daar Romaanse of Germaanse voorposten even van die lijn afwijken, kunnen we toch zeggen dat die taalgrenszone al ten zuiden van de Kwintemonding begint, bijv. bij Waben, dat nog zuidelijker ligt als Berck, maar dan alleen als een kuststrook, verder langs de Kwinte tot aan monding van de Créquoise, verder langs de Créquoise naar Fruges toe, en vandaar over Bethune en Rijsel naar Moeskroen en Aat. Enkele Romaanse taaleilandjes zijn bijv. bij Estrée en Estréelles langs de Course nabij Monsterhole, Rumilly, Fruges zelf, en Lugy vlak in de buurt, en vooral een strook lopend van Meregem, Stegers, Sailly tot Fleurbaix in de buurt van de Leie; deze laatste waarschijnlijk vanwege de moerassige omgeving, al blijkt deze streek in de Merovingische tijd eerder tweetalig geweest te zijn: Fleurbaix is oorspronkelijk kennelijk een beke-naam. De talloze thun-namen in het Boonse en verder zelfs tot Fouquetun (Sint-Venants) en Waasten, wijzen op een Anglo-Saksische immigratie in 7e en 8e eeuw. Ook de plaatsnaam Haute-Grève (Hochreve in ± 1170) bij Acquin en de apokope van strate tot straat in Kales en Sint-Omaars in 12e en 13e eeuw wijzen op Engelse invloed. Toch is die streek nooit Engels maar altijd zuiver Nederlands geweest.
Al in de 9e eeuw vallen Romaanse kolonizering en gewoon romanizering te bespeuren: bijv. Hosmond, dat vroeger Hethenasberg heette, en ook Le Waast en zelfs Coulogne tot bij Kales, terwijl Kales in de 13e eeuw zeker weer helemaal tot het Nederlandse taalgebied hoorde. Voor het overige zal het hele besproken gegermanizeerde gebied wel lange eeuwen Nederlands gebleven zijn. Pas in de 11e eeuw ontwaren we een grootscheepse romanizering, te herkennen aan het ontstaan van toponiemen op -ville die doorgaans niet ouder zijn als de 11e eeuw. Ze komen vooral voor in het vroegere graafschap Bonen en weinig of niet in Ternasland, misschien omdat juist de graaf van Bonen Romaanssprekende pioniers naar z'n gebied aangetrokken heeft. Vandaar precies de naam Conteville misschien, uit het eind van de 11e eeuw. Hetzelfde kan gezegd worden van de namen op -mes (mansus) en -maisnil (mansionile), alsook van andere Romaanse namen zoals die op -val, al werd een Romaans achtervoegsel als sart (gerooid bos) ook wel als leenwoord gebruikt in Nederlands gebied zoals Davidsart in de buurt van Ferques.
In de 12e eeuw treedt dan een Romaanse klankevolutie op bij Germaanse toponiemen. Maar hierbij moeten we voorzichtig zijn om daaruit tot werkelijke romanizering van die plaatsen te besluiten, omdat die soms alleen wijzen op een verfransing van hogere standen, terwijl het gewone volk nog eeuwen lang sterk Nederlands blijkt te zijn. Dit is het geval met de Romaanse klankevolutie die waar te nemen is in plaatsnamen als Tournehem, Pihem, Journy of Guémy. In de 13e eeuw zal namelijk het Frans het Latijn als officiële taal opvolgen in het hele gebied ten westen van de A, en zelfs in leper... Veiliger is het om na te gaan in welke streek al Romaanse familienamen in zwang geraakt zijn, als aanwijzing voor de werkelijke taaltoestand. En dat is in de 12e eeuw het geval met een heel gebled in de buurt van Ariën (Roquetoire, Guarbecque).
De romanizering van het Boonse blijkt uit Ponthieu herkomstig te zijn terwijl die van Ternasland en Artezië uit hun eigen zuidelijk Romaanse gebied. Het Romaanse reliktgebied aan de Leie blijkt zelfs in 11e en 12e eeuw naar de Leie toe ingekrompen te zijn. Het Nederlands houdt vrij goed stand langs een strook die loopt van Marquise naar Lumbres. Zo worden de rechtszittingen in de abdij van Andres in de 13e eeuw uitsluitend in het Nederlands gehouden en zijn de plaatsnamen tussen Marquise en Wijnen (Guines) zuiver Nederlands. Hetzelfde is zelfs in de 15e eeuw nog waar voor de streek van Quelmes en Boisdinghem. Kales is zeker tot het einde van de 13e eeuw nog uitsluitend Nederlands en Marcq blijkt nog sterk Nederlands in de 14e eeuw. Wat Sint-Omaars betreft: al is hier vanaf de 13e eeuw het Frans de officiële taal, toch blijkt alleen de hogere stand verfranst vanaf die tijd, terwijl het gewone volk zeker tot in de 17e eeuw z'n eigen taal blijft spreken: in de 19e eeuw hield het Vlaams nog stand in Lijzel en Hoogbrug: twee oostelijke wijken van die stad. Het land van Bredenaarde (Ouderwijk en omgeving) was nog niet helemaal verfranst in 1772.
Ondanks de officiële Franse taal van het gebied ten westen van de A zijn er merkwaardig genoeg Nederlandse teksten bewaard uit Polincove van 1602-1615 en uit Sint-Volkwin van 1637-1638. Sperleke is nog duidelijk tweetalig midden in de 18e eeuw in Rumingem verliest pas z'n oude taal in de 19e eeuw.
Hierna bespreekt Gysseling de verfransing van het stuk Vlaanderen dat door Lodewijk XIV ingepalmd werd: de Vlaamse West-