laan, een artikel van de journalist Harry, een artikel van de jonge wallingant Colleye en het - vermeende - optreden van de Waalse liberale volksvertegenwoordiger Buisset) omstandig opgerakeld. Achteraf is het best te begrijpen, dat ook door passivisten zo de nadruk gelegd werd op Fransgezind drijven. Ook bij hen was het een verdedigingsrefleks, nl. omdat ook het loyaal gebleven deel van de Vlaamse Beweging door Fransgezinden verdacht gemaakt werd. Wils brengt de bovengenoemde vier gevallen tot hun ware proporties terug. Van het geval Buisset toont hij aan. dat het voortvloeide uit handige Duitse propaganda. Belangrijker nog is, dat hij de Franstalige emigrantenpers door enkele van zijn studenten heeft laten onderzoeken. Hieruit kwam naar voren, dat deze pers zich in het eerste oorlogsjaar over het algemeen heel behoorlijk aan de godsvrede heeft gehouden.
Wils geeft wel aan, dat de geprikkelde sfeer van de oorlog gemakkelijk kon leiden tot de opvatting, als zou de Vlaamse Beweging door een Fransgezinde kampagne bedreigd worden, hij legt er echter m.i. toch wat te weinig nadruk op, dat deze hele atmosfeer bepalend was voor de verdere ontwikkeling. Vooral ook lijkt me van belang. dat er wel wat meer gezegd zal zijn van Fransgezinde zijde dan in de pers geschreven en dat dit mede de houding van Vlaamsgezinden in sterke mate beïnvloed heeft. Tekenend hiervoor is, dat ook iemand als Frans van Cauwelaert geloofde in een Fransgezind drijven.
Wat de Duitse Flamenpolitik betreft, Wils geeft duidelijker dan tot dusver gedaan is de konnektie aan tussen deze politiek en het ontstaan en de ontwikkeling van het aktivisme. Maar hij wil m.i. teveel bewijzen. Hij zoekt bijv. overal Duits geld en Duitse machinatie achter. Zo suggereert hij - zonder bewijs -, dat de Nederlander Gerretson voor de overname van het dagblad De Vlaamsche Stem wel over Duitse fondsen zal hebben beschikt. Ik wil niet zeggen, dat het onmogelijk was, maar er moeten wel duidelijker aanwijzingen voor gegeven worden dan Wils doet om zoiets zelfs maar te suggereren. Ook de in Nederland verschijnende periodieken De Toorts en Dietsche Stemmen zouden volgens hem wel eens door de Duitsers gesubsidieerd kunnen zijn. Als enige grond hiervoor voert hij een subsidieaanvraag aan bij de Raad van Vlaanderen. Nu verzekerde mij destijds, toen ik me bezighield met de bestudering van het aktivisme, A.J. van Vessem, een Nederlander die het aktivisme zeer aktief steunde, dat hij de tekorten financierde. Ik heb geen reden hieraan te twijfelen, want Van Vessem was een bemiddeld man. Een ander voorbeeld van teveel willen bewijzen is het volgende: In het najaar van 1915 gaf de Duitse gezant in Den Haag, Von Kühlmann, aan Berlijn door dat aktivisten streefden naar bestuurlijke scheiding (het ging hier om de aktie van een aantal in Nederland verblijvende Vlaamsgezinden). Wils nu ziet hierin een handige machinatie van de Duitse gouverneur-generaal in België, Von Bissing, om Berlijn onder druk te zetten. Hij vergelijkt dit zelfs met de ‘verzoeken’ om hulp, die de Russen in 1968 uit Tsjecho-Slowakije kregen. Het is wel wat ver gezocht.
In de voorstelling van Wils wordt het hele aktivisme een geval van een nogal zielig en slaafs zich laten manipuleren door de bezetter. Hoewel hij - nogmaals - veel scherper dan tot dusver gedaan is de afhankelijkheid van het aktivisme van de Flamenpolitik aantoont, maakt hij, geloof ik, van dit aktivisme toch wel enigszins een karikatuur van wat het werkelijk geweest is. En dat leidt in de schets van de ontwikkeling in de latere oorlogsjaren tot een wat paradoksaal beeld: Aan de ene kant een slaafse, door de bezetter in het leven geroepen dilettantische marionettenbeweging, die alleen maar naar de pijpen van de Duitsers danste, aan de andere kant de grote indruk, die dit toch op o.a. Belgische regeringskringen maakte, die het aktivisme als een reëel gevaar beschouwden, en de aanwakkering van een Vlaamsgezind bewustzijn in bredere kringen in Vlaanderen. Dit laatste toont Wils overtuigend aan.
De invloed van het aktivisme op de regeringspolitiek, de groei van het Vlaamsgezind bewustzijn in Vlaanderen alsook het inspelen hierop van de ‘aktieve passivisten’ als Van Cauwelaert en Hoste worden door Wils als eerste helder uiteengezet. Ik ben geneigd dit als het belangrijkste onderdeel van zijn boek te beschouwen. Van Cauwelaert is één van de centrale figuren, zo niet de centrale figuur in dit boek, de enige, die, voor de schrijver, een Vlaamsgezind alternatief had zowel voor het verfoeilijke aktivisme als voor een slechte politiek van de regering, die tijdens de oorlog uit eigen beweging niets deed om de Vlaamsgezinden op enigszins bevredigende wijze tegemoet te komen en wantoestanden in het leger op te heffen en die pas onder de indruk van aktivisme en frontbeweging schoorvoetend enige aandacht aan het Vlaamse vraagstuk ging schenken. Van Cauwelaert is duidelijk Wils' held. De schets van Van Cauwe-