Ons Erfdeel. Jaargang 18
(1975)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
sowjetse neerlandistiek als kompleks van wetenschappenwladimir osjis Wanneer men spreekt over neerlandistiek als menswetenschap, bedoelt men traditioneel een aftakking van de filologie. Het is natuurlijk en primair kontakt op te nemen met de geestelijke wereld van een ander volk door vooral zijn spreek- en denkwijze te leren kennen.
Als iemand naar een vreemd land wil gaan, bestudeert hij de vreemde taal en leest letterkundige werken, omdat deze gewoonte ook de meest efficiënte en universele introduktie is in de ‘terra incognita’ van een vreemde kultuur; op het teoretische nivo wordt bij ons dus een dergelijke introduktie door respektievelijk de taalkunde en de literatuurwetenschap verwezenlijkt; op het praktisch nivo door het universitair onderwijs. Eerst dan kan de reiziger met zijn specialisatie beginnen, indien hij niet als een nonchalant toerist naar het vreemde land wenst te gaan. Pas daarna eigenlijk kan de menselijke landkunde (of lokale kulturologie, zo u die naam verkiest, - nomen nominandum) een systematische benadering van verdere menselijke aktiviteiten effektief uitvoeren, bijv. in de kunsten, wijsbegeerte en religie. Als wetenschap dient onze neerlandistiek dit te doen, en in de praktijk doet zij het sinds lang, zij het nog onregelmatig en spontaan, al naar de internationale betekenis van een of ander kultuurverschijnsel.
Want de neerlandistiek die we hier bedoelen is eigenlijk al een kompleks, m.n. van (voorlopig) aparte wetenschappen. Maar, objektief gezien, kan en moet zij zich alleen verder ontwikkelen binnen en samen met het gehele kompleks van de wetenschappelijke kennis. Lokale beperking is metodologisch af te wijzen. Om bijv. Van Eyck, Vondel of Spinoza volledig | |
[pagina 28]
| |
Prof. S.A. Mironow.
te appreciëren moet men klaarblijkelijk iets meer doen als een ‘gewoon’ neerlandikus. Ook minder belangrijke figuren krijgen meer facetten in een gemeenschappelijke buiten-Nederlandse - (d.w.z. Europese of zelfs wereld-) - kontekst van respektievelijk kunst- en literatuurwetenschap of wijsbegeerte. Een algemene teoretisch-metodologische vooropleiding is toch voor neerlandici even noodzakelijk als het beheersen van de faktologie.
Van de andere kant ontspringen en ontwikkelen zich beelden, gedachten, alle kulturele verschijnselen niet in een abstrakt vakuüm, maar op een konkrete voedingsbodem, onder bepaalde en, in laatste instantie, bepalende sociaal-historische omstandigheden. Terloops willen wij, wegens het pluralisme in de definities, het begrip ‘kultuur’ formuleren, m.n. als het geestelijk leven van de maatschappij, dat in zijn grondtrekken is gedetermineerd door materiële levensvoorwaarden en sociale betrekkingen, maar die van zijn kant ook beïnvloedt. Deze formulering (van de Sowjet-historikus L. Kertman), die naast enige andere in onze geschiedkunde voorkomt, is tegelijkertijd antropologisch (kultuur als geheel, met de klemtoon op het geestelijk leven van de gehele maatschappij), sociologisch (kultuur als element van het maatschappelijk leven) en filosofisch (met behulp van logische abstraktie gekonstrueerd). Zij omschrijft alles bij elkaar genomen het objekt, dat in ons speciaal geval Nederlandse kultuur heet en waarmee het wetenschappelijk kompleks dat de naam ‘neerlandistiek’ draagt zich moet bezighouden. | |
De filologie.Tijdens de Nederlandse Dagen, die in mei 1968 in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel plaatsvonden, heeft prof. S.A. Mironow, de eerste neerlandikus in de Sowjet-Unie, een uitvoerige lezing gehouden over het ontstaan en de ontwikkeling van de neerlandistiek in ons land, die eigenlijk meer dan twee en een halve eeuw oud is. Het ging toen over filologie, d.w.z. vooral over taal- en letterkundige prestaties, over vertalingen van Nederlandse schrijvers en het onderwijs van het Nederlands in MoskouGa naar eindnoot(1). Om te beginnen, enige woorden over wat onze neerlandistiek sindsdien op hetzelfde gebied heeft gepresteerd. Sedert lange tijd is de Lomonosow-Staatsuniversiteit te Moskou het belangrijkste laboratorium van de Sowjetse neerlandistiek. In de loop van het vorig decennium (1963-1973) zijn hier twee groepen achter elkaar afgestudeerd, 6 tot 7 man in elke groep. De eerste groep | |
[pagina 29]
| |
specializeerde zich uitsluitend in de taalwetenschap, terwijl de tweede vijf literairhistorici tegenover twee linguïsten telde. De leider van beide groepen was, net als vroeger, prof. Mironow. Hij houdt kolleges en kursussen in de teoretische en praktische grammatika van het Nederlands, in de taalgeschiedenis, in het Middelnederlands (waarbij o.a. oorspronkelijke teksten van Jakob van Maerlant werken als Beatrijs, Elckerlijck, Reinaert de Vos, middeleeuwse wetten en stedelijke kronieken worden geanalyseerd), in de Nederlandse dialektkunde (hierin worden Vlaamse en Noordnederlandse teksten uit het fundamenteel werk van prof. dr. A. Wijnen geraadpleegd) en in het Afrikaans. De moderne omgangstaal wordt door een jong assistent, Wladimir Beloöesow, onderwezen. Als tweede taal kregen de studenten Duits of Engels. De leerstoel van Germaanse talen o.l.v. prof. dr. N.S. Tsjemodanow heeft vanaf het akademisch jaar 1973-1974 het onderricht van het Nederlands als tweede taal voor de Engelse en twee Duitse groepen van de Romaans-Germaanse afdeling ingevoerd, wat een verdere en wezenlijke vermeerdering van Nederlandstalige vaklieden in onze hogeschool in het vooruitzicht stelt. Voormalige leerlingen van prof. Mironow en van zijn kollega's werken nu als onderwijzers, tolken, sprekers, redakteurs, en op deze manier bevorderen ze ook de kennis van en de kennismaking met de Nederlandse kultuur. Ook de wetenschappelijke navorsing i.v.m. het Nederlands wordt aktief voortgezet. De lijst van zijn boeken en verhandelingen, die door prof. dr. W. Pée in Ons Erfdeel werd geciteerdGa naar eindnoot(1), heeft prof. Mironow de laatste jaren aangevuld met de monografie Het ontstaan van de literaire norm in het moderne Nederlands (1973) en met meerdere artikels, o.m. Friedrich Engels en de bestudering van de geschiedenis der Nederlandse taal (in het gedenkboek Engels en taalkunde, M. 1972). Zijn volgeling en assistent, Wladimir Beloöesow, beëindigt een proefschrift over het gebruik van het partikel ‘er’ in het moderne Nederlands, terwijl zijn leerlinge Tatjana Iwanowa van plan is het Nederlands van de Gouden Eeuw als de bron van het Afrikaans onder de loep te nemen. Mejuffrouw Tatjana Drenjasowa, die sedert 1972 in het Moskouse Instituut voor Vreemde Talen onderwijs in teorie en praktijk van het Nederlands geeft, maakte een vergelijkende analyse van het futurum in het Engels, Duits, Zweeds en Nederlands. De dames Ludmila Sjetsjkowa en Ewgenija Makarowa, die permanent de Nederlandse taal onderwijzen, respektievelijk in het Instituut voor Buitenlandse Betrekkingen en in het Instituut voor Oosterse Talen, bereiden tegenwoordig een leerboek van de Nederlandse taal voor filologiestudenten voor. Er wordt ook aan de derde uitgave van het Nederlands-Russisch woordenboek gewerkt. Een nieuwe publikatie stamt van dr. A. Zelenetski, die in het Pedagogisch Instituut te Toela werkt en ook tot de school van prof. Mironow behoort. Drie jaar geleden is een nieuw trefpunt van de neerlandistiek ontstaan, namelijk een taalgroep (een student of tien) aan de Zjdanow-Staatsuniversiteit te Leningrad, o.l.v. prof. dr. Waleri Berkow. De begaafde Leningradse neerlandikus Ewgeni Sjoebin is tot ons groot leedwezen vroegtijdig overleden. (Prof. W. Pée heeft aan de jonge geleerde een bewogen nekrologie gewijd in Ons Erfdeel). | |
[pagina 30]
| |
Ook Oekraïne heeft nu haar eigen neerlandikus: Wladimir Dantsjew, die in 1972 een proefschrift over Vondels dramaturgie in de Iwan-Frankó-Staatsuniversiteit te Ljwow heeft verdedigd. Van de hand van dr. Dantsjew verschenen enkele artikels, o.a. Opstandsmotieven in Vondels Lucifer (in Inozemna filologïja, 1969, nr. 19). Naast die eerste literatuurwetenschappelijke dissertatie over een Nederlands tema kwam ook het eerste doktoraat in de Nederlandse estetiek (1970, door Wladimir Osjis, Lomonosow-Universiteit te Moskou). In verband daarmee publiceerde dr. Osjis enkele artikels over J. Kinker, W. Bilderdijk, Rh. Feith, C. Vosmaer e.a. Zijn licentie gaf een beknopt overzicht van het Nederlandse drama, van de abele spelen tot de happenings. Vorige zomer is het eerste grondige boek over het Belgische drama verschenen, waarin ook Nederlandstalige schrijvers (Herman Teirlinck, Hugo Claus, Tone Brulin) behandeld worden. De auteur van dit belangrijk werk, prof. dr. Inna Sjkoenajewa van het Instituut voor Vreemde Talen te Moskou, heeft echter haar werk niet meer kunnen zien: helaas is zij in 1972 plotseling overleden. Behalve in de hogescholen wordt ook in navorsingsinstituten van de Sowjetakademie der Wetenschappen aan Nederlandse filologie gedaan, vooral in het Gorki-Instituut voor Wereldliteratuur. Sinds enkele jaren wordt hier een fundamentele Geschiedenis van de Wereldliteratuur in tien delen voorbereid, waarin ook de Nederlandstalige letteren zijn vertegenwoordigd, door de zorgen van dr. W. Osjis (vanaf het begin tot 1917), mevrouw dr. Irma Wolewitsj (de huidige tijd) en prof. S. Mironow (literatuur in het Afrikaans). Het eerste kollektieve werk in twee delen, Moderne letteren in Afrika, dat door het instituut voor de druk gereed gemaakt en in 1973-'74 gepubliceerd is, bevat ook een hoofdstuk over de Afrikaanstalige letterkunde (geschreven door dr. Osjis). | |
Vertalingen.De filologische aktiviteiten op het gebied van onze neerlandistiek zijn in het bijzonder, en voor iedereen, merkbaar aan het toenemende aantal vertalingen. Ook wat de keuze van de auteurs betreft, zijn de laatste jaren vruchtbaar en kenmerkend voor de publikatiepolitiek geweest. De klassieke literatuur (Colloquia familiaria van Erasmus, 1969, verzorgd door S. Markisj) komt aan bod naast de moderne (Pastorale 1943 en verhalen van S. Vestdijk, bloemlezing samengesteld door W. Osjis, 1973). De Noordnederlandse novelle (De rode beuk, verzamelbundel samengesteld door mevrouw I. Wolewitsj, 1971) trekt evenzeer de aandacht van de Russische lezers als de Vlaamse roman, zoals Villa des Roses, Lijmen, Kaas en Het Dwaallicht van W. Elsschot (bloemlezing samengesteld door mevrouw I. Sjkoenajewa) of Slapende honden van P. Van Aken (vertaald door W. Osjis, 1972) of Het duel met de tanker en Action Stationgo van L. Carlier (vertaald door de dames S. Belokriniskaja en L. Sjetsjkowa, 1969).
Voor het Nederlandse drama is nu de lange pauze - sedert de vertalingen van H. Heijermans in het eerste kwart van de eeuw - afgelopen: na Klaas Smelik (De ondergang van Eppy Nijboer, vertaald door K. Lorents, 1967) komen nu Hedwig Hensen (Morgen zal het te laat zijn), Jozef van Hoeck (Het proces Sokrates) | |
[pagina 31]
| |
Willem Elsschot.
Piet van Aken. en Jos Vandeloo (De week van de kapiteins) aan de beurt, namelijk in een verzamelbundel van Belgisch toneelwerk, die in de uitgeverij Iskoesstwo (d.w.z. Kunst) ter perse ligt. De uitgeverij Progress maakt een bundel hedendaagse Hollandse poëzie voor de druk gereed.
Tevergeefs gaat men al deze boeken echter zoeken in de boekhandel: ondanks de grote oplagen (gemiddeld 25.000) zijn ze snel uitverkocht, en dit is kenschetsend voor de groeiende belangstelling in buitenlandse literatuur en voor ons leesgierig publiek in het algemeen. Bij de ontdekking van nieuwe namen en werken wordt de lezer geholpen door kommentaren, nawoorden, enz., evenals door omstandige recensies in soliede literaire tijdschriften, zoals Literatoernoje obozrenïje (Literair overzicht), Inostrannaja literatoera (Buitenlandse letteren) en Nowy mir (Nieuwe wereld). De twee laatste publiceerden ook vertalingen van romans, verhalen en gedichten, bijv. prozawerken van W. Elsschot en P. van Aken. Het tweemaandelijks informatiebulletin Sowremennaja choedozsestwennaja literatoera za roebezjom (Moderne fraaie letteren in het buitenland) reageert geregeld en levendig op alle belangrijkste nieuwe publikaties van primaire en sekondaire Nederlandse literatuur; alleen al tijdens de beschouwde periode (1968-'74) zijn hier artikels en recensies gepubliceerd in verband met: P. van Aken, T. Brulin, H. Claus, J. Daisne, G. Durnez, S. Streuvels, T. Uilenspiegel, A. Vermeylen, G. Walschap; H. Andreus, Belcampo, G. Bredero, R. Campert, S. Carmiggelt, L. Couperus, J. Fabricius, H. Gorter, H. Heijermans, E. Hoornik, H. Roland Holst, A. Schmidt, A. van der Veen, S. Vestdijk, J. Wolkers, e.a.; evenals twee overzichten van de verzetspoëzie. Openbare lezingen ter gelegenheid van | |
[pagina 32]
| |
jubilea (bijv. over Multatuli en Erasmus) dragen eveneens hun steentje bij. Vanzelfsprekend heeft niet elke, zelfs begaafde schrijver, een kans bij het aktief en veeleisend Sowjet-publiek; niet iedereen kan het vertrouwen van dit publiek winnen. Alle soorten kitsch of esoterische vormspelerij zijn hopeloos tot onbekendheid of verwerping gedoemd, evenals spekulaties op dierlijke of antisociale refleksen, bijv. pornografie of antisowjetisme. De publieke opinie wordt niet alleen gevormd en beïnvloed door alles wat de uitgeverijen te lezen bieden - maar zij oefent zelf een aktieve en voortdurende invloed uit op de samenstelling van het uitgeversfonds, zowel door de permanente raad van vrijwillige deskundigen en advizeurs die aan elke uitgeverij toegevoegd is, als door een direkte en spontane briefwisseling tussen redakties, auteurs en lezerspubliek. | |
De filosofieDe filosofische neerlandistiek is bij ons even oud als de filologische. Want de eerste Nederlandse auteur die men op Russische bodem leerde kennen, was Erasmus, de universele genius der ‘bonae letterae’. Twee bewerkingen van zijn De civilitate morum puerilium verschenen eind van de 17e en begin van de 18e eeuw in het Russisch. Aan de tweede bewerking, getiteld Junosti tsjestnoe zertsalo (Spiegel van een brave jeugd), was het lot beschoren voor bijna honderd jaar een handboek voor adellijke en welgestelde families te worden. Uit dezelfde tijd (1716) dateert de eerste Russische versie van Colloquia familiaria, die een eeuw later (1820) en in de Sowjetperiode nog twee keer (1938 en 1969) opnieuw zijn vertaald en gepubliceerd. Een tiental herdrukken en vertalingen in amper een eeuw (1840-1958) kende de onsterfelijke Lof der Zotheid. Nog in 1783 zijn twee verschillende vertalingen van Enchiridion Militis Christiani gepubliceerd. In de jongste tijd is o.m. Querela pacis in het akademisch tijdschrift Woprosy filosofii (Problemen van wijsbegeerte) verschenen. Er bestaan talrijke publikaties over Erasmus in het Russisch, en in de talen van de Sowjetrepublieken. Alleen al in de jubileumjaren (1966 en 1969 - toentertijd was men het daar nog niet over eens) publiceerden de centrale en provinciale persorganen een twintigtal artikels gewijd aan de grote zoon van het Nederlandse volk. De nalatenschap van Erasmus wordt bij voorkeur filologisch benaderd in de boeken van het akademielid M. Alexejew, prof. I. Pinski, prof. B. Poerisjew en in de monografie Kennismaking met Erasmus van Rotterdam (1971) van S. Markisj; bij voorkeur filosofisch, door dr. A. Soebbotin; bij voorkeur geschiedkundig, door prof. A. Kazjdan, enz. De auteur van deze bijdrage meent zelf dat slechts een komplekse benadering adekwaat kan zijn, en dit niet alléén omwille van het universalisme van dit Nederlands genie. Aan Erasmus' treffend voorbeeld zien wij hoe de nieuwe geest uit de bodem van een heel oude kultuur ontspringt, zich vormend door en in de strijd met haar afstervende tradities. Erasmus toont ons hoe een internationale instelling en mentaliteit (wat men ten onrechte, denk ik, Erasmus' kosmopolitisme noemt) niet uitsluit, en zelfs gebaseerd is op, een vaste nationale af- en aanhankelijkheid, op een onmiskenbaar nationale psychologie en levensvisie. Erasmus zegt zijn nakomelingen van vandaag dat vrede en tolerantie de enig mogelijke modus vivendi van de | |
[pagina 33]
| |
Erasmus van Rotterdam.
menselijke samenleving moet zijn. Erasmus suggereert aan ieder denkend individu een inzicht in de dialektische ambivalentie van alle bestaande verschijnselen, hij geeft het voorbeeld van een levensfilosofie, die door de schijn het wezen der dingen het best laat benaderen: eenvoudig, maar niet simpel en gemakkelijk.
Ons lezerspubliek apprecieert bij de schrijver van de Lof der Zotheid en de Familiegesprekken in de eerste plaats zijn humanisme en levenswijsheid, zijn antiobskurantisme en zijn antiklerikalisme, zijn bijtend satirisch vermogen en literaire virtuositeit. Niettemin staat men nog ver van een volledige en alzijdige waardering van Erasmus' gedachte. O.m. omdat onze geschiedkunde pas begonnen is de patristiek onder de loep te nemen. De onmiddellijke voorlopers van Erasmus moeten ook nog op hun beurt wachten; ik bedoel: Geert Grote, Wessel Gansfort, Rudolf AgricolaGa naar eindnoot(2).
Daarentegen kunnen onze filosofen in hun moedertaal de werken van de denkers lezen, die de Erasmus beïnvloedende stroming van de ‘moderne devotie’ geïnspireerd hebben: Jan van Ruusbroec en Thomas van Kempen. Een Russische vertaling (vanuit de Franstalige versie van M. Maeterlinck - Brussel 1900) van Die Chierheit der gheesteliker brulocht zag het licht in het jaar 1910. Nog in 1898 is De imitatione Christi (in vier delen) voor de zevende keer in het Russisch verschenen. De Nederlandse mystiek moet naar mijn mening in een causaal verband gebracht worden, ten eerste met de verburgerlijking en sekularisering van het bewustzijn in de late middeleeuwen, en ten tweede met een groeiende belangstelling voor het individuele zieleleven, voor de ‘zuiver’ menselijke waarden en kriteria. Dié mystiek was erg belangrijk voor de vorming van het Nederlands Humanisme. Denk maar even aan het onloochenbaar aards gevoel dat in de geestelijke liederen en ‘visioenen’ van Hadewijch weerklinkt. In 1957 kwam de eerste Russische vertaling van De jure belli ac pacis op onze boekenrekken te staan. De marxistische wetenschap beschouwt Hugo de Groot, de auteur van dit fameus werk, als een scherpziend en vooruitstrevend denker, | |
[pagina 34]
| |
Nochtans gaat de meeste aandacht van onze filosofen naar Hugo de Groots jongere tijdgenoot, Benedictus Spinoza. Zijn Ethica heeft twee vertalingen en negen herdrukken gekend. In 1957 zijn Spinoza's Verzamelde Werken (in twee delen) uitgekomen, waarin, behalve de Ethica, zijn Tractatus politicus, Tractatus theologico-politicus, Tractatus de intellectus emendatione, Renati Des Carteo principiorum philosophiae, Korte verhandeling van God, de Mens en dezelfs welstand e.a. geschriften, alsmede brieven, opgenomen zijn. Alleen al in de Sowjettijd zijn een dertigtal boeken over Spinoza gepubliceerd, waarvan wij er vijf zullen vermelden: A.W. Loenatsjarski's Van Spinoza tot Marx (1925), A.M. Deborin's Spinoza's wereldbeeld (1930), J.A. Milner's Spinoza (1940), W.W. Sokolow's De filosofie van Spinoza en het heden (1964) en I.A. Konikow's Het materialisme van Spinoza (1971).
Reeds aan de hand van die enkele titels ziet de lezer wat onze filosofen in Spinoza aantrekt. Het materialisme en ateïsme, zijn dialektische voorstellingen (in zijn komplekse wereldopvatting bijv.; of zijn idee der ‘vrije noodzakelijkheid’) en rationalistische instelling, de demokratische geest van zijn sociologie (in het spoor van Hugo de Groot) en de harmonische opbouw van zijn etiek - dit alles waarborgt voor Spinoza's erfenis een blijvende belangstelling bij de marxistische geschiedkundigen der wijsbegeerte. Ook aan de jeugd wordt over Spinoza's leven en gedachte boeiend verteld, in het boek van M. Belenjki (1964). Dezelfde auteur heeft daarna een studie geschreven over De tragedie van Uriëel Acosta (1964), de naaste voorganger van Spinoza.
Het zal wel geen ketterij zijn te beweren dat de Nederlandse filosofie na de Gouden Eeuw geen andere figuur van Spinoza's formaat kon voortbrengen. Weliswaar | |
[pagina 35]
| |
Om nauwkeurig te blijven: Frans Hemsterhuis was geen idealist zonder meer. Zijn inzichten bevatten ook materialistische elementen. Volgens de dissertatie is zulk een filosofie: dualisme. Op alle nivo's van Hemsterhuis' filosofie zien wij koncepties die met elkaar in tegenstrijd zijn. Eeuwige, zelfstandige materie, en bovennatuurlijke, heelal-regelende kracht (ontologie); aktieve kennis van het zijnde omwille van zijn verandering, en passieve zelfbeschouwing terwille van het kosmisch Goede (kennisteorie); de mymetische, opvoedende, praktische natuur van de kunst, en de ekstatische funktie van het estetisch genot, dat de mensenziel met Wereldliefde laat samenvloeien. De Verlichter en de romantikus in Hemsterhuis bestrijden elkaar en gaan tegelijkertijd samen, wat zijn eigen-aardigheid en zijn autoriteit bij die tegenovergestelde generaties verklaart. De systematische analyse van het konkrete filosofische en letterkundige materiaal leert ons, dat deze traditionele tegenstelling nu eerder schematisch, onbevredigend en verouderd lijkt. De ‘lokale’ situatie van de Noordnederlandse Verlichting en Romantiek brengt ons tot sommige metodologische konklusies van algemene aard, die de verhouding tussen die twee tijdvakken nu in de hele Westerse kultuur volkomen anders aan het licht laten komen. Na de ‘klassieke’ Duitse, Franse, Engelse voorbeelden, waarmee men langzamerhand in een kringetje ging lopen, heeft Nederland voor onze geschiedenis van de estetiek nieuwe stof | |
[pagina 36]
| |
Frans Hemsterhuis.
geleverd. Men gaat tot de grond van het bijzondere en komt onvermijdelijk tot een generalisatie. O.m. betreffende een diepgaande wisselwerking of zelfs infiltratie van Verlichting en Romantiek.
Het is niet minder boeiend en leerzaam te volgen hoe de Nederlandse gedachte van toen haar plaats in het Europese kultuurgoed inneemt en behoudt. (Daarvoor moet men van vele apriori's afstand doen: een ‘klein land’, ‘geen bloeiperiode nu’, ‘niets dan nabootsing’, enz.) Voor een kritisch onderzoek blijven nog meerdere interessante korrelaties met het moderne over: Hemsterhuis en het hedendaagse eksistentialisme of intuïtivisme; Huizinga's spel-konceptie en de overeenkomstige teorieën van Schiller en de positivisten; het estetisme bij C. Vosmaer, en A. Malraux, enz. Met het oog op de tegenwoordige globale uitwisseling en konfrontatie van ideeën beschouwen we de bestudering van zulke vragen als een der aktuele taken van de marxistische estetiek. De Nederlandse estetiek (als een branche van de wijsbegeerte) wordt de jongste tijd steeds meer onder de loep genomen. Dr. Sergej Awerintsew heeft een artikel over de kulturologie van Johan Huizinga gepubliceerd (in Woprosy filosofii, 1969, nr. 3), wiens bekende traktaat Homo ludens in onze verkorte vertaling weldra ter perse zal gaan als een deel van een wetenschappelijk verzorgde bloemlezing der kunstsociologie, voorbereid door het Instituut voor Kunstgeschiedenis te Moskou. Voor de Geschiedenis der marxistisch-leninistische estetiek, die door de Sektie Estetiek en Kunstteorie van hetzelfde instituut wordt voorbereid, heeft dr. W. Osjis een hoofdstuk over Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst van der Schalk geschreven. In zijn vertaling, met een voorwoord, is een artikel van Justus van Effen in de wetenschappelijke bloemlezing Ideeën van estetische opvoeding (1973, 2 delen) gepubliceerd. | |
De geschiedkunde.De geschiedenis van Nederland interesseert de Sowjet-vaklieden al lang en zonder onderbreking. Het is makkelijk te begrijpen, als men bedenkt hoe oud de relaties tussen onze landen zijn. Al in de 16e eeuw bestonden er levendige handelsbetrekkingen. Nederlandse zaken- en zeelui, diplomaten en reizigers bestudeerden gretig het onmetelijk en raadselachtig Russisch grondgebied; denk bijv. aan de naam ‘Zee van Barents’, aan H. Tollens' Overwintering op Nowa Zembla (eigenlijk ‘Nowaja Zemlà), of aan Jan Struys' Drie aanmerkelijke en zeer rampspoedige Reysen door Italien, Grieken- | |
[pagina 37]
| |
land, Lijflandt, Moscovien, Tartarijen, Meden, Persien, Oost-Indien, Japan en verscheyden andere Gewesten (Amsterdam, 1676). Dit laatste boek is niet alleen een boeiend reis- en levensverhaal, maar ook een der weinige (en vrij serieuze geschiedkundige getuigenissen ‘van de buitenwacht’ betreffende het zeventiende-eeuwse Rusland. Het boek is nog in het jaar 1937 kompleet in het Russisch vertaald. (Onder andere interessante, en ook niet meer verkrijgbare, historische dokumenten van Nederlandse oorsprong zou ik hier nog de recente publikatie - van 1968 - van A.O. Exquemelins De Amerikaanse zeerovers noemen.)
Onze belangstelling voor de Nederlandse geschiedenis is niet alleen van praktische, maar ook van teoretisch-metodologische aard. De geschiedenis van de mensheid heeft geen abstrakte ontwikkelingsgang. Ze vormt zich uit konkrete aktiviteiten van enkele volkeren samen, en ieder volk, groot of klein, heeft zijn eigen, individuele en unieke geschiedenis. Het komt echter heel dikwijls voor dat ‘lokale’ gebeurtenissen of mijlpalen in het leven van een enkel volk hun volle betekenis pas onthullen in het licht van de wereldgeschiedenis. Die gedachte, waar ik persoonlijk helemaal achter sta, werd geopperd door een eminente Sowjet-historikus, het akademielid Nikolaj Konrad, in zijn boek Westen en Oosten, m.n. vóór de volgende passage, die ik helemaal en zonder kommentaar citeer:
‘De Nederlandse revolutie van de 16e eeuw wordt door de gegevens der geschiedenis van Nederland belicht en schijnt maar een episode in de geschieden is van dit klein land te zijn, indien we het daarbij laten. Maar als wij bedenken dat Nederland toen een deel was van de grote Spaanse mogendheid; als wij ons herinneren welk een rol Nederland als het financieel, handels- en zelfs nijverheidscentrum in die mogendheid vervulde; als we in aanmerking nemen dat Hollands koloniale ekspansie onmiddellijk nà deze revolutie kwam, zich over Zuid-Afrika, Indonesië, ten dele Indië uitbreidde en zelfs tot in Japan, de andere rand van de toenmalige wereld, reikte; als men naar behoren de stichting van de Oost-Indische Compagnie evalueert, in haar hoedanigheid van eerste instrument van het nieuwe, kapitalistische kolonialisme, dat het oude, feodale Spaans-Portugese kolonialisme afloste; als men dit alles meerekent, dan wordt de Nederlandse revolutie een gebeurtenis van wereldhistorisch belang. En waarschijnlijk zou dit onze geschiedkundigen ertoe moeten brengen te overwegen of men het begin van het kapitalistisch tijdvak in de geschiedenis niet bij de Nederlandse revolutie moet gaan zoeken?’Ga naar eindnoot(4)
Om objektief te blijven: deze woorden zijn tien jaar geleden geschreven, en de meeste Sowjethistorici plaatsen het begin van de Nieuwe Tijd, d.w.z. ook van het kapitalisme, net als vroeger bij ‘the brave revolution’ van 1688. Maar de Nederlandse revolutie, de anti-Spaanse volksoorlog en de bevrijding van de Noordelijke provincies trekken als te voren de aandacht van onze intellektuelen, zij het dan dat velen er kennis mee maakten door het erg populaire boek van Ch. De Coster over Tijl Uilenspiegel. Er zijn natuurlijk ook niet weinig speciale publikaties aan gewijd. Wij zouden ons hier tot één naam willen beperken: prof. dr. A. Tsjistozwonow van het Akademisch Instituut voor Algemene Geschiedenis, | |
[pagina 38]
| |
Herman Gorter.
Lenin in 1918. die zich jarenlang met de problematiek van de Nederlandse revolutie en de Gouden Eeuw bezig gehouden heeft en enige boeken erover heeft gepubliceerd, o.a. De opstand in Gent in 1539-1540 (1957), De Nederlandse burgerlijke revolutie van de 16e eeuw (1958), en talrijke artikelen.
Wat de nieuwste Tijd betreft, zijn er meerdere artikelen aangaande de laatste eeuw; de recentste publikatie is W. Osjis' verhandeling De sociaal-politieke opvattingen van Multatuli (in Nowaja i noweisjaja istorïja, 1974, nr. 3 - een akademisch tijdschrift waarvan men de titel als ‘Geschiedenis van Nieuwe en Nieuwste Tijden’ kan vertalen). Iets vroeger, in 1971, heeft dezelfde auteur een bio-bibliografische brochure over Multatuli gepubliceerd. Publicist Matthijs Wiessing van het Instituut voor Marxisme-Leninisme werkt sinds lang aan problemen van de arbeidersbeweging in Nederland. Onlangs heeft hij bijv. de door hem in het Staatsarchief gevonden vier brieven van Herman Gorter aan W.I. Lenin voor de druk gereed gemaakt, die uit het jaar 1918 stammen en waarin de Noordnederlandse marxist zijn programma voor het geval van een proletarische revolutie in het Westen ontwikkelt en de stichter van de K.P.S.U. in dit verband raadpleegt. De vier brieven van H. Gorter aan W.I. Lenin uit de jaren 1917-18, die vroeger gevonden werden, zijn in het Russisch vertaald en in de verzamelbundel Brieven aan W.I. Lenin vanuit het buitenland (M. 1966, herdrukt in 1969) gepubliceerdGa naar eindnoot(5). In zijn bundel essays Willens en wetens (1967) heeft prof. dr. G. Stuiveling deze brieven aan het Nederlandse lezerspubliek bekendgemaakt. Er bestaat een hele bibliografie over aktuele sociaal-politieke en ekonomische toestanden in Nederland en België, zoals | |
[pagina 39]
| |
bijv. een publicistische brochure van M. Beloded over het Philips-koncern (1972). Ook kunnen wij even het veelgevraagde en bij het lezend volk zeer begeerde genre van leksikons en encyklopedieën vermelden, die eveneens hun bescheiden en toch opmerkelijke bijdrage tot onze neerlandistiek leveren. In de Filosofische encyklopedie (5 dln., 1960-70) zijn bijv. afzonderlijke artikeltjes te vinden over Baltasar Bekker, Gerard Bolland, Siger van Brabant, Arnold Geulincx, Frans Hemsterhuis, Johan Huizinga, Thomas van Kempen, Willem van Moerbeke, Cornelis Opzomer, Benedictus Spinoza, Erasmus van Rotterdam - naast het kompendium over de Nederlandse wijsbegeerte als geheel. Ik noem hier de Korte literatuurencyklopedie (al 7 delen, 1962- ) of de Toneelencyklopedie (5 dln., 1961-1967) zonder verdere details, omdat de Nederlandse personalia oplopen tot enige dozijnen namen. En wij hebben nog muziek- en filmleksikons, de Muziekencyklopedie (vanaf 1973), een fundamentele encyklopedie der wereldkunst (vanaf 1962), de Grote Sowjetencyklopedie (tweede druk in 50 banden, derde druk in 35 banden), haar kleine variante (in 10 banden) en de eigen encyklopedieën in onze nationale Sowjetrepublieken... Zo wordt ook de Nederlandse kultuur tot openbaar bezit van ieder volk in onze multinationale staat. | |
De beeldende kunst.Een breed veld van wetenschappelijke aktivititeit in de Sowjet-Unie is van oudsher de Nederlandse beeldende kunst. Dat is geen wonder, als men bedenkt dat schilderijen van Vlaamse en Noordnederlandse meesters al twee eeuwen geleden naar ons land kwamen en er een bijzondere bijval genoten. Beroemde partikuliere kolllekties en nieuwe aanwinsten na de Oktoberrevolutie maken nu het openbare kunstbezit van onze wereldbekende musea uit, zoals de Hermitage te Leningrad en het Poesjkin-museum te Moskou. Deze twee alleen beschikken over meer dan vierhonderd doeken van Rembrandt, Rubens, Jordaens, Van Dijck, Snijders, Steen, Van Gogh en veel andere kunstenaars uit Nederland en Vlaanderen. Werken van die schilders kan men ook bewonderen in de kustmusea van Riga, van Kïjew, bijna van ieder groot gebiedscentrum van de Sowjet-Unie. Er zit iets in wat Russische kunstliefhebbers bijzonder aantrekt: een diepe, maar beheerste mensen- en natuurliefde, spontane levensvreugde met een soms melancholische ondertoon, poëtische aandacht voor de alledaagse realiteit... De Nederlandse klassieken zijn nooit eenzaam in hun zalen. Zij vinden nieuwe kijkers en kenners mede dank zij de kunstvulgarisatie: mobiele tentoonstellingen, openbare lezingen, TV- en filmprogramma's; in poligrafische vorm, zoals op postzegels en briefkaarten, maar vooral in boeken. Bijna honderd kunstwetenschappelijke monografieën en banden van bellettrie, brochures en albums over en van Nederlandse schilders zijn al in de loop van het Sowjettijdperk gepubliceerd. Het centrum van hun bestudering blijft het Instituut voor Kunstgeschiedenis te Moskou, verbonden aan het Kultuurministerie. Hier zijn de belangrijkste verhandelingen ontstaan: Een nieuw-ontdekte Rembrandt (1956) van het akademielied en eerste | |
[pagina 40]
| |
Joris Ivens.
Instituutleider Igor Grabar, Het ontstaan van het realisme in de Nederlandse schilderkunst van de 17e eeuw (1957) en Schetsen over de Hollandse schilderkunst van de bloeiperiode (1962) van prof. dr. Boris Wipper, Hollandse kunst in de 17e eeuw (1971) van dr. Jewsej Rotenberg, Het Nederlandse portret in de 15e eeuw (1973) van mevrouw prof. dr. Natali Gersjenzon-Tsjegodajewa. De jongste tijd wordt aan dezelfde Sektie Klassieke Kunst o.a. aan een komplekse geschiedenis van de Westerse kultuur gewerkt, waarin ook de Nederlandse beeldende kunst, muziek en drama aan bod komen. Het hoofd van de Sektie Filmkunst, dr. Sergej Drobasjenko, heeft een boek over Kineast Joris Ivens (1964) gepubliceerd. Ook in zijn recent boek over de dokumentaire film, Fenomeen der betrouwbaarheid (1972), roert de auteur Ivens' werk en credo aan. Ook andere instituten leveren hun bijdrage tot de bestudering en popularisatie van de Nederlandse kunst (zoals het Instituut voor Geschiedenis en Teorie der Beeldende Kunsten, verbonden aan de Kunstakademie, e.a.), evenals universiteiten (bijv. de afdeling voor kunstwetenschap van de Fakulteit Geschiedenis der Moskouse Lomonosow-Universiteit) en zelfstandige auteurs. Onder de allerlaatste publikaties zou ik de nadruk willen leggen op een nieuwe editie van Van Goghs brieven (2 delen, 1966) en een nieuw boek over hem, geschreven door N. Smirnow (1968); een recent voorbeeld van Van Goghs enorme populariteit is de tweede uitgave van zijn vertaalde levensbeschrijving, van de hand van Irving Stone (1973). Maar ook boeken over de klassieke periode zijn dadelijk uitverkocht, bijv. de monografie Pieter Brueghel (1972) van Sergej Ljwow, of de gids voor de Vlaamse kunstmusea (1973) van Tatjana Sedowa, uit de reeks Steden en musea der wereld.
De jongste tijd groeit de belangstelling van onze vaklieden voor de Nederlandse bouwkunst. Hier zijn o.a. twee boeken van Nadezjda Krasjeninnikowa te noteren: Rotterdam. Hollandse architekten bouwen, rekonstrueren en restaureren hun steden (1969) en Moderne bouwkunst in Nederland (1971). De positieve ervaringen van de Nederlandse moderne bouwkunst interesseren onze architekten ten zeerste, maar ook bijv. de korrelatie van de urbanistische planning met de monumentenzorg en -restauratie. Heel wat plannen en taken hebben onze navorsers ook op het ingewikkeld gebied van de moderne Nederlandse schilderkunst. Dank zij regelmatige informatie in tijdschriften voor buitenlandse letteren en voor verscheidene kunsttakken, blijft | |
[pagina 41]
| |
men altans min of meer op de hoogte van de belangrijkste verschijnselen en gebeurtenissen in het kultuurleven. Onze kunstliefhebbers kennen het werk van Frans Masereel, Maurits Escher, Frederik Siger... Maar ze kennen nog maar heel weinig van bijv. de ekspressionistische tweede school van Sint-Martens-Latem. Er rijzen veel teoretische problemen in verband met de hedendaagse kunststromingen.
Om maar één voorbeeld te geven: hoe verhouden zich de kreatieve en estetische standpunten van Piet Mondriaan, Theo van Doesburg en de hele Stijl-groep met de konstruktivistische eksperimenten van onze Twintigers (El Lisitski, Alexandr Rodtsjenko, Wladimir Tatlin, Nikolaj Poenin)? Dit is een aktuele vraag, die me persoonlijk erg interesseert. Mijn kollega van het Instituut voor Kunstgeschiedenis, dr. Wladimir Tasalow, voltooide een monografie over de estetische beginselen van de moderne bouwkunst in het Westen, waarin hij o.a. de kreatieve opvattingen van Piet Mondriaan, Theo van Doesburg, Gerrit Rietveld en hun koncept van de strukturele universalisatie als een principiële bijdrage tot het ideeënbezit van de hedendaagse bouwkunst waardeert.
Maar ook teoretische vragen van het verleden vergen een antwoord. Als een der pogingen van onze kunsthistorici in die richting kan ik de wetenschappelijke konferentie noemen, waarvan de katalogus Rembrandt; kunst en kultuur van West-Europa in de 17e eeuw, door Moskouse en buitenlandse geleerden werd gerealiseerd (1970, Instituut voor Kunstgeschiedenis en Poesjkin-museum voor Beeldende Kunsten te Moskou). Herman Heijermans.
| |
En het toneel?En tenslotte een paar woorden over de toneelkunst. Sinds het begin van deze eeuw en tot de laatste tijd toe speelde men met niet aflatend sukses Herman Heijermans' onsterfelijk Op hoop van zegen. Beroemde Russische toneelspelers als Michaïl Tsjechow, Alexej Dikïj, Maria Bloemental-Tamarina, Serafima Birman, e.a. werkten mee aan voorstellingen in hoofdstedelijke schouwburgen. Het toneelstuk werd ook in de provincie en | |
[pagina 42]
| |
in de nationale Sowjetrepublieken opgevoerd. Heijermans' werk wacht nog op een grondig onderzoek; met enige korte artikels van W. Osjis zijn daartoe alleen een paar eerste schuchtere pogingen gedaan.
Hetzelfde geldt voor de Nederlandse toneelkunstenaars van gisteren, die zeer dicht bij onze realistische tradities stonden: Willem Rooyaards, Louis Bouwmeester, Esther De Boer-van Rijk, Herman Bouber, Jan Musch, om ons tot een vijftal namen te beperken. Het was me bij een bezoek aan de K.N.S. te Antwerpen een aangename verrassing de leiders van deze schouwburg te horen spreken over hun opvoeringen van Maxim Gorki, Alexej Arboezow en hun grote belangstelling voor de jongste Sowjet-toneelschrijvers. Wij denken dat ook het moderne Nederlandse drama zijn kans zal krijgen en eens in onze schouwburgen zijn opwachting zal maken. Maar deze persoonlijke impressies gaan eigenlijk de perken van het artikel te buiten.
Al het voorafgaande maakt er geen aanspraak op ook maar iets meer te zijn dan een kort overzicht van de veelzijdige aktiviteiten van de Sowjetse neerlandistiek. Als men nu aan de hand van deze schets even in de toekomst probeert te kijken, dan verwacht men van onze neerlandistiek een verdere uitbreiding en differentiatie. Maar een differentiatie die meteen in het teken van de integratie zal moeten staan. En dit laatste zou een kompleks van wetenschappen uiteindelijk in een komplekse wetenschap veranderen.
Dixi et aninam levavi. |
|