| |
| |
| |
willem van oranje: idealist en opportunist
Willem van Oranje, Vader des Vaderlands (Thomas Key, 1568, Mauritshuis).
Bij het Mercatorfonds te Antwerpen verscheen, van de hand van Dr. Rob van Roosbroeck, als eenendertigste kunstboek in de reeks op initiatief van de Bank van Parijs en de Nederlanden: Willem de Zwijger. Graaf van Nassau, Prins van Oranje. Een kroniek en een epiloog (1974, 491 blz., 3500 BF). De titelbladzijde vermeldt verder nog het tweeëntwintig bladzijden lange, zeer suggestieve, Voorwoord van Hendrik Brugmans en het korte Nawoord van Gaston Eyskens maar, tot mijn verbazing, niet de naam van Jozefa Knaepen die, blijkens een verborgen passage achteraan in het boek, de leiding heeft gehad in de selektie der ikonografie. En deze bestaat uit niet minder dan driehonderd afbeeldingen, zeer vakkundig en met smaak bijeengebracht, en waarop we vooral kijken naar schilderijen, gravures, pentekeningen e.d. van Willem van Oranje en zijn familieleden, en van vele andere dramatis personae. Een eresaluut tevens aan vormgever Louis van den Eede en drukker Lannoo. Ook dit kunstboek biedt twee boeken in één: een kijkboek waar we tekst omheen zien staan, en een leesboek waarvan we voortdurend door de zo oogstrelende illustraties worden afgeleid.
Dr. Van Roosbroeck noemt zijn werk over Willem de Zwijger, blijkens de ondertitel, een kroniek. En dat is het ook geworden, van het begin tot het einde, behalve dan in de laatste bladzijden, waarin op een overigens genuanceerde wijze, een balans wordt opgemaakt van leven en persoonlijkheid van iemand aan wie de auteur, begrijpelijker wijze, een zekere simpatie niet ontzegt. De kroniekvorm heeft de voordelen van een zakelijke uiteenzetting en laat de feiten spreken. Niettemin werkt die vorm soms irriterend: er is het gestadig vasthouden aan een histoire événementielle, het samenbrengen van feiten zonder oorzakelijk verband alleen maar omdat ze in de tijd samenliggen, de afwezigheid van uitleg en verklaring. Interpretatie en sinteze vindt men pas in het tiende en laatste hoofdstuk Den Prince en in het Voor- en Nawoord.
Dat het werk in hoge mate zoniet uitsluitend een politieke geschiedenis is geworden, is begrijpelijk vanwege het onderwerp: een biografie van een politiek voorman en vrijheidsstrijder. Maar toch zal een nagenoeg louter politieke uiteenzetting over wie een kwarteeuw lang de voornaamste leider was van de anti-Spaanse
| |
| |
oppositie en opstand in de Nederlanden, wel enig voorbehoud moeten oproepen. Dr. Van Roosbroeck heeft voor het schrijven van zijn werk een zeer omvangrijke politiek-historische literatuur geraadpleegd; en we weten allen, hoezeer hij met onze zestiende-eeuwse geschiedenis vertrouwd is. Met grote kennis van zaken en bevoegdheid kon hij over dit onderwerp schrijven. In de Bibliografie achteraan heeft de auteur uit de zeer lange lijst van gebruikte werken, naar eigen zeggen, enkel de belangrijkste vermeld. Het selektieprincipe daarbij is echter niet zeer duidelijk. Zo wordt bijv. geen melding gemaakt van M. Dierickx' bronnenuitgave met betrekking tot de oprichting van de nieuwe bisdommen (Documents inédits sur l'érection des nouveaux diocèses aux Pays-Bas. 1521-1570, 3 dln., 1960-1962), noch van B. de Troeyers boek over Egmont (Lamoraal van Egmont. Een critische studie over zijn rol in de jaren 1559-1564, 1961), noch van talrijke studies van L. van der Essen uit de jaren 1949-1960 m.b.t. de oorlogvoering in de zestiende eeuw. Deze titels, die de auteur ongetwijfeld bekend zijn, had men eerder verwacht dan sommige die wel werden opgenomen.
| |
Van jonge Duitse edelman tot Nederlands raadsheer van State.
Vóór Willem van Oranje was het Duitse vorstenhuis Nassau-Dillenburg reeds sedert het begin van de vijftiende eeuw verbonden met de geschiedenis der Nederlandse vorstendommen. In 1404 waren de graven van Nassau heren van Breda geworden, ze verwierven uitgestrekte bezittingen in Brabant en Holland en traden in dienst eerst van de Boergondische hertogen, nadien van de Habsburgse machthebbers. Maar doordat graaf Willem V van Nassau (1487-1559) protestant was geworden, kwam er een afkoeling tussen hem en keizer Karel V. Diens oudste zoon uit het derde huwelijk, Willem van Oranje, in 1533 op het slot Dillenburg geboren, werd Luthers gedoopt maar niettemin op wens van de keizer katoliek opgevoed. Op elfjarige leeftijd - 1544 werd hij ook, in rechte, graaf in het Zuidfranse Orange (in feite pas sedert 1559) - verliet hij het ouderlijke slot van Dillenburg, om in de Nederlanden te worden opgevoed aan het Bredase en aan het Brusselse hof. Hier onderging hij een diepe invloed van landvoogdes Maria van Hongarije. Door zijn huwelijk in 1551 met de eveneens achttienjarige Anna van Egmont, gravin van Buren, verwierf hij nieuwe bezittingen in de Nederlanden en werd er de aanzienlijkste edelman. Hij behoorde er tot de grote feodale (niet ten onrechte beklemtoont de auteur regelmatig dit feodale in Oranje en diens soortgenoten) seigneurs, in wier leven vrouwen, wijn, jacht en spel de traditionele plaats behouden hadden. Daarnaast was er de dienstverlening aan de Staat met politieke, militaire en diplomatieke funkties en opdrachten.
Als voornaam edelman werd ook Oranje opgeroepen, om op 25 oktober 1555 aanwezig te zijn bij Karel V's machtsoverdracht in de Nederlanden aan zijn zoon Filips (II). Tijdens deze ceremonie steunde de keizer ‘van weghen syner swackheit’ op Oranje; andere interpretaties van deze scène lijken volgens de auteur louter fantazie te zijn. Onmiddellijk daarop werd hij door de nieuwe soeverein tot raadsheer van State aangesteld. Naast Willem van Oranje werd in deze Raad ook de zestien jaar oudere bisschop van Atrecht benoemd,
| |
| |
Willem van Oranje op 22-jarige leeftijd (Antonio Moro, Museum van Kassel).
Antoon Perrenot, weldra kardinaal van Granvelle. Wat deze bij de geestelijkheid betekende, was Oranje bij de adel. Tussen beiden ontstond weldra een machtsstrijd die tot meerdere oorzaken moet worden teruggevoerd.
| |
Tweestrijd Oranje-Granvelle: feodale heer kontra absolutistisch politikus.
Na de dood van zijn eerste echtgenote, ging Willem van Oranje, hoofd van het Huis Nassau, in 1561 een tweede huwelijk aan met de onaantrekkelijke, vijftienjarige, humeurige en Lutherse Duitse prinses Anna van Saksen. Liefde kwam er niet aan te pas - het huwelijk werd overigens een mislukking - maar het was een zaak die de eer van zijn geslacht diende. Er waren lange onderhandelingen aan voorafgegaan, en de onderhandelaars van de prins hebben in Duitsland de indruk gewekt, dat Oranje in feite Luthers is gebleven maar dit in de Nederlanden niet openlijk kan tonen. Anderzijds stelt de prins tegenover Filips II en Granvelle zijn huwelijk voor als een winstpunt: om de koning nog beter te kunnen dienen, want als katoliek ‘je viveray et moreray’. Al met al een mengeling van idealisme en opportunisme, van principiële verklaringen en hiervan afwijkend pragmatisme.
In de jaren na Karel V's machtsoverdracht in de Nederlanden werd Oranje met de openbare mening gekonfronteerd en had hij van veel ontevredenheid kennis gekregen, zonder deze nochtans te stimuleren. Tegen het verdere verblijf van de Spaanse troepen nam hij reeds in 1560 stelling. Erger werd het na de doorvoering in de Nederlanden van de nieuwe bisdommenindeling, die sedert het voorjaar 1561 grote ontstemming verwekte. De ontevredenheid was bijzonder sterk bij de hoge adel. Reden: hij had geen voorkennis gekregen van de hervormingsplannen. Als voornaamste edelman in Brabant moedigde Oranje het verzet aan, o.m. bij zijn vriend de abt van Tongerlo. Na Granvelles aanstelling (en niet ‘wijding’, p. 109) tot kardinaal, liep de maat over: de Mechelse aartsbisschop en raadsheer van State was door de nieuwste promotie in de Nederlanden de eerste geworden na de landvoogdes, m.a.w., zoals de auteur vaststelt, de ‘noblesse de robe’ had het gehaald op de ‘noblesse d'épée’. De oude adel, niet het minst van al Oranje,
| |
| |
voelde zich gepasseerd. Zijn oppositie kon doorbreken en niet het minst van al uitgroeien tot een duel met Granvelle.
Van 23 juli 1561 dateert Oranjes eerste openlijke aanval op de entourage van de landvoogdes (lees: op Granvelle) in een brief aan Filips II: de politieke beslissingen worden buiten ons, en dit zijn vooral Oranje en Egmont, genomen. Oranje neemt de leiding van de groten in hun verweer tegen het nieuwe centralisme en absolutisme en wil van geen verzwakking van de invloed van de nationale heren en standen weten. Middel- en mikpunt van de ontevredenen is Granvelle, die van zijn kant de achtentwintigjarige Oranje als oppositieleider aanwijst en meer algemeen geen fraai beeld geeft van de feodale adel. ‘Middeleeuwse’ privileges contra ‘modern’ absolutisme? Deze vraag, alias: wie is in dit debat progressief, kan niet worden opgelost door elk kamp een eksklusief etiket op te plakken.
Opvallend nochtans is - en dit pleit niet helemaal voor Oranje en andere malkontenten (stout gesteld: is het politiek nog niet interessant genoeg?) - dat tot diens oppositie nog niet het verzet tegen de gruwelijke geloofsvervolging behoorde; begin 1564 was Oranje nog steeds katoliek gebleven. Maar op de laatste dag van dit jaar hield hij in de Raad van State een rede waarin verdraagzaamheid in godsdienstzaken werd bepleit. Zijn religie werd nu een mengeling van Rooms vertoon en Lutherse neigingen; een onwrikbare zoon van de Katolieke Kerk, kan men hem op dat ogenblik zeker niet meer noemen. In brieven aan zijn Lutherse verwanten schrijft hij over papen e.d. Niet ten onrechte twijfelt de Paus aan Oranjes zuiver katolicisme. Maar diezelfde Oranje wil op dat ogenblik toch zijn broer Hendrik tot prins-bisschop van Luik laten aanstellen. Geen zeer verheffend schouwspel, en wel illustratief voor politieke en dynastieke ambities, typerend voor feodale en andere vorsten.
En de kalvinisten? In de late jaren zestig nam hun predikatie als maar toe. Met hen wenste Oranje een kompromis. Hij hoopte daardoor, volgens de A., de juistheid te kunnen bewijzen van zijn standpunt inzake religiestatuut en eerbied voor de privileges, het standpunt dus van de oppositie waarvan hij de leider was (p. 169). Het werd echter een ontgoocheling en misrekening, want dat kompromis was onmogelijk. In de onzekerheid van het kruciale jaar 1566 weigert hij tegen de beeldenstormers op te treden, vraagt aan Filips II ontslag uit alle funkties, breekt met de regering. Op het verzoek van de landvoogdes de eed van trouw aan de koning te hernieuwen, antwoordde hij afwijzend: hij was in zijn vorige eed niet tekortgeschoten en wenste zijn soeverein trouw te blijven. Kort daarop keerde hij terug naar Nassau, de ballingschap was begonnen. De nieuwe landvoogd, Alva, is in aantocht. Als deze Egmont en Hoorn naar de kerker brengt, is Oranjes besluit gevallen: in verzet komen tegen Alva, maar niet tegen de Koning. Een onderscheid waar hij lange tijd aan blijft vasthouden; ideëel was het denkbaar, maar niet in de praktijk. De toekomst zal dit bewijzen.
| |
Leider van de Opstand ‘tegen Alva’.
Alva's optreden lokte heel spoedig het militair konflikt uit dat tot een Tachtigjarige Oorlog is uitgegroeid. Oranje had op Duitse steun gehoopt, maar de Duitse vorsten
| |
| |
gedroegen zich neutraal en in brieven aan keizer Maximiliaan viel Alva Oranje fel aan. Alva's repressie werd beantwoord met niet minder wild bedrijf van de Bosgeuzen. Ook de ontmoedigde en eenzame Oranje werd gezocht; hij redigeert een Verantwoordinge en leest de Bijbel. Maar Bredero is militair al bedrijvig en sterft in ballingschap op 15 februari 1568; Egmont en Hoorn worden onthoofd op 5 juni; in de veldtocht van datzelfde jaar sneuvelen Willems broer Adolf van Nassau aan de zijde der opstandelingen - twee andere broers zullen in 1574 volgen - en graaf Jan van Arenberg aan Spaans-Nederlandse kant. De oorlog is nu echt begonnen. Oranje, wiens eerste ondernemingen in april 1568 mislukt waren, zoekt naar middelen voor een algemene opstand uit de verdrukking, maar de nederlagen stapelen zich op, en de massa, ook al ten gevolge van deze nederlagen, werkte niet mee.
Van bij de aanvang van zijn ballingschap had Oranje steeds meer samengewerkt met de Nederlandse kalvinisten en zocht hij tevens steun bij de Franse protestanten die hij in 1569, tegen de Augsburgse vrede in, hulp verleend had. In 1572 werd het beter toen Lumey op 1 april Den Briel innam en Lodewijk van Nassau - steeds hij weer - op 24 mei 1572 Mons bezette. Oranje zelf nam toen Roermond en Venlo in. De Gorkumse martelaren blijven in het werk onvermeld; toch had Oranje gepoogd hun terechtstelling door de kalvinisten te beletten. Maar vergeefs. Op grond hiervan en van zoveel andere soortgelijke feiten stelt men zich steeds opnieuw de vraag, wat dat dan wel betekenen mag, dat Oranje leider was van de Opstand. In elk geval wenste hij dat te zijn en waren zijn visies die van een gemeenschappelijke leider, maar de praktijk is zo teleurstellend.
Erg is ook dat Oranje zich in de strijd verarmde door het te gelde maken van Nassaus bezit, dat de Duitse Lutherse vorsten in feite Alva steunden en dat de Britse vorstin geen moeilijkheden wenste met Spanje. Hij werd dan wel, ook al vanwege zijn derde huwelijk met de Franse Charlotte van Bourbon, een ex-abdis die in het geheim kalvinist was geworden en naar Duitsland vluchtte, naar het Franse kamp geduwd. In de jonge katolieke hertog van Anjou, die tussen de Hugenoten en het Franse hof in april 1576 een vrede had bewerkt, zag en vond Oranje een gelijkgezinde: hij bood hem de grafelijke waardigheid over Holland aan, en zou later nog regelmatig aan deze vorst een hoge funktie in de Nederlanden willen aanbieden. Hiermede beoogde hij tot een godsdienstvrede te komen en bij te dragen tot bevrijding van de ondraaglijke tirannie in wettige gehoorzaamheid aan koning Filips.
| |
De Pacifikatie van Gent (8 nov. 1576): een onmogelijke opgave.
De Pacifikatie van Gent bracht een vrede tussen de opstandige gewesten. Het koninklijke gezag werd duidelijk erkend, en de godsdienstvrede bestond erin, dat het katolicisme officieel godsdienst bleef, maar niet in Holland en Zeeland, dat als gereformeerd land gold zonder vrije godsdienstuitoefening voor de anderen maar ook zonder hun vervolging. De Pacifikatie geldt terecht als een overwinning van Oranjes ideeën. Maar in de praktijk werd het, opnieuw, een onmogelijk kompromis. Pragmatisme is goed, maar een
| |
| |
papieren vrede is en blijft een mislukking.
Enkele dagen voor de ondertekening van de Pacifikatie was, als opvolger van landvoogd Requessens, die zelf in 1573 Alva had vervangen, in Luxemburg Don Juan aangekomen. Oranje beschouwde hem van het begin af aan als een vijand wiens erkenning door de Staten-Generaal te allen prijze moest worden belet. Oranje vocht hier zowel voor zijn visies als zijn toekomst, maar kon die erkenning niet tegenhouden. Don Juan van zijn kant aanvaardde in het Eeuwig Edikt van Marche-en-Famenne de Pacifikatie: het katolicisme werd overal erkend, maar hiervan wilden Holland en Zeeland natuurlijk niet horen. Toen Don Juan de militaire ambitie koesterde deze beide provinciën te onderwerpen, volgde de breuk tussen Staten-Generaal en landvoogd. In diens plaats werd voor de opstandige Nederlanden Matthias van Oostenrijk aangesteld. Oranje, die hem als luitenant-generaal ter zijde was gesteld, werd bovendien behalve van Holland en Zeeland nu ook stadhouder in Brabant. Al deze politieke macht ten spijt, bleef Oranje tegenover de kalvinistische diktatuur en gewelddadigheid onmachtig. Voortdurend regende het klachten over het niet-naleven van de Pacifikatie in steden die nochtans onder Oranjes beleid stonden. Deze liet begaan: onmacht? Opportunisme? Kennelijk beide.
Het hoeft dan ook niet te verwonderen, dat een deel van de Nederlanden zich officieel met de koning ging verzoenen. Landvoogd Farnese behaalde ook diplomatieke overwinningen. Verscheidene Waalse gewesten deden dat in de Unie van Atrecht begin januari 1579. De graaf van Rennenberg, stadhouder in Groningen, die, zoals andere katolieke edellieden geërgerd was door het kalvinistisch ekstremisme, keerde begin maart 1580 met de Groningse burgerij eveneens tot de ‘obediëntie’ terug. Maar deze overgang werd spoedig ongedaan gemaakt. Tegenhanger van de Atrechtse Unie werd die van Utrecht, eveneens opgericht in januari 1579. De verdeling van het Nederlands grondgebied tussen Opstand en Obediëntie werd geleidelijk aan een onomkeerbaar proces.
| |
Oranjes ondergang en mislukking.
Op 15 januari 1580 was Willem de Zwijger vogelvrij verklaard. Granvelle, die nochtans al meerdere jaren uit de Nederlanden was weggeroepen maar alsnog wilde afrekenen, was hiervoor, achter de schermen, de grote verantwoordelijke. De prins reageerde in zijn Apologie fel en hartstochtelijk, met persoonlijke aanvallen op Filips II. Dr. Van Roosbroeck wijst erop dat er naast ontroerende menselijkheid veel sarkasme in zit en haat tegen de Kerk. Hofpredikant Villiers, die aan de redaktie ervan meewerkte, zou de toon verzacht hebben doen overkomen; in Duitsland werd de Apologie een gebrek aan matigheid verweten. Maar van die zijde had Oranje nooit veel steun ontvangen. De felle ophemeling van de Franse vorst wordt begrijpelijk. Daar de jonge Matthias niet had voldaan, kon Oranje nieuwe onderhandelingen op gang brengen met de hertog van Anjou. Zoals voorheen bleef godsdienstvrede het einddoel. Het zal tot begin 1582 duren eer Anjou eindelijk als landsheer in de Nederlanden geïnstalleerd wordt. Slechts met moeite echter gunde men hem in Antwerpen een H. Mis.
| |
| |
De Franse aanval op het kalvinistische Antwerpen (Franse Furie) in januari 1583 was een nederlaag voor Oranje. Diens tragiek was, dat verdraagzaamheid en kompromis geen kans hadden. Eens te meer konstateert men daarbij hoezeer Oranjes feitelijke invloed en macht beperkt was. Hij is alles behalve de onbetwiste leider, en zeker niet bij de kalvinisten tot wier religieuze kamp hij toch reeds verscheidene jaren behoorde. Wat al eigengereidheid; men volgde de eigen raad en schaadde het algemeen belang. En als kenmerkend voor de Unie van Utrecht noemt de A.: ‘het enggeestige en gevaarlijke partikularisme’.
Zelf is Oranje er natuurlijk van overtuigd, dat gehoorzaamheid aan hem redding zal brengen en het omgekeerde ondergang. Hij onderstreepte dit in nieuwe verdedigingsgeschriften d.d. maart 1584, gericht aan zijn broer Jan van Nassau: we moeten alles doen om de terugkeer van de Spaanse tirannie te beletten. Maar begreep hij voldoende dat anderen, van hun standpunt uit, met evenveel reden alles wilden doen om kalvinistische diktatuur te beletten? En met deze laatste werd hij door de tegenstanders nu eenmaal geïdentificeerd. Op korte termijn was zijn visie en idee niet te verwezenlijken en werd zijn ondergang onafwendbaar. Verscheidene aanslagen reeds waren mislukt. Die van 10 juli 1584 door de Francomtees Balthasar Gérard, hierin aangemoedigd door zijn biechtvaders, werd de prins fataal (de gruwelijke dagenlange folteringen en dood van de moordenaar blijven in het werk onvermeld). Het geweld had gezegevierd; al de rest bleef, helaas, teorie. Het ideaal van Willem van Oranje was, zoals prof. Brugmans in het Voorwoord (dat de kenmerken heeft van een syntetisch slot) opmerkt, zeker niet, de stichter te worden van een radikaalprotestantse staat; dat hij dit met heel zijn optreden heeft willen beletten, kan echter niet zo maar onderschreven worden. Hij heeft, tegen zijn ideaal in, als het ware noodgedwongen, in de komplekse situatie en vanuit eigen beperktheid, risiko's moeten nemen en zich kompromitteren. De vraag: Oranje, idealist of opportunist? zou derhalve verkeerd gesteld zijn. Hij was beide: idealist en opportunist.
Prof. Dr. Reginald de Schryver (Kat. Universiteit, Leuven)
| |
| |
P. Killaars: Koraal (1968-70, beton, ± 250, Echt, Technische School, in brons, 63).
|
|