders, die daaraan na een half | |
[pagina 47]
| |
Lucebert (foto Pieter Boersma, Amsterdam).
jaar al weer een einde maakten, waarna hij onder meer werkzaam was op kantoren, als speelgoeddemonstrateur, reklametekenaar en retoucheur. Tot hij ook daarmee brak en meer als een ‘outcast’ avant la lettre door het leven ging, sliep op de banken van het Vondelpark en met een paar andere kunstbroeders veel honger leed. In 1947 kreeg hij als beeldend kunstenaar zijn eerste opdracht, om in het Franciskanessenklooster in Heemstede de veertien meter lange corridor tussen kloosterkeuken, refter, naai- en spinkamer en het vertrek van de moeder-overste van bijbelse en franciskaanse taferelen te voorzien, een karwei waarvan hij zich zodanig kweet, dat het resultaat later | |
[pagina 48]
| |
Lucebert (foto Pieter Boersma, Amsterdam).
weer onder de witte verf verdwenen bleek te zijn. Een jaar later eksposeerde Lucebert voor het eerst, samen met de schilder Martineau, in een lokaal van de vereniging voor drankbestrijding in Amsterdam. In die zelfde periode verschenen er ook al kleine tekeningen, meer als vignetten, in de naoorlogse literaire bladen van de jongeren, met name in Het Woord, het in 1949 verdwenen literaire tijdschrift van De Bezige Bij, waar veel van de latere ‘vijftigers’ met hun poëzie debuteerden. Zelf ken ik Lucebert uit de eerste jaren als een bezeten lezende autodidakt, die in mijn filozofische biblioteek voor niets uit de weg ging, ook niet voor het zelfs voor vakfilozofen moeilijk toegankelijke hoofdwerk van de Duitse eksistentie-filozoof Martin Heidegger, Sein und Zeit. Toch zijn dat dan al de jaren, waarin Lucebert door de andere dichter-vrienden aan het hoofd wordt geplaatst van de poëtische vernieuwing der vijftigers en de beeldende kunstenaar naar de achtergrond verdwijnt. En hoewel hij in 1949 deelneemt aan de geruchtmakende ‘Internationale tentoonstelling van experimentele kunst’ in het Amsterdamse Stedelijk Museum van direkteur Willem Sandberg, duurt het tot 1954 eer hij samen met zijn Bergense vriend Jaap Mooy in een restaurant aan de Amsterdamse Zeedijk eksposeert. Het is dezelfde tijd, waarin hij op de faam van Berthold Brecht's teater naar Oost-Berlijn verdwijnt, een niet zo gelukkige periode. Toen hij in 1955 uit Oost-Berlijn in Praag aankwam, om samen met de dichteres Sonja Prins en mij als eerste Nederlandse schrijvers op uitnodiging van onze Bulgaarse collegae een studiereis door hun land te maken, was hij er niet alleen zijn kleren maar ook enige illuzies armer geworden. Wat hij wel meenam was zijn nieuwe hartstocht voor het fotograferen en de daarbij behorende apparatuur. Zo eksposeerde hij in 1956 weer in een restaurant in Amsterdam, maar nu foto's. Het was toen al het oude kunstenaarsdorp Bergen in Noord-Holland achter de duinen, dat hem na Berlijn gastvrijheid had verleend in de vorm van het huis van de legendarische verzamelaar van de Bergense School Boendermaker, waar hij sindsdien tot op heden is blijven wonen, een hard werkende en tamelijk teruggetrokken levende kunstenaar, die in zijn oude Amsterdam weinig meer wordt gezien | |
[pagina 49]
| |
Liggende Vrouw (31,5 × 24,5 cm - Printshop) door Lucebert.
en zeker niet de publiciteit en het uiterlijk sukses zoekt. Toch breekt nu de tijd aan van de schilder, tekenaar en grafikus Lucebert. Het eerst met een ekspositie in de Haarlemse galerie Espace, inmiddels naar Amsterdam verhuisd en nog steeds een vooraanstaand huis voor de eksperimentelen, Cobra en aan hen verwante kunstenaars, tot en met een nieuwe generatie, waartoe onder meer Roger Raveel en Lucassen behoren. Lucebert was toen vooral een tekenaar en gouachist. De olieverf ging pas later in zijn werk een belangrijke rol spelen, terwijl er nog steeds velen zijn, die in hem minder de pur sang schilder, het schilderdier en de kolorist à la Appel zien, dan de tekenaar, de man van lijn en direkte, spontane inval. Sinds 1958 neemt zijn bekendheid als | |
[pagina 50]
| |
Lucebert (foto Pieter Boersma, Amsterdam).
Aeneas (32 × 24,5 cm - Printshop) door Lucebert. beeldend kunstenaar toe, met het aantal van zijn eksposities, eerst in eigen land, vervolgens in het buitenland. In Engeland vinden wij hem al einde 1958 als deelnemer aan de ekspositie ‘Trends in modern Dutch art’, in 1959 op de tweede aflevering van de Documenta in Kassel, in hetzelfde jaar op de eerste Biennale de la jeunesse in Parijs en in Venetië op de historisch geworden Sandberg-ekspositie ‘Vitalità nell'arte’. In 1958 was hij met litograferen begonnen, in 1960 begint hij ook te etsen. In 1961 krijgt hij voor zes jaar een kontrakt bij de Marlborough Fine Art Gallery in Londen, maar zijn grootste en belangrijkste ekspositie was die van 1963 in de Städtische Kunstgalerie van de Westduitse stad Bochum, waar de direkteur Dr. Peter Leo tot zijn te vroege dood, enkele jaren geleden, opvallend veel voor Nederlandse kunstenaars heeft gedaan. Sindsdien is de beeldende kunstenaar Lucebert niet meer uit het beeld van onze tijd weg te denken, tot en met zijn meest recente tentoonstellingen, zoals de nieuwe kleuretsen en kleurlito's, uitgegeven door de Printshop van Piet Clement, deze jongere Hollandse reïnkarnatie van de Parijse meesterdrukker Mourlot.
De korte, hevige periode van de Experimentelen en Cobra is na een kwart eeuw teruggegleden in het verleden van de kunstgeschiedenis. De leden van toen leven nog, helaas op Asger Jorn na, een van de oudsten maar ook een van de belangrijksten. Maar van de oorspronkelijke revolutionaire impulsen op neo-ekspressionistische basis is weinig meer over, zoals dat in het leven en de kunst gewoonlijk het geval is. Karel Appel maakt een kunst, waaraan ieder zijn plezier kan beleven, ook de burgers die hem toen | |
[pagina 51]
| |
verketterden, ongeveer zoals Kees van Dongen vóór hem. Corneille beheerst een subtiele lyriek, die hem nog het dichtst brengt bij, hoe vreemd het mag klinken, het zuidelijke, mediterrane ‘luxe, calme et volupté’ van een Matisse. Constant zet op zijn eigen konsekwente wijze de lijn door met zijn ontwerp van een toekomstige leefwereld, zijn New Babylon. Alechinsky ontwikkelde zich tot een oosterling. Uit de schaduw van de groten van toen naar voren gekomen beleven Rooskens en Brands hun vertraagd internationaal sukses, de eerste met een heel blije en gelukkig makende schilderkunst, de tweede met een poëzie, die abstrakter aan Chagall doet denken.
Alleen Lucebert, die in die jaren als beeldend kunstenaar nauwelijks werd gezien, blijft over als degene, die het opstandige, tegendraadse en agressieve van Cobra heeft bewaard en op het ogenblik belichaamt zonder ook maar enigszins een epigoon van zichzelf of van Cobra te zijn, eenvoudig door zijn onvoorwaardelijk karakter en temperament en daarin waarschijnlijk gesteund door de inhoud van zijn dichterschap. Hij is zelfs in zijn jongste werk sterker dan ik hem ooit tevoren heb gezien. |
|